Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

MET ONS IS HET NIETS

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

MET ONS IS HET NIETS

14 minuten leestijd Arcering uitzetten

Dit is de allerlaatste regel van de brief: „Kunt mij enigszins wegwijs maken? ''

Waar gaat het over? Het gaat over de rechtvaardigmaking. Onze correspondent schrift: , .Bij ons in de kerk — ik ben nl. gereformeerd — zeggen ze, dat de rechtvaardigmaking van eeuwigheid is, volgens prof. Bavinck en anderen". De schrijver zelf zoekt ze in dit leven, maar kan ze bij zichzelf niet vinden. Zo gezien lijkt het een merkwaardige puzzel. Daarom kan ik beter bij het begin beginnen. Hij is dus lidmaat van de Gereformeerde Kerk, maar toen hij een geregeld lezer van het „Gereformeerd Weekblad'' werd, begon hij verschil te zien. Dat lag niet alleen aan het genoemde blad. Het was meer. dal Gods Geest hem aan hemzelf ontdekte Zijn predikant leerde hem, dat je eersl geloofde in de vergeving der zonden er dan leerde je bij het kruis je zonde zien Hij zag echter zijn zonde heel diep, maai kon niet geloven. Hij had niet genoeg aan het historisch menselijk geloof, waarmee zoveel predikanten en gemeenteleden het blijkbaar trachten te doen, maar had het bijbels geloof nodig, dat een gave is en waar van men eerst ondervindt, dal men het niet heeft.

Zo werd zijn ziel verscheurd door een gewone, ouderwetse en toch ook moderne overtuiging van zonde, terwijl hij, volgens

de regels van zijn kerk, in de volle verzekerdheid en blijdschap des geloofs had moeten wandelen. Het leven houdt zich echter niet aan scholastieke regels.

Hij leerde zichzelf kennen met al zijn godsdienst en vroomheid als een onbekeerde en van God afvallige. „Zodanig", schrijft hij, „dat ik zeer bevende en bevreesd werd voor de Heere vanwege mijn zonde en schuld, en tevens dat ik de Heere van harte ging zoeken en aanroepen. Bij mijzelf inkerend zag ik niet anders dan zonde en schuld, dat ik tegen het hoogste Goed zoveel kwaad bedreven had. Ik kwijnde weg van verdriet en smart, want zalig worden werd voor mij een onmogelijkheid. Voortdurend smeekte ik nochtans om verlichting van verstand en gemoed door de Pinkstergeest — hoewel wetend dat ik deze verbeurd had.

Steeds weer werd ik er aan herinnerd, wie en wat ik geworden was door de zonde. Ik schaamde mij diep en voelde mij ellendig, omdat het nooit meer goed kon worden. Af en toe moest ik schreien vanwege de breuk en de kloof, die er was tussen God en mijn ziel. Dan hamerde het in mijn gemoed: „Betert u dan en bekeert u." Ook hoorde ik: , , Gij hebt de Heere Jezus gekruisigd" en meer van deze dingen. Ik had nooit naar de Heere gevraagd en gezocht, hoewel Hij steeds met Zijn Woord nabij was. Maar nu ik Hem zocht, scheen Hij ver weg te zijn, onbereikbaar met Zijn goedgunstigheid, enkel en alleen maar gramschap en toorn. Dan vroeg ik mij telkens weer af: Zou er voor mij wel vergeving zijn? Met David beleed ik: 't Is niet alleen dit kwaad dat roept om straf". Ik gevoelde sterk het kwaad waarin ik geboren was. De zondeval in ons hondshoofd Adam was mij tot grote smart. Daar had ik God verlaten. Dat benauwde mijn gemoed en deed mij roepen om ontferming. Het was voor mij een zware nood om naakt voor God te staan, Wiens blik tot diep in de ziel«doordringt. Wat is dat zwaar uit te houden. Het scheurt en verwondt het hart en verbijstert het verstand om voor God bevlekt te staan met een levendig besef van eigen schuld. Ik gevoelde mij al dieper wegzinken bij de overweging dat God mij goed en naar Zijn evenbeeld geschapen had en wat was daar nu van geworden? Ik kon David enigszins begrijpen in zijn klacht: „Ik lag gekneld in banden van de dood. daar d' angst der hel mij alle troost deed missen."

Dit was het begin van zijn weg. Later heeft hij mogen zien hoe al zijn zonden op de Heere Jezus zijn gelegd. Daar heb ik eind vorig jaar al iets van weergegeven. Hij mocht hier juichen over de vergeving der zonden en dacht, dat hij er was. Hij kende dus het welkom niet, dat de doorgeleide kinderen Gods vroeger de nieuwe gelovige toeriepen: welkom in de strijd. Die strijd kwam toch. Daarvan schrijft hij: „Naderhand werd het mij duidelijk, dat ik er nog lang niet was. Het bleef: strijd om in te gaan. En wat is het een harde strijd tegen zonde en wereld om eigen vlees ook niet te vergeten. Wat een ongeloof en vertwijfeling. Wat voel ik mij soms diep ellendig. Wat een boze lusten en neigingen. Onbekwaam tot enig goed en geneigd tot alle kwaad.

Is er dan toch geen rechtvaardigmaking in dit leven?

Met deze vraag eindigt onze brief.

In mijn antwoord wil ik dan graag beginnen met de opmerking over Bavinck. Hij is niet de man van de eeuwige rechtvaardigmaking. Dat is eer dr. A. Kuyper. Bovendien was A. Comrie er een groot voorstander van. Maar de rechtvaardigmaking van eeuwigheid neemt de noodzakelijkheid van de rechtvaardigmaking in de tijd niet weg. Ik kan tegelijk wel opmerken, dat deze vraag van de schrijver beter kan luiden: „Is er dan toch geen heiligmaking in dit leven? "

Wat nu de gedachte van dr. H. Bavinck betreft, het lijkt mij leerzaam hier toch maar even op in te gaan. Hij schrijft: „Om de weldaad der rechtvaardigmaking recht te beseffen moet de mens zijn gedachten opheffen tot de vierschaar Gods en zich plaatsen in zijn tegenwoordigheid." Dit is naar Calvijn. De mens plaatst zich dus niet bij het kruis maar voor de grote witte troon en voor God als Rechter. Als hij zich dan beziet in de spiegel van Gods heilige wet, valt alle hoogheid weg. Hij kan zo niet bij God wezen. „Als er voor de nietige, schuldige en onreine mens van ware religie, dat is van waarachtige gemeenschap met God, van zaligheid en eeuwig leven sprake zal kunnen zijn, dan moet God van zijn zijde de verbroken band weer aanknopen en de mens, niettegenstaande zijn schuld en verdorvenheid, weder in zijn gemeenschap opnemen en in zijn gunst doen delen." Dit doet God in de rechtvaardigmaking. Daarom heet dit het artikel, waarmee de kerk staat of valt. Tussen Rome en de Reformatie lag de vraag: Wat is de weg tot de gemeenschap met God: Gods genade of 's mensen verdienste? Wanneer het laatste 't geval is en dus ons vertrouwen geheel of ten dele moet rusten op onze verdienste, onze werken, het werkverbond. zijn er drie onoverkomelijke bezwaren. Dan valt de troost der gelovigen weg en blijven zij tot de laatste snik in twijfel en onzekerheid. Dan wordt Christus in zijn eer aangetast, want Hij is niet meer de enige Zaligmaker: wij staan naast Hem. Dan wordt God van zijn eer beroofd, want dan heeft de mens roem en is deze de werkmeester van zijn eigen zaligheid.

De Reformatie leerde dus, dat God de zondaar in zijn gemeenschap opneemt, zonder enige verdienste of werk des mensen. Wij worden om niet gerechtvaardigd uit zijn genade. De Vader spreekt de vrijspraak uit, de Zoon verdient ze en de Heilige Geest past ze toe. De zaligheid des mensen heeft haar oorsprong in een daad Gods, waarbij God de zondaar rechtvaardig verklaart. De goddeloze wordt door deze daad niet geheiligd of gebeterd, maar vrij van straf verklaard en als kind aangenomen, zo als hij is.

Maar hoe kan een rechtvaardig God de zondaar en goddeloze vrijspreken? Hij houdt immers de schuldige geenszins onschuldig. Dus moet er een grond zijn voor de rechtvaardigverklaring. De Pelagiaansgezinden vinden de grond der vrijspraak in het geloof d.i. in de goede gezindheid, de deugden en goede werken. Maar de Schrift zegt, dat uit de werken der wet geen vlees gerechtvaardigd kan worden voor God. Voorts kunnen ook de werken, die na de rechtvaardigmaking uit het geloof volbracht worden niet als grond der rechtvaardiging in aanmerking komen. De rechtvaardigmaking zou dan van de heiligmaking afhankelijk zijn gemaakt, terwijl toch ook de beste werken nog onvolkomen zijn en met zonde besmet.

Maar wat heeft God gedaan? Hij heeft Christus gesteld tot een zoenmiddel of zoenoffer. Nu kan Hij rechtvaardig blijven en toch de zondaar rechtvaardigspreken, die uit het geloof in Jezus is. De offerande van Christus verschafte dus de grond voor zijn vrijspraak van zulken, die goddeloos in zichzelf, toch uit het geloof van Jezus zijn.

Wanneer kan de goddeloze worden vrijgesproken? Als hij door een waar geloof met Christus verbonden is. Maar wat is nu de grond van de vrijspraak: het geloof, Christus of beide? Velen — roomsen en nieuw-protestanten — zoeken de grond in de mens, in zijn geloof en vroomheid. Zo is het in de Schrift niet. Daar wordt Christus voorgesteld als onze gerechtigheid. Door de gehoorzaamheid van Enen worden velen tot rechtvaardigen gesteld. Het geloof wordt dan ook in de Schrift nooit als grond der rechtvaardiging voorgesteld. De gerechtigheid is wel uit of door het geloof, doch niet om het geloof. Het geloof rechtvaardigt niet door zijn wezen of daad, maar door zijn inhoud, omdat Christus het voorwerp des geloofs is. Het geloof als daad van de mens komt heel niet in aanmerking. Daarom kon Paulus zeggen, dat God de goddeloze rechtvaardigt.

Het geloof is niet een werk, maar een afstand doen van alle werk. Als dan ook gezegd wordt, dat het geloof wordt gerekend tot gerechtigheid betekent dit, dat God de gerechtigheid van Christus toerekent aan hem, die in Jezus gelooft. Daarom leeft de rechtvaardige uit het geloof, omdat hij uit Christus leeft, die door het geloof is aangenomen. Hoe zou ook dat kleine en zwakke geloof van ons de gerechtigheid voor God kunnen zijn? Maar hoe kan iemand om een gerechtigheid, die geheel buiten hem staat, worden vrijgesproken? Dat kan, omdat Christus niet buiten de gelovige staat. Er is een verborgen band met" Christus van de Raad der verlossing af. Daar is de uitverkoren zondaar aan Christus gegeven. In de uitwendige en vooral in de inwendige roeping wordt Christus aan de zondaar gegeven. Het is dus geen vreemde gerechtigheid in volle zin.

Hoewel nu Christus de gerechtigheid van de zondaar is, en Hij de enige grond der rechtvaardigmaking, toch kan het geloof niet gemist worden. Het is de recht

vaardigheid Gods door het geloof in Christus. Wij geloven met het doel gerechtvaardigd te worden. „Doch wetende dat de mens niet gerechtvaardigd wordt uit de werken der wet, maar door het geloof van Jezus Christus, zo hebben wij ook in Christus Jezus geloofd, opdat wij zouden gerechtvaardigd worden uit het geloof van Christus en niet uit de werken der wet. Daarom dat uit de werken der wet geen vlees zal gerechtvaardigd worden voor God". (Gal. 2 : 16).

Zonder geloof dus geen rechtvaardigmaking. Wat moeten wij dan denken van de rechtvaardigmaking van eeuwigheid? Dit laatste is de leer van de echte antinomianen. Volgens hen was de rechtvaardigmaking hetzelfde als de liefde Gods. Deze moet bekend gemaakt worden, opdat de mens gelove, d.i. alle gedachte van toorn bij God aflegge. God is eeuwige liefde. Zo Pontiaan van Hattem e.a.

Een eeuwige rechtvaardigmaking leerden ook de antinomianen in Engeland, Schotland en Nederland. Dat waren vrome mannen, die ten strijde trokken tegen de opvatting van het geloof als grond of medewerkende oorzaak van onze rechtvaardiging. Deze kenden aan dit leerstuk niet zoveel waarde toe, maar zij wilden het Evangelie der genade zuiver houden van alle vermenging met de wet. De eeuwige rechtvaardigmaking was dan slechts beginsel en grondslag van de rechtvaardiging in de tijd. Zo gezien is er geen bezwaar tegen.

Het besluit Gods bevat de uitverkiezing, de borgtoch van de Middelaar en de rechtvaardigmaking uit het geloof enz. De rechtvaardigmaking zou in de tijd niet kunnen plaats hebben, wanneer ze niet vastlag in de eeuwigheid. Desniettemin spreke men niet van een eeuwige rechtvaardigmaking. De Schrift maakt er immers geen melding van en de gereformeerde theologen hebben er zich schier eenparig tegen verzet. De voorstanders van dit gevoelen moeten dan ook wel erkennen, dat de uitverkorenen alleen in Gods voornemen en besluit gerechtvaardigd zijn en niet in de dadelijkheid, zoals onze toekomstige kinderen wel in Gods besluit doch niet in de dadelijkheid zijn geboren. Het beste is te blijven bij de gewone onderscheiding tussen het eeuwige besluit der rechtvaardigmaking en zijn uitvoering in de tijd.

Maar nu dan de vraag of er geen rechtvaardigmaking is in dit leven? Inderdaad, zij is er. De theologen onderscheiden een actieve en een passieve rechtvaardigmaking. De actieve rechtvaardigmaking heeft dan plaats vooral in de krachtdadige roeping, waarin Gods Geest predikt, dat de zonden zijn vergeven aan een ieder, die in Christus gelooft. Wie krachtdadig geroepen wordt hoort dat woord der prediking, wordt overreed en neemt Christus met al zijn weldaden aan. Die Christus aanneemt wordt door God vrijgesproken in de hemel en in zijn consciëntie en al: de Geest Gods getuigt met onze geest gelooft de mens dat hem persoonlijk d< zonden vergeven zijn. De Heilige Gees geeft dus licht over de Schrift. Deze laat' ste verkondigt de vergeving der zonder aan allen, die in Christus geloven. Dez( verkondiging grijpt de zondaar aan, zodrc hem de ogen en het hart daarvoor ge^ opend worden. Ik vind mij het dichtst bi de Schrift met de gedachte, dat God de vrijspraak van de zondaar in de heme vaststelt en ze hem daarna op aarde tei kennis brengt door de Schrift. Deze gelovige is in zichzelf een goddeloze. Hel geloof is alleen als het rechtvaardigt, Dit betekent dat geen enkel werk des mensen bij dit geloof medewerkt. Maar het rechtvaardigmakend geloof, dat Christus aanneemt, blijft niet alleen. In het hart van elk gelovige wordt direct een grote begeerte naar de onderhouding van Gods geboden geboren. Dit behoort tot het stuk der heiligmaking. De rechtvaardigmaking is van de aanvang af volmaakt, in al haar delen. Aan Gods zijde zijn allen, die in Christus geloven volmaakt rechtvaardig in Hem. Maar in de heiligmaking moeten we onderscheiden. Men zou kunnen spreken van een kleine en van een grote heiligmaking. De kleine is dan het kleine beginsel der gehoorzaamheid, waarvan zondag 44 spreekt. Het is treffend, dat men het „Gereformeerd Weekblad" bijna niet hoeft te lezen als men z'n Catechismus

maar goed kent. In genoemde zondag wordt gevraagd of degenen die tot God bekeerd zijn, Gods geboden volkomelijk kunnen houden. Dit wordt ontkend. „Neen, zij, maar ook de allerheiligsten, zolang zij in dit leven zijn, hebben maar een klein beginsel dezer gehoorzaamheid, doch alzo, dat zij met een ernstig voornemen niet alleen naar sommige, maar naar alle geboden Gods beginnen te leven."

Het is onze vriend tegengevallen, dat leven der heiligmaking. Hij is de enige niet. Het is de apostel Paulus ook zo tegengevallen. Hij wist geen raad met zichzelf en riep uit: „Wie zal mij verlossen? " Men kan in het algemeen vastellen, dat Gods volk zich, ook na ontvangen genade, leert kennen als de slechtsten van de slechten. Daarom zei de apostel, dat hij de voornaamste der zondaren was.

Wat is het voordeel hiervan? Dat Gods ware kinderen steeds meer de grote heiligmaking nodig hebben, die in Christus is. Zij leren eerst, dat zij in het stuk der rechtvaardigmaking niets meer kunnen brengen. Zij leren, dat zalig worden bij hen onmogelijk is. Zij kunnen de wet niet houden maar zij kunnen evenmin geloven. Dat lezen we trouwens al uit Gods Woord: , , Het geloof is een gave Gods". „Niemand kan zeggen, dat Jezus de Heere is, dan door de Heilige Geest." Zo worden de uitverkorenen naar Christus geleid, die de grond is van de rechtvaardigmaking door het geloof in Hem. Maar met de heiligmaking mislukt in wezen ook alles. Want ten eerste kunnen de gelovigen maar weinig goede werken voortbrengen. En ten tweede is daar niet één goede bij, want onze beste werken zijn onvolkomen en met zonde bevlekt.

Wat is de uitweg? De apostel zegt, dat Christus gegeven is tot heiligmaking en dat wij in Hem volmaakt zijn. Zo is Christus alles. De mens ligt deze volkomen afhankelijkheid niet. Ik las kortgeleden, dat het een bron van ellende is waaraan hele streken geestelijk dood zijn gegaan, als een predikant leert, dat het geloof een gave Gods is. Paulus zou raar opkijken als hij die bijbellezertjes van tegenwoordig met hun grote woorden eens bezig hoorde. De mens wil kennelijk de afhankelijkheid niet. Maar Gods volk leert dat het niets is en van genade in alles moet leven.

D.

L. V.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 6 februari 1965

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

MET ONS IS HET NIETS

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 6 februari 1965

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's