Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

AANBIEDEN IS SCHENKEN

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

AANBIEDEN IS SCHENKEN

13 minuten leestijd Arcering uitzetten

Boven de brief staat: Putten. Dan volgt: Geachte heer Bout,

, , Hierbij verzoek ik u dringend mij als abonnee op het Gereformeerd Weekblad te schrappen. Ik wil niet langer meewerken, door te betalen als abonnee aan de Schriftverdraaiing van de heer Vroegindeweij te Delft. Volgens mij mag hij de naam dienaar des Goddelijken Woords niet voeren. Waar leest hij in Gods Woord, dat we de - kinderen de weg der zaligheid moeten leren, maar er bij zeggen: dit mag je niet geloven? Waar blijft hij dan met Jezus' woorden: Laat de kinderen tot Mij komen en verhindert ze niet? Wat een dor en dood geestelijk leven moet die man wel leiden door God de weg voor te schrijven. Wee degenen, die één van deze kleinen ergert. Meer wil ik niet schrijven, maar bidden of God hem inderdaad de ogen nog opent naar Gods Woord en niet volgens Comrie of Calvijn of weet ik wat voor groot mens."

Hier is de brief. En dat is dan de dank van een lezer, omdat ik precies hetzelfde bestreden heb, wat hij wil bestrijden. Hij lastert. Hij schuift mij in de schoenen, wat ik juist bestreden heb. Het is voor mij toch wel erg moeilijk blijkbaar om duidelijk te zijn. Maar een dergelijke verdraaiing van mijn woorden is bar. Wie het artikel van 24 oktober j.1. nog eens wil nalezen, zal bemerken, dat ik daar een derde sprekende invoer. Deze man stelt het zo voor, dat ieder, die het met de Catechismus houdt, zoals Ursinus die heeft opgesteld en bedoeld, tot de jeugd moet zeggen: , , Je moet

dit leren, maar je mag het niet geloven." Ik bestrijd dat men dit moet zeggen. Maar bovengenoemde briefschrijver beweert, dat ik dit belijd. Hoe komt hij er bij? Ik schrijf letterlijk: , , Moet men dan tegen zijn leerlingen zeggen: Je mag de eerste vraag wel leren, maar niet geloven? Wat een dwaasheid. Deze vraag moet zo geleerd worden, dat men hem nooit vergeet, en dat men de lijn van de opsteller volgt, die wil dat iedere leerling zich inspant om zichzelf aan Christus te verliezen".

Ik noem dus de woorden, die de man uit Putten mij in de schoenen schuift een dwaasheid. Is dat niet duidelijk genoeg?

Nu hoop ik maar, dat onze broeder aldaar, niet alleen voor mij bidt, maar ook eerlijk genoeg is om in zichzelf de zonde te bestrijden en deze laster terug te nemen. En als hij andere bezwaren heeft, dan wil ik daarop wel ingaan, want ik neem de mogelijkheid aan, dat zijn toorn over andere dingen ontstoken is. Maar ongetwijfeld hoor ik dit nog wel, want een vrome man, die voor mij bidt, zal mij zeker geen onrecht willen aandoen. Hij kan gewoon schrijven aan de heer Vroegindeweij. De post begrijpt het wel.

En verder ben ik het van harte met hem eens. Als ik God de weg zou willen voorschrijven, zou ik een dor en dood geestelijk leven hebben. Door genade echter mag ik zeggen, dat dit laatste niet het geval is. Maar wat zijn mensen toch afschuwelijke wezens om je in een brief aan anderen zo aan te vallen, zonder dat genoemde broeder de moeite neemt om zich tot mij te richten. Hij moet mij goed verstaan. Het is voor mij niet zo erg, maar dat hij zo doet, onder het mom van vroomheid, dat vind ik zo erg. Wat is toch een mens! En het erge is: ik durf niet te zeggen, dat ik het ook niet eens een keertje zo zou kunnen doen.

Maar nu wat anders. Het is voor deze en gene lezer niet zo gemakkelijk te verstaan, meen ik opgemerkt te hebben, dat de genade Gods aan iedere bondeling, ja aan ieder, die het evangelie gehoord heeft, geschonken is. Dan was Ds. Paauwe toch verder in het recht begrijpen van de kracht der prediking. Menigmaal zeide hij, dat in in de prediking van het evangelie Christus aan de voeten van de hoorder wordt gelegd. Het enige, wat zij dan nog moeten doen is dank U te zeggen. Dit leggen aan de voeten is kennelijk een schenken. Als nu echter iemand zou zeggen: , dan is het gemakkelijk. Als Jezus mij geschonken is, heb ik Hem, zou hij zich vergissen. Niemand immers wil deze geschonken Jezus hebben, zoals Hij is. In het evangeleie wordt Hij geschonken of aangeboden, maar niemand wil Hem hebben. Als een kerkganger onbekeerd sterft, gaat hij naar de hel met een geschonken Christus, die hij heeft laten liggen, die hij niet heeft willen hebben. Bij de natuurlijke mens bestaat een heel verkeerde gedachte over 't evangelie en over de genade Gods. Hij meent dat de grote God de genade niet wil geven. Het is juist andersom. De natuurlijke mens wil ze niet hebben. Misschien vindt iemand, dat ik hiermee te ver ga. Men stelt het zichzelf meer zo voor, dat God onwillig is om genade te schenken. Maar hoe rijmt men dit met de woorden uit Ezech. 33 : 11: Zeg tot hen: o waarachtig als Ik leef, spreekt de Heere, zo Ik lust heb in de dood des goddelozen. Maar daarin heb Ik lust, dat de goddeloze zich bekere van zijn weg en leve. Bekeert u, bekeert u van uw boze wegen, want waarom zoudt gij sterven, o huis Israëls? "

En als de Heere Jezus zegt tot Jeruzalem: Hoe dikwijls heb Ik u willen bijeenvergaderen, maar gij hebt niet gewild, kan men toch moeilijk zeggen, dat hier een onwillig God spreekt! De schuld van de mens aan zijn verloren gaan is veel groter dan menigeen zich zelf toegeeft. Het is echte schuld; zij wordt geboren uit de onwil om zich te laten zaligen. Men wil geen bekering. Zo kom ik weer op hetgeen het Dankgebed na de Doop zegt over de pre-v diking. De Vader, de Zoon en de Heilige Geest worden in de verkondiging van het evangelie geschonken, niet in de doop. De doop verzegelt en bekrachtigt deze schenking. Er wordt in dit dankgebed niet gezegd, dat de wedergeboorte aan de gedoopte kinderen is geschonken. Het is voor menigeen zo moeilijk om precies te lezen wat er staat en ook te zien, wat er niet staat.

Ik zou hier nog twee dingen aan toe willen voegen. Eerst laat ik iets zien over de gedachte van Ds. Paauwe inzake de aanbieding of schenking. En dan gaan we aan de hand van Comrie nog eens overwegen of dat hetzelfde mag genoemd worden. Het was voor Paulus al gewenst, dat hij dezelfde dingen telkens weer schreef, wat zal het dan voor mij niet zijn.

Maar bovendien, het is van zo uitnemend belang voor ieder, dat hij de kracht van de prediking leert verstaan en niet gering denkt over de uitwendige roeping. Er zit een grote kracht in de laatste. Het staat weliswaar voor mij vast, dat de uitwendige roeping alleen dan krachtdadig werkzaam wordt, als de Heilige Geest tegelijk van binnen werkt. Zonder dit laatste blijft de uitwendige roeping zonder heilbrengend effect. Maar dit betekent niet, dat de prediking niets is en zonder kracht of werkzaamheid, als de Heilige Geest niet apart medewerkt. De uitwendige roeping doet ook kracht, maar niet tot zaligheid. Góds Woord keert nooit ledig weer, ook niet in de prediking. Maar zonder de bijzondere werking des Geestes is het een reuke des doods ten dode. Als God zijn Geest schenkt is het woord der prediking een heilzaam voedsel, zonder dit is 't een verterend vuur en een hamer, die verplettert. Zonder de bijzondere werking des Geestes heeft de prediking genoegzame kracht de verworpenen dodelijk te treffen, te verdoemen, alle verontschuldiging te benemen, hen nog meer te verblinden. Calvijn schrijft bij Mattheüs 13 : 14: llen, die de Heere niet door de Geest der aanneming verlicht, hebben een verdorven begrip, daarom verblindt het Woord hen meer en meer. Maar het is hun eigen schuld, omdat de verblinding een vrijwillige is.

Daarom is het gepredikte woord nooit louter een woord van mensen, als het naar de Schrift verkondigd wordt. Wil dit nu zeggen, dat een mens het in zijn hand heeft het evangelie aan te nemen of te verwerpen? Neen, als het aan ons ligt, wordt het alleen maar verworpen.

De kracht der uitwendige roeping tekent Ds. Paauwe met de volgende woorden:

„De uitwendige (roeping) is te wederstaan, en de inwendige is niet te wederstaan. Het onderscheid geeft Christus aan b.v. wanneer Hij zegt: Velen zijn geroepen, maar weinigen uitverkoren" (Matth. 22 : 14). De uitwendige roeping is hetzelfde als de aanbieding van Jezus Christus met al zijn schatten en gaven door de prediking van het evangelie. Wanneer de prediking van het evangelie gaat onder een volk, in een stad of dorp, in een vergadering dan heeft daar plaats een aanbod van Christus, van Hem Die, zijnde het afschijnsel van Gods heerlijkheid en het uitgedrukte Beeld zijner menselijke natuur, door zijn lijden en sterven aan het kruis verworven heeft, alles wat een mens nodig heeft om enerzijds in staat te zijn God te prijzen en anderzijds alles van Hem te verwachten. Deze waarheid wordt ons o.m. beschreven in de bekende woorden van de apostel Paulus. Want God was in Christus de wereld met zichzelf verzoenende, hun zonden hun niet toerekenende, en heeft het Woord der verzoening in ons gelegd" (2 Cor. 5 : 19).

Gelijk reeds gezegd: Door middel van de prediking wordt de Zoon Gods, met al wat door Hem verworven is en waarmee Hij gezeten is aan de rechterhand Gods, de mens bekend gemaakt, voorgelegd en aangeboden. Deze aanbieding geschiedt niet naar menselijke willekeur. Ze heeft plaats in de naam des Drieënigen Gods. Hierom wordt de godsdienstoefening aangevangen met woorden als deze: „In de Naam des Vaders en des Zoons en des Heiligen Geestes".

De apostel Paulus zegt in 2 Corinthe 5 aan het eind: , , Zo zijn wij dan gezanten van Christus' wege, alsof Gód door ons bade: „Wij bidden van Christus' wege: laat u met God verzoenen."

Dit is de prediking van het evangelie in de naam des Drieënigen Gods. En die God is de Almachtige, ofschoon de prediking komt van de lippen van een zondig, machteloos en waardeloos schepsel. „Het gras is verdord en zijn bloem is afgevallen, maar het woord des Heeren blijft in der eeuwigheid; en dit is het woord, dat onder u verkondigd is" (1 Petrus 1 : 24, 25).

Naar dit woord zult u allen worden geoordeeld. Daarom heeft de apostel Paulus gezegd, dat God de wereld oordelen zal naar zijn evangelie (Romeinen 2 : 16). De mensen denken, als zij een kringetje vormen en een man hebben, die spreekt, dat zij het Woord hebben. Daar is het Woord, waar God het zendt. „Hoe zullen

zij prediken, indien zij niet gezonden worden? " (Romeinen 10 : 15).

Als God het Woord zendt, is Hij er zelf bij. Hij, de Algenoegzame, de aanbiddelijke Jehovah. Bij deze aanbieding, waar zij van Gods wege geschiedt, wordt gedacht aan allen, zonder uitzondering. Aan u allen dus, en was hier de gehele wereld, ware het mogelijk om alle levenden van deze plaats toe te spreken, dan zou in dit uur aan alle mensen de aanbieding van de genade Gods in Jezus Christus gedaan worden. Het behaagt de Heere om de mens vrijwillig, oprecht, Jezus Christus met al zijn schatten en gaven, in één woord het leven, het leven zelf aan te bieden. Wie door de genade Gods op de aanbieding van Gods genade in Jezus Christus letten kan en deze aanbieding door een waarachtig geloof omhelst, die is gezet in de hemel in Christus Jezus en gezegend met alle geestelijke en eeuwige zegeningen."

Dit is duidelijk, dunkt mij. Daar is een aanbieding. Wie deze aanbieding omhelst, heeft alles. Dat is dan gemakkelijk moge iemand zeggen. Het is mij best, als hij maar bedenkt, dat het voor de natuurlijke mens onmogelijk is Christus te omhelzen. Alleen in de weg van bekering, van wedergeboorte kan dit geschieden. Jezus zegt: , , Niemand kan tot Mij komen, tenzij de Vader hem trekke." Maar de aanbieding ligt er.

Nu rest mij nog de taak antwoord te geven op de vraag of het toch niet te sterk is om te spreken van een geschonken zijn van Gods genade in het evangelie, zoals het Dankgebed doet? Wie een werkelijk onderscheid wil maken tussen aanbieden en schenken, moet echter ook de Catechismus veranderen. En waarom zou men het doen. Is aanbieden om niet minder dan schenken?

Wat is er nu met Comrie? Hij schrijft over zondag 7. Hij verwerpt het gevoelen van hen, die stellen, dat men iets in zichzelf moet hebben om Christus aan te mogen nemen. De zekerheid des geloofs rust alleen op Gods geschenk van alles, aan ons, die niets hebben, in het evangelie. De vergeving wordt in de prediking geschonken en het geloof neemt dit geschenk aan. Zondag 7 noemt het geloof een vertrouwen dat ook mij alles geschonken is. Wanneer en waar? In het evangelie. Comrie schrijft: , , Wij verstaan het schenken, aanbieden of geven onder deze bepaling, dat alle dingen, die dus aangeboden zijn, ons waarlijk van God geschonken en gegeven zijn in de belofte van het evangelie en menen, dat deze drie woorden, ofschoon verscheiden in klank, een en hetzelfde betekenen. In dit opzicht wordt de gehele zaligheid, die God schenkt aan ons arme zondaren, die niets dan hel en verdoemenis waardig zijn en die niets hebben of doen kunnen om die zaligheid te verkrijgen, een gave genaamd, die God ons in het evangelie voorstelt, aanbiedt en uit vrije genade schenkt."

Voorts wil Comrie het schenken, geven of aanbieden van de vergeving der zonden, de eeuwige gerechtigheid en zaligheid tweeledig aanmerken: de algemene en de bijzondere aanbieding. In de algemene wordt aan allen, waar het evangelie verkondigd wordt, Christus geschonken, opdat de hoorders deze gave aannemen. Deze aanbieding geeft een recht aan ieder om de weldaad der genade aan te nemen voor zichzelf.

Dit zegt Comrie. Ik voeg er bij, dat men dit ook op een verkeerde wijze aan kan nemen, namelijk zonder bekering en zonder de volledige toeëigening. Maar dit neemt niet weg, dat het recht in de aanbieding ligt en dat deze aanbieding de grond is van ons geloof. Van nature neemt echter niemand de Christus in waarheid aan. Daarom is ook de bijzondere aanbieding nodig. In dit bijzondere zit niet het recht om Christus aan te nemen, doch wel de werkelijkheid. De Heilige Geest doet dan zien, dat ons recht en onze vrijmoedigheid gegrond is buiten ons, op het aanbod, dat de Geest in ons hart verklaart. Daardoor worden wij overtuigd dat God ons al die weldaden schenkt in het evangelie. Dankt, dankt nu allen God.

Is dit zo'n verschil met het Dankgebed?

D.

L. V.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 14 november 1964

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

AANBIEDEN IS SCHENKEN

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 14 november 1964

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's