Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Herstel van de dienst onder Nehemia

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Herstel van de dienst onder Nehemia

13 minuten leestijd Arcering uitzetten

En zij offerden deszelven daags grote slachtofferen en waren vrolijk; want God had hen vrolijk gemaakt met grote vrolijkheid; en ook waren de vrouwen en de kinderen vrolijk; zodat de vrolijkheid van Jeruzalem tot van verre gehoord werd. Ook werden ten zelfden dage mannen gesteld over de kameren, tot de schatten, tot de hefofferen, tot de eerstelingen en tot de tienden, om daarin uit de akkers der steden te verzamelen de delen der wet; want Juda was vrolijk over de priesters en over de Levieten, die daar stonden en de wacht huns Gods waarnamen, en dc wacht der reiniging; ook de zangers en de portiers, naar het gebod van David en zijn zoon Salomo.

Nehemia 12:43-45.

De vrolijkheid Gods

Het was in dc tijd na de ballingschap, dat het volk Israël onder Nehemia de stad en de tempeldienst herstelden. Het was in die tijd. dat de stad en de tempel tot puin en tot stof geworden waren in het tijdperk van zeventig jaren, nadat de stad door de Babyloniërs grondig was verwoest. Wel was het volk blij geweest, toen het mocht wederkeren, maar dermate was de verwoesting, dat het volk er geen kans toe zag, om de stad te herbouwen. Bovendien werd elke poging tot herstel met vijandigheid begroet. Men zag daarin een poging om de stad weer te versterken en gewapenderhand weer tegen de Perzisch-Babylonische koning op te treden. Toen is één van de groten aan het Perzische hof, Nehemia, gekomen om land en volk te helpen. En God zegende het en de stad werd herbouwd.

Aan het eerste begin, als de dienst des Heeren opnieuw werd ingesteld en de muur van de stad klaar kwam, werd deze feestelijk en godsdienstig in gebruik genomen. Een grote optocht werd gehouden van vorsten en priesters onder leiding van Ezra over de ene helft van de muur en een aantal vorsten en priesters onder leiding van Nehemia over de andere helft van de muur rondom de stad tot aan de tempelplaats. De hele optocht ging met veel volks onder aan de muren, met veel muziek en dankliederen. Bij de tempel samengekomen werd een grote dankdienst gehouden, waaraan de vorsten, de priesters en het volk gezamenlijk deelnamen. , , Zij offerden deszelven daags grote slachtofferen en waren vrolijk." Zou daar geen blijdschap zijn, nu de verstoorde plaatsen herbouwd werden, die verstoord waren van geslacht tot geslacht? Hier toch lagen de plaatsen van de oude herinneringen, waar de offers rookten, waar de voorvaderen hun zonden beleden; op God hebben zij vertrouwd en zij zijn uitgeholpen. Op die God stond vast der vaderen betrouwen. Men moet dan wel een Tobias-hart hebben, om dan niet vrolijk te zijn, als de dienst Gods hervat wordt!

God had hen vrolijk gemaakt!

Het was Gods werk geweest, dat dit volk wederkeren mocht naar de oude plaats. Het was Gods werk geweest, dat zij het werk van de herbouw ter hand genomen hadden. Het was Gods werk geweest, dat deze muren herbouwd en voltooid waren en" het was Gods werk geweest, dat zij die optocht op en onder de muren gehouden hadden, terwijl de stad binnen nog in puin lag voor het grootste gedeelte. Dat was toch een geloof van die mensen, dat zij geloofden, dat die stad weer herbouwd en bewoond zou worden en dat daar de tempeldienst hersteld zou worden!

Slechts twee stammen van de twaalf keerden weder, de andere tien zijn nooit wedergekeerd. Maar van deze twee stammen keerde nog maar een klein gedeelte terug. Allerlei hooggeplaatsten, als Nehemia, hadden daar in het vreemde land hun posities gekregen. En veel gewoon volk was gewend en gehuwd in dat vreemde land. Maar God had gedachten des vredes over deze stad, over de eeuwige stad. God wilde dit volk wederbrengen, opdat Jeruzalem de bakermat der kerk zou zijn, en opdat daar de Christus wonen zou! Het was Gods werk geweest, dat de tempel hersteld zou worden en de dienst hersteld zou worden. Men moet dan wel een Tobias-hart hebben, om dan niet vrolijk te zijn. God maakte die mensen vrolijk met grote vrolijkheid. Al is het nog zo in het begin, al verrijst er maar een enkele, kale muur, Gods werk is altijd een groot werk. Maar u moet nooit op het begin letten, u moet op het einde letten, en het einde is Christus, de vervulling van de stad en de tempel. Hier zal

Hij wonen. Hier zal Hij erfelijk wonen met Zijn zaad. En als men op het begin let, dan moet u letten op de werkzaamheden, op de geestelijke werkzaamheden, die aan dit werk vooraf gingen. Nehemia heeft gebed voor dit werk gehad.

Hier was een volk vrolijk gemaakt, omdat het oog gekregen had voor Gods daden en omdat het hart gekregen had voor het herstel van de dienst van de tempel. Kostelijk, als een volk vrolijk is niet zó maar, maar als het vrolijk is over het opleven van de dienst Gods. Kostelijk, als een volk zin krijgt in die dienst. Zelfs de vrouwen en kinderen worden dan vrolijk. Het slaat in in de huisgezinnen, het slaat in bij de kinderen. Wat is dat? Is dat alleen maar uit navolging, uit kracht van opvoeding? Neen, God had hen vrolijk gemaakt. God had die genade aan vrouwen en aan kinderen gegeven, om zin in die dienst te hebben en al was het, dat er nog maar alleen een muur te zien was, zo geloofden zij toch dat daar meer achter stak, dat God op weg was om dit volk, deze stad. deze kerk te herbouwen. Kostelijk ding, als de genade voortgolft in de geslachten, ook in het jonge en aankomende geslacht, als zelfs de kinderen naar de dienst van God gaan vragen, al staan zij nog maar aan moeders hand aan de muur, die opgericht is. In die kleine en jonge liefde, daar zit niets minder in dan de toekomst voor de kerk. Als daar blijdschap Gods is in die jonge harten over het begin van het werk, dan zullen zij mogelijk meer zien dan de anderen. Zij zullen het werk voltooid zien.

Daar is nog iets. wat de voortgang van het werk Gods in onze tekst openbaart. Daar staat dat , , de vrolijkheid van Jeruzalem tot van verre gehoord werd". Daar ging een gerucht, een blij gerucht uit van Jeruzalem. Als het in Sion goed gaat, als haar muren opgericht worden, dan wordt dat buitenaf gehoord. En als er de vreugde des heils is, dan valt dat ook op. De daden Gods zijn toch altijd tot verheuging. Laat dan geen stilzwijgen bij ulieden gevonden worden, als God goed over Zijn kerk is. Er mocht voor hen een trekken

de, een winnende kracht van uitgaan. Dan heffen zelfs de heidenen aan: God heeft bij hen wat groots gedaan!"

De eerstelingen en de tienden

Het bleef daar in de Godsstad niet bij uitwendige of ook niet bij inwendige vrolijkheid. Het kwam daar tot daden, en niet maar tot incidentele daden, maar tot georganiseerde daden, tot een leven voor de dienst Gods. , , Ook werden terzelfden dage mannen gesteld over de kameren, tot de schatten, tot de hefofferen, tot de eerstelingen en tot de tienden, om daarin uit de akkers der steden te verzamelen de delen der wet, voor de priesteren en voor de Levieten."

Geld vertegenwoordigt een geestelijke waarde! En dat naar 2 zijden; in de eerste plaats, omdat het offer door God wordt voorgeschreven in Zijn wet, in de tweede plaats in de zelfstandige, vrije gezindheid des volks om de Heere te vereren van Zijn goed. Nu was het vóór die dagen in Israël niet zo goed gesteld. In Nehemia 13:10 leest ge: , Ook vernam ik, dat der Levieten deel hun niet was gegeven, zodat de Levieten en de zangers, die het werk deden, gevloden waren, een iegelijk naar zijn akker." Het was dus in die vorige dagen zo, dat de inkomsten der kerk te klein waren om de ambtsdragers te betalen. En zoals dat dan gemeenlijk gaat, moesten de lagere bedienden der kerk het het eerst ontgelden. De priesters kregen wel hun geld, maar de Levieten niet en de zangers niet. In onze taal gezegd: e dominees kregen hun tractement, maar de kosters en de organisten niet. Bijgevolg gingen die maar naar hun akkers, om zelf in hun onderhoud te voorzien. Het werk in de tempel bleef dus ongedaan en het lied verstomde.

Nu echter werd dat anders. Men stelde vaste krachten aan, die in vaste kamers van de tempel, de schatten inzamelden, die zelfs van de verste velden kwamen rond alle steden. En het volk was zo levendig in het geloof gesteld, dat zij brachten vooreerst hefoffers. Dat waren vrijwillige offers, dat waren niet-voorgeschreven offers. Zo goed stond het dus, dat zij voor de voorgeschreven offers alvast het extraatje gaven. Er kan veel, als het hart door God vervrolijkt is! Dan ook brachten zij de wel voorgeschreven offers. Eerst de eerstelingen van de oogst, de eerstelingen van het jonge vee, de eerstelingen van allen inkomste. Zij namen niet eerst wat zij zelf nodig hadden, om dan van het overgeblevene wat aan God te wijden, neen, juist andersom. Zij vertrouwden hun God zozeer, dat zij zo vast geloofden niet om te komen, dat zij vast bij voorbaat, welke tijden er ook mochten komen, het eerst verdiende aan God brachten. Het was niet weinig, want er staat dat er schatten opgeslagen werden in de kamers.

En dan nog eens de tienden, die ook voorgeschreven waren. Men noemt de kerkegoederen wel eens goederen in de dode hand. Ze zijn nooit in zo n levende hand gegeven, dan wanneer zij in Gods hand gegeven zijn. Als het volk in een levend geloof staat, om de levende God te dienen, oud en jong, dan worden dat geen opgepotte gelden, dan stroomt het door tot zegeningen naar de priester, ook naar de Leviet, ook naar de zanger, ook naar de dienst zelf, ook naar het volk. De Heere zegt in Maleachi 3:10: , Brengt al de tienden in het schathuis, opdat er spijze zij in Mijn huis." Een rijke kerk kan een vloek zijn, maar een kerk. waarin het volk door het geloof leeft en geeft, die zal dat geld goed besteden: an priesters die wèl dienen, aan Levieten, die trouw de wacht waarnemen, aan zangers, die het volk niet de kerk uit zingen, maar die het er in zingen, Gode tot heerlijkheid. Zo was het gesteld in Jeruzalem in die dagen. Een volk dat leeft, geeft.

Uw goedertierenheid. Die zich alom verspreidt, Is t' allen tijd' voor mijn gezicht. Ik houd, oprecht van handel. Daar 'k in Uw waarheid wandel, Mijn schreden naar Uw wet gericht.

Ik was, aan U verpand, In onschuld mijne hand, Mijn hart springt in mij op, o Heer'! Wanneer ik, met Uw scharen. Verschijn voor Uw altaren En U met offergaven eer.

De wacht en de reiniging

, , Want Juda was vrolijk over de priesters en over de Levieten, die daar stonden, en de wacht huns Gods waarnamen, en de wacht der reiniging; ook de zangers en de poortiers, naar het gebod van David en zijn zoon Salomo."

Wat was Nehemia gezegend in zijn doen: ten eerste werd de muur herbouwd, de vijandschap van Tobias ten spijt; ten tweede werd het hart van groot en klein geneigd om God te dienen; ten derde werd het volk geneigd tot weldadigheid. En nu ten vierde en hoogste: de priesters en de Levieten en de zangers, en de poortiers werden geneigd tot getrouwheid in de dienst. Is het wonder, dat Juda vrolijk was over zijn priesters en over zijn Levieten? Onthoudt dit van mij: Nooit zullen de dienaren Gods getrouw zijn in de wacht der reiniging, of het volk zal zich verheugen. Als een prediker beter gaat preken, dan zijn er nog niet velen, die dat kwaad vinden. En onthoudt ook dit van mij: Als een prediker vermindert in zijn preken, dan zijn er nog niet velen, die dat goed vinden. Zeker is dit, dat de oprechten, klein en groot, zich verheugen als de dienaren Gods trouw zijn.

Er staat in onze tekst, dat Juda daarover vrolijk was. Wat staat dat woord „vrolijk" vaak in onze tekst. Vrolijkheid is dan ook voor de oprechten gezaaid. Dat is in Sion niet een dagelijks voorkomend goed. Er zijn zo van die dagen van neergebogenheid, van bedruktheid, van tranen. Wij weten daarvan! En wij weten ook dit, dat de Heere Jezus zegt: „Als gij vast, toont een gezalfd aangezicht." Men hoeft onze droefheid, onze smart, ons bidden en zuchten niet te weten. Daar is de binnenkamer voor. Maar er zijn ook dagen, dat Sion vrolijk is, en dat is zij het meest, als Jeruzalem welvaart, uitwendig en inwendig. Om een herstelde muur en om een herstelde eredienst, daarom is Sion vrolijk, maar het meest als het goede Levieten, zangers, portiers, priesters heeft. O, dat is zo'n bezit: een Godvrezende koster, die niet alleen de poorten opent voor mensen, een vrome opperzangmeester, die in het lied van zijn gemeente leeft, niet die ieder wil laten leven in zijn voorzang of spel, en een vrome prediker. Dat is stof van vreugde, als niet alles in de kerk welkom is, maar alleen een gereinigd volk, dat de regels der kerk in acht neemt. Dat is stof van vreugde, als in de kerk niet alles toegelaten wordt, als daar wetten en ordeningen zijn, waarnaar men zich in Gods huis heeft te gedragen. Daar zijn 10 geboden Gods, die wel eens te veel in de hoek van het „wettische" geschoven worden. Wat Gods Woord gebiedt, dat is geboden voor de kerk en dat is in acht te nemen door elk. En het is een goed ding, als al wat in de kerk enig werk doet, dat mede in acht neemt.

Onze tekst zegt, dat zelfs de zangers en de portiers deze geboden handhaafden, hoewel dat hun in de wet niet was voorgeschreven. Maar er was in Davids en Salomo's dagen een voorschrift ontstaan, waarin ook aan hen de taak der wacht en der reiniging was voorgeschreven. En nu kom ik aan een schoon punt: Het waken voor de dienst Gods en de reiniging, de Levietische reiniging, die op Christus ziet, die is opgedragen aan elk, die in het huis Gods dient. De zorg voor het zuiver houden van de dienst Gods, het zich reinigen van alle besmetting (uiterlijk) en ook van de besmetting der zonde (innerlijk), dat is de zaak zowel van de opperzangmeester als van de priester.

En het tweede schone stuk, dat de bijbel ons hier leert is dit, dat de traditie van een vroeg voorgeslacht (David en Salomo leefden eeuwen vóór Nehemia), de regels geeft voor het late nageslacht. Waar de vroomheid des levens ópleeft, daar haakt die in op de regels, die in tijden van vroegere bloei der Godsvrucht bestaan hebben. Dat zijn wel geen wetten Gods, maar dat zijn wetten der Godvruchtigheid. Deze wetten leren ons: „Laat elk ijver tonen voor Gods huis en voor Gods dienst, om die rein en zuiver te bewaren." Daar zijn wij David en Salomo dankbaar voor.

Zw.

W. L. T.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 26 juni 1965

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

Herstel van de dienst onder Nehemia

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 26 juni 1965

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's