Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Ook de kinderen, maar tweeërlei kinderen

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Ook de kinderen, maar tweeërlei kinderen

13 minuten leestijd Arcering uitzetten

Nog altijd heb ik een verzoek van mijn baptistische vriend liggen om ook eens over het genadeverbond te schrijven. Hij ziet het zo, dat alleen de ware gelovigen daarin zijn opgenomen. Het merkwaardige is nu, dat ik het voor een groot deel daar mee eens ben, maar toch een plaats aan de kinderen moet geven, volgens de belofte van het verbond in Genesis 17:7: En Ik zal mijn verbond oprichten tussen Mij en tussen u en tussen uw zaad na u tot een eeuwig verbond, om u te zijn tot een God, en uw zaad na u".

Zo is het in het Oude Testament. Daar horen de kinderen er bij. God heeft hen nadrukkelijk in het verbond besloten. Maar onze vriend zet hen er uit. Hij zegt evenwel, dat hij zich aan de bijbel wil houden. Hoe kan dat nu, als hij dit gedeelte over het zaad van Abraham weglaat? Dan komt bij mij de vrees, dat hij zich aan Gods Woord wil houden, voorzover dit met zijn gedachten overeenkomt. Dat bedoelt hij natuurlijk niet, maar ik vrees, dat hij zich in die richtng beweegt. In de Heilige Schrift horen de kinderen er bij. De belofte is aan Abraham en zijn zaad. Mogelijk zou iemand hier tegen in willen brengen, dat alleen de uitverkorenen bedoeld zijn, het uitverkoren zaad. Maar dan zou ik willen opmerken, dat alle kinderen het teken en zegel van het verbond moesten ontvangen: niet alleen Izaak, doch ook Ismaël. Hiermee is niet gezegd, dat alle besneden kinderen zalig werden. Nadrukkelijk verklaart Paulus aangaande de kinderen des verbonds, dat het niet allen Israël zijn die uit Israël zijn. Er zijn tweeërlei kinderen des verbonds: kinderen des vleses en kinderen der belofte.

Tot dusver sprak ik over het verbond met Abraham en het Oude Testament. Daar horen de kinderen er bij. Maar is er nu niet een ander verbond in het Nieuwe Testament, waar de kinderen niet bij horen. Dit is een belangrijk punt. Dan zouden de bepalingen van het Oude Testament niet meer gelden. Maar ben ik nu zo dom, dat ik het niet goed zie. Mijn vriend doet wel alsof er met Paulus of met Petrus een ander verbond opgericht is,

maar ik kan dat nergens vinden. Ik lees ook in het Nieuwe Testament alleen maar van een verbond met Abraham. Als men mij dan ook voor het verbond verwijst naar Galaten 3 : 9, dan lees ik daar dat de gelovigen gezegend worden met de gelovige Abraham. De beloften aan hem gedaan, komen de kinderen Gods van het Nieuwe Testament ten goede. Maar dan is dit de vervulling van het verbond met Abraham, waar de kinderen bij inbegrepen zijn. Ik krijk hoe langer hoe meer het idee, dat men van haptische kant soms heel erg ondiep exegetiseert en theologiseert. Men gaat eenlijnig te werk, terwijl de Schrift vaak twee lijnen vasthoudt. De Schrift handhaaft tenvolle de souvereiniteit Gods in de uitverkiezing b.v. en tegelijk de verantwoordelijkheid des mensen, en deze niet minder ten volle. De Schrift handhaaft ook, dat alleen het geloof toegang geeft tot de zaligheid en in een wederzijds verbond met God brengt, maar houdt evenzeer ten volle vast, dat alle kinderen in het verbond zijn begrepen. Petrus zei daarom niet alleen: , u komt de belofte toe", maar ook: , en uw kinderen". Dat sprak hij tot de mensen, die nog niet tot het geloof gekomen waren. Er is een schenking der zaligheid in het verbond, aan volwassenen en kinderen, maar ten volle is alleen hij of zij in het verbond, die de goederen deelachtig is gemaakt. De Schrift kent dus tweeërlei kinderen des verbonds en de Baptisten kennen maar één groep en verminken op deze wijze de Schrift;

Het is voor onze vriend blijkbaar ook moeilijk om uit zijn gedachtengangen waar hij in opgesloten zit, los te komen. Ik heb b.v. al menigmaal betoogd, dat de doop, evenals de besnijdenis een teken en zegel van de belofte des verbonds is. Hij houdt er echter halstarrig aan vast, dat de doop een teken en zegel van dit geloof is, van de inwendige genade. Volgens hem is het onze leer, dat er eerst een zegel gegeven wordt en dan later misschien de papieren, die verzegeld moeten worden. Van zulke dingen word ik moedeloos. Als men nu niet eens de minste moeite wil doen om te lezen, wat anderen schrijven, hoe kan men dan ooit zelf nog wat leren. Volgens onze leer en deze is m.i. de bijbelse, verzegelt de doop de belofte, die heel duidelijk in Gods Woord beschreven staat. Hij verzegelt echter niet, dat het gedoopte kind zalig zal worden. Daarentegen wel, dat het zalig zal worden als het gelooft.

Maar komt de doop bij de volwassen gedoopten verder? Lijft de doop in Christus in? Neen, dacht ik. Het geloof lijft in Christus in. Is ieder lid der Baptisten gemeenschap door de doop er zeker van, dat hij zalig zal worden? Neen, dacht ik. Als hij niet het waarachtig geloof bezit, wordt hij niet zalig. Is de doop een bewijs, dat hij het waarachtig geloof bezit? Volstrekt niet, dacht ik, van de honderd gedoopte Baptisten zouden er vijfennegentig zonder het ware geloof kunnen zijn. Hun doop is geen enkel bewijs, dat zij zalig zullen worden of dat zij het oprechte geloof bezitten. Of leert men dat bij onze baptische broeders anders en gronden zij hun zaligheid op hun doop?

Dan. vraag ik hen hoe het dan mogelijk is, dat Demas de tegenwoordige wereld lief kreeg? Hij was toch gedoopt? Zo zijn er meer namen te noemen. De doop geeft m.i. geen enkele waarborg voor de zaligheid. Een gedoopte kan verloren gaan. Wat roemt men dan alsof de doop een zeker bewijs is, dat men deel heeft aan Christus?

Kijk op zulke vragen krijgt men maar nooit eens een antwoord.

Daarom ga ik nu maar weer proberen de echte waarde van de doop in het licht te stellen, die hierin bestaat, dat hij de waarachtigheid van Gods beloften verzegelt aan de gedoopte persoonlijk en hem voorhoudt: , , God zal zijn waarheid nimmer krenken, maar eeuwig zijn verbond gedenken."

Wat is die waarheid? De Heere Jezus heeft gezegd: , , A1 wat mij de Vader geeft, zal tot Mij komen; en die tot Mij komt, zal Ik geenszins uitwerpen."

Bunyan commentarieerde deze plaats als volgt: , , 0 troost die ik had van dat woord „geenszins" alsof het betekende: in geen geval, wat hij ook gedaan moge hebben. Maar satan stelde alles in het werk om mij deze belofte te ontroven, tot mij zeggende: Dat Christus niet bedoelde mij en zulken als ik was, maar zondaren van een geringe graad, die niet gedaan hadden, wat ik gedaan had. Doch ik antwoordde hem: satan, er is in deze woorden geen uitzondering, maar wie tot Mij komt; wie; elke wie; wie tot Mij komt, zal Ik geenszins uitwerpen. En dit herinner ik mij wel, dat onder al de listen van satan om mij deze Schriftuurplaats te ontroven, hij nooit de vraag stelde: Maar komt gij wel op de rechte wijze?

En, mij dunkt, de reden daarvoor was, dat hij dacht, dat ik zeer goed wist wat de rechte wijze is; want ik zag dat komen op de rechte wijze is, komen zoals ik was: een ellendige, goddeloze zondaar, en mijzelf aan de voet der genade werpen, mijzelf om mijn zonden veroordelende. Zo ooit in mijn gehele leven satan en ik worstelden om enig woord van God, dan was het om dit goede woord van Christus. Satan aan het ene einde, ik aan het andere; o, hoe werkten wij! 't Was zoals ik zeide, om dit woord uit Johannes, dat wij zo worstelden en streefden. Hij trok en ik trok. Maar God zij geprezen; ik behield de overhand en ik proefde de zoetheid er van."

Bunyan is hier nog goed doorheen gekomen. Maar hij miste een krachtig wapen tegen de duivel namelijk zijn doop. Toen er eens een man bij ds. Ledeboer kwam en hem vertelde van zijn nood, dat hij niet wist of God hem wel genadig zou willen zijn en vroeg of de predikant hem geen kenmerken kon aanwijzen, waaraan hij houvast had om tegen alle bestrijding in te geloven aan de gewilligheid des Heeren, zei ds. Ledeboer tot hem: aar man, je bent toch gedoopt. Het sacrament des doops is een teken en zegel van de belofte. En dat zegel dient om de waarheid der belofte •— b.v. uit Johannes 6 : 37 — aan ons te bevestigen. Daarom zegt artikel 33 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis: Wij geloven dat onze goede God, acht hebbende op onze grovigheid en zwakheid, ons heeft verordend de sacramenten, om aan ons zijn beloften te verzegelen, en om panden te zijn der goedwilligheid en genade Gods te onswaarts, en ook om ons geloof te voeden en te onderhouden."

Zo is voor de arme en ellendige de doop een krachtig middel in de strijd tegen de aanvechtingen.

Vandaar de vermaning van het Doopformulier, dat de doop een ordening van God is om aan ons en ons zaad zijn verbond te verzegelen. Daarom moeten wij ook aan Gods genade niet vertwijfelen, noch in de zonde blijven liggen, want wij zijn gedoopt en daarmee is aan ons de belofte verzegeld — niet dat wij alles hebben, dat is de dwaling van velen — maar dat wij alles, in de weg van bekering en geloof en nog eens bekering kunnen en zullen krijgen, als wij het in Hem zoeken. Het is echter geen belofte, dat we alles hebben of krijgen als we maar kerkelijk meeleven. Daar is een geweldige strijd voor nodig om het eeuwige leven te beëerven, een totale ommekeer, een verlaten en loslaten van wereld, zonde en eigen ik. De grote dwaling van velen, die bij de kinderdoop of bij de volwassenendoop zweren, is, dat zij er veel te makkelijk over denken en een groot deel van Gods Woord voorbij zien.

Hoe is het nu met dat verbond der genade? Daar is tussen de drie Personen van het Wezen Gods een Raad des heils. God heeft een volk liefgehad met een eeuwige liefde. Dat volk zal zalig worden. Om de zaligheid van dit volk te bereiken heeft God een verbond der genade beschikt. In dat genadeverbond zijn alle schatten des heils opgenomen en de middelen en wegen vastgelegd door de toepassing. Om nu duidelijk te maken hoe het verbond in de gereformeerde prediking gezien wordt, keer ik terug tot Genesis 17 : 7 en vertel iets over de uitleg, die Calvijn van dit vers geeft. Hij schrijft: De Heere onderscheidt Abrahams geslacht van het overige deel der wereld. Maar zijn dat niet de uitverkorenen alleen? Neen, het is Abrahams geslacht in zijn geheel, dat bijzonder — in tegenstelling tot de hele wereld — door God ten eigendom is aangenomen. Abrahams natuurlijke kinderen zijn heilige takken, vanwege de heilige wortel (Romeinen 11 : 16).

God sluit dus zijn verbond met Abrahams natuurlijke kinderen. Die moesten allen besneden worden en Christus wordt een dienaar der besnijdenis genoemd (Romeinen 15 : 8). Maar is het nu niet zo, dat door God alleen als wettige kinderen Abrahams gerekend worden, die door het geloof in zijn lichaam worden ingeplant en één huisgezin met hem uitmaken? Het is allebei waar. Dat is duidelijk als we slechts enige onderscheiden trappen van de aanneming tot kinderen stellen. Die trappen kan men uit onderschei-

den Schriftuurplaatsen opmaken. Vroeger, vóór het verbond met Abraham, was de staat der gehele wereld overal dezelfde. Maar toen sprak God. , , Ik zal uw God zijn en de God von uw zaad."

Daardoor werd de Kerk afgesneden van de volken. De kudde Gods was toen in Gods schaapskooi. De overige volken zwierven als wilde dieren rond. Israël bestaat dus uit schapen, die gevoed worden uit Gods Woord. Deze voeding hebben zij allen gemeen. De vrijmachtige aanneming van Abrahams zaad strekt zich over allen gemeenschappelijk uit. De volken staan buiten God en het eeuwige leven en zijn vreemdelingen van het leven Gods (Efeze 4 : 18). Dus zijn alle Israëlieten in de toezegging van Gods Woord leden der kerk, kinderen Gods en erfgenamen des eeuwigen levens. Dit alles zijn ze niet van nature, doch uit de belofte, gerekend naar de belofte.

Soms wordt er gezegd, dat zij van nature verschillen van de volken (Galaten 2 : 15). God heeft niet aan het gehele zaad zijn grote genade gegeven, al hadden zij allen de genade van in de schaapskooi te zijn. Als zodanig noemt Christus de ongelovigen onder de joden kinderen van het Koninkrijk der hemelen. Zo vindt men twee gedachtengangen. Men kan Abrahams zaad bezien als schapen die allen de beloften van het uitwendige Woord hebben, waardoor God zijn genade zowel aan verworpenen als aan uitverkorenen toezegt. Men kan hen ook onderzoeken op de vraag of zij inwendig geroepen zijn. Dan zijn alleen de gelovigen wettige kinderen der belofte: an alle zaad Abrahams geldt dat zij allen gemeenschappelijk de beloften hebben, waarin de eeuwige zaligheid aan allen wordt aangeboden. Alle schapen hebben de uitwendig aangeboden belofte en de Heere Jezus noemt hen kinderen. Doch niet allen hebben de krachtdadige genade en Paulus noemt deze alleen kinderen der belofte.

Daar is dus een dubbele reeks van kinderen in de Kerk. Omdat het gehele lichaam des volks door een en hetzelfde woord tot de schaapskooi Gods wordt geroepen, worden in dit opzicht allen zonder uitzondering als kinderen beschouwd en slaat de naam van Kerk op allen gemeenschappelijk. Ten opzichte van het verborgen heiligdom Gods, worden geen anderen als kinderen Gods beschouwd dan zij, in wie de belofte door het geloof verwerkelijkt is. De verkiezing is de bron van dit onderscheid. Maar wij kunnen alleen alleen gelovigen als echte en ongelovigen als onechte kinderen onderscheiden. Gods Raad is ons immers verborgen.

Na de Pinksterdag heeft God de heidenen aan de natuurlijke kinderen van Abraham gelijk gemaakt, want toen is de middelmuur der afscheidsels verbroken (Efeze 2 : 14). Daar is dus dit verschil tussen joden en heidenen, dat de eersten de erfenis des levens als hun wettig eigendom is toegerekend, doch aan de heidenen als een bijkomend goed. De laatsten echter hebben nu ook deel aan de belofte van Abraham. Onze kinderen zijn kinderen des verbonds.

Tot de kinderen komt nu de prediking met de eis en het bevel van geloof en bekering, opdat zij de weldaden des heils deelachtig worden tot hun eeuwig heil. Men zegge niet tot hen: gij zijt bondelingen, gij zijt wedergeboren, gij hebt deel aan alles. Men predike hen bekering en geloof in Christus.

Wanneer krijgt nu een verbondskind nut van zijn doop? Als het begint te geloven dat er een God is. Dan komt dus eerst het evangelie en zegt: God wil u tot Zijn kind aannemen. De doop getuigt: dat heb ik aan u verzegeld. De doop werkt niet buiten het Woord om. Het is een illustratie bij het evangelie en een zegel aan de aanbieding van Christus gehecht. Wil men nog meer? Dan zou men zalig willen worden buiten de bekering om. Acht men dit gering? Dan veracht men Gods instelling, zoals Naaman het water van de Jordaan verachtte.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 7 november 1964

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

Ook de kinderen, maar tweeërlei kinderen

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 7 november 1964

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's