Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Jezus’ jongelingsjaren

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Jezus’ jongelingsjaren

13 minuten leestijd Arcering uitzetten

En zij verstonden het woord niet, dat Hij tot hen sprak. En Hij ging met hen af. en kwam te Nazareth en was hun onderdanig. En Zijn moeder bewaarde al deze dingen in haar hart. En Jezus nam toe in wijsheid en in grootte en in genade bij God en de mensen.

Lu ca 2 : 50—52.

Niet begrepen heerlijkheid.

De geschiedenis van Jezus' kinderjaren is ons allen wel bekend: Jezus op zijn twaalfde jaar zittend tussen de leraren. Ieder kent de bekende plaat, waar Jezus staat bij enkele oude Schriftgeleerden, tot hen sprekende en de luisterende leraren. Die plaat is, als ik mij hem goed herinner, niet geheel juist. Vooreerst zat Jezus in het midden van de leraren. Dan ook, hoewel de mensen, die daar waren verbaasd waren over Zijn verstand en woorden, is toch het eerste wat genoemd wordt door Lucas, dat Jezus hen hoorde. Dat is altijd het eerste bewijs van de wijsheid, als iemand kan horen, aandachtig horen, onafgebroken kan horen. En dit is het tweede bewijs van de wijsheid, dat Hij na gehoord te hebben, ondervroeg. Calvijn zegt hiervan, dat hier de eerste flits van Christus' hoge ambt en van Zijn Godheid blonk en dat terstond hierna deze glans weer bedekt werd voor de tijd van achttien jaar. Zie toch, hoe de Heere Christus hier de weg baant, voor Zijn kerk, de weg naar de kerk en de weg naar het Woord en naar de bediening des Woords, de weg naar de lering, naar de onderwijzing in de weg der zaligheid. Hij is hier wel Voorloper en Voorbeeld voor heel Zijn kerk en inzonderheid voor de jeugd der gemeente. Maar Hij is óók en veel méér Borg, Die voor een schuldig volk en die voor de jeugd, die der verdoemenis in Adam deelachtig is, de weg opent en baant naar het Koninkrijk Gods door de kennisneming van het Woord, door de opening van het Woord.

Het is naar 's Heeren raad, dat de kerk doorgaans in de jonge jaren geworven wordt. Nu wordt van heel Christus' jonge leven tot Zijn negen-entwintigste, dertigste jaar alles gepasseerd met stilzwijgen, na Zijn kinderjaren, behalve dit éne. En dan zegt de Heere dit indrukwekkende woord: „Wist gij niet, dat Ik moet zijn in de dingen Mijns Vaders? " En zij verstonden dit woord niet, dat Hij tot hen sprak. Het was een zeer bescheiden woord, dat Hij tot Zijn Moeder en tot Jozef sprak, waarin geen zweem van hooghartigheid. minder nog van brutaliteit. Toch is het ook een verheven woord, waarin deze Knaap voor het eerst getuigenis aflegt van de plaats, de positie, die Hij eens zal innemen, en van het ambt, dat Hij eens zal bekleden. , , Zijn in de dingen Mijns Vaders." Zo spreekt voor het eerst de jonge Middelaar.

Intussen is de angst van Maria en Jozef wel te verstaan, dat zij zegt: „Waarom hebt Gij ons zo gedaan, zie Uw vader en ik hebben LI met angst gezocht." Met angst. Twee dingen noemen de Schriftverklaarders. Ten eerste de mogelijkheid, die eens over Jozef aan Jacob geboodschapt werd: „Een wild dier heeft hem voorzeker verscheurd." Ten tweede de mogelijkheid, die aannemelijker klinkt: „Waar de Heere Jezus in Zijn prille jeugd zo hoogst ernstig bedreigd werd door het zwaard van Herodes, zo hoogst ernstig, dat zij voor jaren naar Egypte moesten vluchten, daar zet dat bij ouders een gestadige angst voor dit kind. Zou soms iemand na ± negen jaar dit Kind ontdekt hebben, als de toen gezochte? " Zo is inderdaad de angst van Maria en Jozef zeker te verstaan. Wij zouden nog een derde verklaring er aan toe willen voegen, namelijk deze: „Als een kind van twaalf jaar oud, zie, nu drie dagen zoek is, is dan de angst van het moederhart van Maria en die van Jozef niet menselijk te verklaren? Gewoon menselijk? "

Zij wisten met het hoge woord van de Heere Jezus geen raad. „Wist gij niet, dat Ik zijn moet in de dingen Mijns Vaders? " Dit woord verstonden zij niet. Hoewel aan Maria door de engel van de hoge positie en van de hoge taak van dit Kind gesproken was, hoewel haar door de herders daarvan gesproken was en door Simeon, zij verstond het niet. Hoewel Jozef, behalve al deze aankondigingen, nog de engelenopdracht ontvangen had, waardoor hij dit woord van Jezus had kunnen verstaan, ook hij verstond dit woord niet. Wat kunnen wij hier toch uit leren, klein van alle mensen te denken, zelfs van de gelukzalige maagd Maria. Daar is geen enkele reden om hoog van enig mens, ook niet van haar, op te geven. Zij verstonden het woord niet, dat Hij tot hen sprak.

En toch, „Zijn moeder bewaarde al deze woorden in haar hart." Daar kan veel van Gods Woord voor ons duister zijn, dan is dat nog niet een reden, om dat Woord te verwerpen. Wij doen goed, om aan duistere woorden van mensen niet direct alle geloof te hechten; maar wij doen zeker goed om aan duistere woorden Gods vooral niet geloof te onthouden! Maria bewaarde al deze dingen, en zij bewaarde ze op de plaats, waar zij alleen bewaard kunnen worden, namelijk in haar hart. Zij bewaarde ze niet slechts in haar geheugen, om geen van deze dingen te vergeten, zodat zij ze later aan de Evangelieschrijvers heeft kunnen mededelen. Zij bewaarde ze niet slechts in haar verstand. om over die onbegrijpelijke dingen nog eens na te denken, of zij ze ook begrijpen mocht! Zij bewaarde ze in haar hart, van waaruit de uitgangen des levens zijn, om bij en uit deze dingen te leven. Zij bewaarde ze in haar hart, waar de zetel van de liefde is, om al deze dingen met haar hart en met haar liefde te omvamen, om in Hem te leren geloven, om heel Zijn Middelaarsarbeid te leren verstaan. Daar lagen dan de eerste ons bekende woorden van de Christus als onbegrepen woorden, maar zij lagen daar als een zaad in een weltoebereide aarde. En van deze woorden gold ook, dat er niet één van ter aarde zou vallen, totdat zij allen zouden zijn volbracht. Dit Kind zou zijn in de dingen Zijns Vaders.

Betoonde onderdanigheid.

„En Hij ging met hen af en kwam te Nazareth en was hun onderdanig." Hij ging met hen af. Dat kan eenvoudig topografisch verklaard worden. Men ging óp naar Jeruzalem. Nu gingen zij dus af naar het noorden des lands, straks dalend naar de vlakte van Jizreël. om dan nog weer

een keer op te klimmen naar Nazareth. Men kan er ook een meer geestelijke strekking in zoeken. Jezus was daar in de dingen Zijns Vaders, in de tempel, in de plaats, waar Hij bij uitstek hoorde. Hier schitterde, zij het ook kort, voor het eerst Zijn jonge Middelaarsgestalte. Hier stond Hij voor het eerst in de glans van Zijn Godheid. Hier verbaasde Hij de omstanders, bijzonder de toch wel zelf ter zake kundige leraren, door Zijn verstand en door Zijn woorden. En van deze hoogte gaat Hij gewillig met Maria en Jozef af en Hij gaat met hen wederom schuil in de nederigheid van Nazareth. Opdat de Schrift vervuld worde, dat Hij Nazarener geheten zou worden! Ja, dat ook. Maar bijzonder, opdat Hij de weg der vernedering zou gaan. ., Kan uit Nazareth iets goeds zijn? " zo vragen straks de Joden. Zij brengen dus Nazareth bijzonder in verband met de zonde. Welnu, de Zaligmaker van zondaren gaat naar dit Lodebar, naar deze plaats van nietigheid, naar deze plaats van ijdelheid, om aldaar achttien jaren te betonen, dat in Hem geen zonde was, en om daar na achttien jaren, uit deze plaats, vanwaar niets goeds kwam, op te komen, om de Redder, de Zaligmaker van de zonde te zijn. Hier beginnen de dingen des Vaders te worden!

Dat, wat hier in de tempel door Hem gehoord en ondervraagd was, dat gaat daar naar Zijn mensheid gestalte in Hem krijgen. Hier wordt een oefening tot de Middelaarsarbeid door Hem doorgemaakt. En dan ziet u twee lijnen gaan in onze tekst voor deze jonge Middelaar Gods en der mensen. Hij nam toe in wijsheid, grootte en genade bij God en bij de mensen. En aan de andere kant: , , Hij was hun onderdanig." Hij, Die gehoorzaamheid zal leren, uit wat Hij lijden zal, gaat hier gehoorzaamheid leren vóór wat Hij lijden zal. Hij voegt Zich naar Zijn taak voor God, Hij voegt Zich ook naar Zijn taak voor de mensen.

En Hij was hun onderdanig.

Hij, voor Wie de engelen bogen, Hij Die is de God van Maria, Hij Die is de Zaligmaker van Maria, onderdanig aan Maria. God onderdanig aan een mens, aan een zondig mens! Hij is ook onderdanig aan Jozef. Wederom, Hij de God en de Zaligmaker van Jozef, gehoorzaam aan een mens, aan een zondig mens. Hij aanvaardt de menselijkheid, die de menselijke natuur Hem bracht reeds bij Zijn ontvangenis en geboorte, ten volle en van dag tot dag. In de tijd, dat Hij volwassen gaat worden, tot aan Zijn dertigste jaar (nu Hij juist zulke blijken van wijsheid gegeven heeft) aanvaardt Hij de opvoeding van dit tweetal mensen. Men neemt aan, dat Hij als timmerman in Nazareth mèt en ook na Jozef gewerkt heeft. Naar de wet der mensen, die eerbied en ere voor de ouders vraagt, gedraagt Hij Zich ten volle. En Hij is hun onderdanig, diep, eerbiedig, ootmoedig. Heel de menselijke natuur wordt opgekweekt, van dag tot dag, ondersteund door Zijn Godheid. En zo ziet u de Middelaar groeien, zo ziet u de Middelaar rijzen. Ik ben de Heer', uw God en Koning, Die van Egypte u bevrij'; U leidend uit uw slaafse woning. Dient lan geen goden nevens Mij.

Gij zult uw ouders need'rig eren. Opdat uw God, die eeuwig leeft, Uw dagen gunstig moog' vermeeren In 't land, dat Zijne hand u geeft.

Groeiend bewustzijn.

, , En Jezus nam toe in wijsheid, en in grootte, en in genade bij God en de mensen." Hier hebt gij 's Heeren ontwikkeling naar geest, naar lichaam, naar ziel, in die tijd van twaalf tot dertig jaar. Het spreekt vanzelf, dat het in geen van deze drie stukken gaat over Zijn Godheid, maar over Zijn mensheid. Naar Zijn Godheid belijden wij van Hem, in artikel 1 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis, dat Hij is „volkomen wijs". Daar is geen meer of minder in wijsheid bij God, al is Hij wel een overvloedige fontein aller goeden, ook een overvloedige fontein van alle wijsheid. Naar Zijn Godheid is er geen toenemen in grootte, overmits God een Geest is, waarbij dus van een lichamelijke groei geen sprake kan zijn. En naar Zijn Godheid kan er ook geen sprake zijn van een toenemen in genade bij God en bij de mensen. Het gaat hier over de mensheid van de Middelaar. Die ontwikkeling, die groei van geest, van lichaam, van ziel heeft de Middelaar meegemaakt net als elk mens, doch Hij zonder zonde. Gij weet, wat een moeilijke periode dat voor een mens is, om in het leven in te groeien, om te leren, wat een mens weten moet. Dat gaat niet zonder stormen, zonder schokken, zonder moeite, dat gaat niet zonder inspanning. En Jezus nam toe in wijsheid. Reeds in Zijn jongensjaren had Hij de leraren verbaasd door Zijn verstand. Nu wordt dat verstand geoefend. Ook voor Hem gaat de wereld open: de verhoudingen van kind tot ouders, van jongen tot meisje, van man tot vrouw, van knecht tot meester, van onderdaan tot keizer, van onderdaan tot overheid. En in dit alles is Hij in de dingen Zijns Vaders. Die Schriften in de tempel, waarover Hij toen al antwoorden gaf, als twaalfjarige, zijn voor Hem het bepalende. V/as eens David een theocratisch vorst, Deze ziet ook alles van God uit. En dan niet alleen, zoals God, de Koning, alles bestuurt, maar zoals God, de Vader, in Zijn barmhartigheid alles leidt. Vandaar dat bij Hem er alleen maar een toenemen in wijsheid is. Hij krijgt borgtochtelijk oog voor al die verhoudingen, Zelf bewaard voor alle zonden, groeit bij Hem oog en hart voor wat er voor Hem in al deze verbroken betrekkingen te doen was in deze wereld, verloren in schuld. Bij Hem groeit naar Zijn mensheid het zicht op de nood en de diepte der zonde; bij Hem groeit naar Zijn mensheid het zicht op de genade, die Hij moet verwerven en toepassen. Hij nam toe in wijsheid, om te zijn in de dingen Zijns Vaders.

Hij nam ook toe in grootte. Het lichaam van de Middelaar is van grote betekenis. In het Oude Verbond moest het offerlam zijn een volkomen lam, moest de priester zijn een man zonder lichaamsgebrek. Zo moet ook de Middelaar zijn een volkomen Man. Hier groeit die volkomen Man, Die niet voor Zijn dertigste jaar zal optreden. Wat op Zijn twaalfde jaar plaats vond, dat was maar een flikkering van het licht, dat straks ten volle zou schijnen. Heel dat groeiproces is nodig, opdat Hij straks als een volwassene Zich ten offer zou kunnen geven. Adam zondigde niet in de kinderschoenen, maar als een volkomen, volwassen, redelijk en zedelijk verantwoordelijk mens. Nu gaat de Middelaar een offer brengen, waarin Hij ook menselijk volkomen bewust en met een volgroeid lichaam Zich borgstelt. Met dit lichaam zal Hij als volledig en volwaardig mens een betamelijk offer kunnen brengen voor de zonde. De lichamelijke groei van Christus is een groei naar het Middelaarsschap, is de groei naar het offer.

Dit offer groeit in deze achttien jaren naar de volkomenheid. Hier groeit Hij om te kunnen zijn in de dingen Zijns Vaders!

Hij nam ook toe in genade bij God en de mensen. Zijn menselijke ziel, die geen schuld had, zomin als Zijn lichaam, nam toe in genade. De Catechismus spreekt over het „wederom tot genade komen". Adam bezat dus, blijkbaar, in de staat der rechtheid genade, toen daar nog van geen schuld sprake was. Deze genade bij voorbeeld, dat hij boven al het geschapene een gunstrijke, een bevoorrechte positie innam, boven alle andere schepselen, zelfs boven de engelen. Dat was voor hem gunst bij God. Nu krijgt de Middelaar, Die zonder zonde is, als mens, genade bij God en bij de mensen. God geeft Hem een van alle anderen onderscheiden plaats. En dat gaat zich hoe langer hoe meer aftekenen. Wat als twaalfjarige bij Hem reeds zichtbaar was, dat gaat Hij hoe langer hoe duidelijker worden: de Zoon des Vaders, naar Zijn Godheid, maar ook naar Zijn mensheid. Hij moest zijn in de dingen Zijns Vaders. Dat was Hij in Jeruzalem. Dat zal Hij straks zijn, in de volle zin des woords, op Zijn dertigste levensjaar tot Zijn drie-en-dertigste jaar. En daar groeit Hij nu naar toe. Vandaar dat Hij , .toenam" in genade bij God. Bij de Christus groeit de genade van jaar tot jaar. Dat wij er lering uit trekken!

Hij nam ook toe in genade bij de mensen. Daar is van meet af een volk rondom Hem geweest, dat oog had voor Zijn Godheid, voor Zijn mensheid en dat langzamerhand oog kreeg voor Zijn Middelaarsschap. Dat moest bij Maria en Jozef groeien en dat moet ook in de harten van al Zijn volk groeien. Welgelukzalig het volk, dat oog heeft en dat oog krijgt voor Hem, Die als de begenadigde Gods is vol van genade en waarheid. De genade in de ogen der mensen krijgt Hij ook thans niet in één slag. Ook daarin is bij de Kerk Gods een groeiproces.

Zw.

W. L. T.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 16 januari 1965

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

Jezus’ jongelingsjaren

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 16 januari 1965

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's