Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

MAG MEN FOTOGRAVEREN?

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

MAG MEN FOTOGRAVEREN?

13 minuten leestijd Arcering uitzetten

MAG MEN FOTOG , , Wij hadden vanavond en al meerdere malen verschil van mening of je eigenlijk wel mag fotograferen, want er staat toch in de wet: , , Gij zult u geen gesneden beeld noch enige gelijkenis maken van hetgeen boven in de hemel is, noch van hetgeen onder op de aarde is, noch van hetgeen in de wateren onder de aarde is."

De vraag is nu wel duidelijk: waar er zulk een nadrukkelijk verbod is, vanwaar kan men dan de vrijheid nemen om toch afbeeldingen te maken? Nu wil mogelijk iemand van de lezers zich op de Catechismus beroepen. Daar staat duidelijk in, dat het wel mag. Denk maar aan vraag 97:

„Mag men dan in het geheel geen beeltenissen maken? " Antw.: „God kan en mag op generlei wijze afgebeeld worden. Maar al mogen de schepselen afgebeeld worden. God verbiedt toch hun beeltenis te maken en te bezitten tot verering of Hem daardoor te dienen".

Misschien dat nu iemand vraagt of hiermee niet alles beslist is. Als de Catechismus het zegt, zal het toch wel goed zijn.

Wat mij betreft, dat geloof ik ook wel, maar als we dan de Catechismus een beRAVEREN ? slissende stem geven, zijn we niet goed gereformeerd. De Heilige Schrift staat boven alles. Ook tegenover de Catechismus mogen we ons op haar beroepen.

Als we nu het tweede gebod lezen, is daar toch een duidelijk verbod. Er mag geen beeld of gelijkenis gemaakt worden. Alleen als men het zo stelt, houdt men toch niet voldoende rekening met de hele bedoeling van het tweede gebod. Daar gaat het er immers vooral om, dat men zich niet voor deze beelden neerbuigt. Israël mocht geen andere goden dienen dan Jehova - of, zoals men tegenwoordig zegt: Jahwe, of de HEERE.

Onze bijbelvertaling schrijft deze naam met vijf hoofdletters. Dat staat in het eerste gebod. Het tweede verbiedt om van deze ene God enig beeld te maken. Zo moet men het wel opvatten. Dan gaat het niet om een beeld in het algemeen, doch om een beeld, dat bedoelt God de Heere af te beelden. Men mag geen beeld van God maken. Dat een beeld des Heeren bedoeld is, zou men kunnen afleiden uit Deut. 4 : 15—19: .Wacht u dan voor uw zielen; want gij hebt geen gelijkenis gezien

ten dage als de Heere op Horeb uit het midden des vuurs tot u sprak; opdat gij u niet verderft, en maakt u iets gesnedens, de gelijkenis van enig beeld, gedaante van man of vrouw; de gedaante van enig beest, dat op de aarde is; de gedaante van enige gevleugelde vogel, die door de hemel vliegt; de gedaante van iets, dat op de aardbodem kruipt, de gedaante van enige vis, die in het water is onder de aarde. Dat gij ook uw ogen niet opheft naar de hemel en aanziet de zon en de maan en de sterren, des hemels ganse heir, en wordt aangedreven, dat gij u voor die buigt en hen dient; dewelke de Heere uw God aan alle volken onder de ganse hemel heeft uitgedeeld."

Het is merkwaardig dat hier staat, dat de heidenen de afgoden van God hebben gekregen, maar dat de Heere Israël heeft uitverkoren tot zijn eigendom en aan dat volk de enig ware God gegeven. Het eerste is in Gods toelating, het tweede is bijzondere genade. Zo is het dus met het tweede gebod, dat we moeten denken niet aan de afgodsbeelden, doch aan een beeld van de ware God. Calvijn schreef: „Nadat in het eerste gebod ons bevolen is alleen de enige ware God te dienen, wordt in dit tweede gebod ons aangezegd, hoe wij Hem dienen zullen."

Nu is het merkwaardige, dat men bij alle volken beelden vindt van hun goden. Alleen bij Israël niet. Wat betekende zo'n beeld voor de heidenen? De geleerden zeggen: Het gaat in het godenbeeld om de tegenwoordigheid van de godheid, die door het beeld wordt voorgesteld. Het was niet de bedoeling, dat deze voorstelling een fotografische afbeelding was. Neen, men hoeft niet in elk onderdeeltje precies goed af te beelden. Wanneer iemand in de gelegenheid is in een museum afgodsbeelden te zien, zal hij gewaar worden, dat sommige lichaamsdelen ongemeen vergroot zijn. Men wil in het beeld vooral uitdrukken wat kenmerkend voor zijn god is.

Wat wil men daar weer mee? Is het de bedoeling, dat de beschouwer goed zou weten met welke god hij te doen heeft? Dat is de hoofdzaak niet. Door deze wijze van afbeelden, door zulk een beeld, heeft men de kracht van de god vastgelegd. De god moet zich gedragen, zoals hij afgebeeld is. Beschikt hij over bijzondere vruchtbaarheid in zijn beeld, dan moet hij het land en het vee van zijn vereerders zeer vruchtbaar maken. Het beeld is een extract, een concentratie, een samenballing van die bepaalde goddelijke macht, die wordt uitgebeeld.

Maar wat heeft men nu aan zo'n beeld? Dat kan men gebruiken. Het is niet alleen om naar te kijken of om zich de god voor te stellen. Neen, nu men dit beeld heeft, waarin de bijzondere macht der godheid samengebald is, kan men de god zelf laten optreden. Met behulp van dit beeld is de godheid en de kracht daarvan tegenwoordig. Nu komt het er op aan de juiste woorden tot dit beeld of tot de godheid te spreken en de hier passende handelingen te verrichten. Dan komt de macht van deze god in werking. De beelden zijn dus de goden zelf niet, maar zonder het beeld kan men de godheid niet benaderen. Alleen in het beeld is de godheid zo tegenwoordig, dat hij zijn vereerders kan ontmoeten. Misschien kunnen wij aan de prediking denken, zonder welke God niet werkt. Het geloof is uit het gehoor. Zo is bij de heidenen de genade der goden aan het beeld verbonden. Heeft de godheid geen beeld, dan merkt niemand iets van hem. En kunnen de mensen dat beeld niet gebruiken, dan kan de kracht van hun god niet tot hen komen. Het beeld, niet het woord, regelt de omgang tussen goden en mensen.

Maar als nu elk volk z'n godsbeeld heeft — dan vaak in het meervoud — wat betekent het en wat verandert er door, dat Israël deze beelden niet heeft, in elk geval niet hebben mag? Goed verstaan, Israël heeft wel beelden van de afgoden, maar dat zijn nog geen beelden van Jehova. Dat wil natuurlijk ten eerste zeggen, dat de kinderen Israëls niet vrij over de Heere kunnen beschikken. Wie zo'n beeld heeft als samenballing van goddelijke macht, kan de god voor zich laten werken. Hij kan gebruik van hem maken voor allerlei doeleinden, desnoods voor de edelste. Maar de god moet het doen. Hij is niet vrij meer. Hij is in de omgang zijn vrijheid kwijt. Hij kan min of meer gedwongen worden krachtdadig aanwezig te zijn. Deze mogelijkheid wordt door Israëls God met beslistheid verworpen. Hij wil zijn vrijheid vastleggen. Hij wil wel een biddend volk, maar dan zo, dat God niet gedwongen kan worden en dat men nooit denke iets in eigen hand te hebben. Misschien dat iemand denkt, dat zulk een gebod voor ons niet zoveel betekent. Wij maken ons immers geen beelden van God om daarmee te werken. Doch dan vraag ik mij af, of dit geen vergissing is. Wij maken ons maar al te dikwijls een voorstelling van de God en Vader van onze Heere Jezus Christus, waarvan dan bepaalde delen krachtig vergroot zijn, zodat we deze voorstelling als een beeld voor ons gebruiken. Daar is de voorstelling, het beeld van de algemene verzoening. Driekwart van het godsbeeld, als het geen vierkwart is, bestaat dan in algemene verzoening. Men hoeft dit beeld van God maar voor zich neer te zetten en de juiste woorden te gebruiken en de genade kan ons niet ontgaan. Men gebruikt zijn godsbeeld, maar handelt — tot zijn eigen verderf — tegen het tweede gebod. Men beschikt zelf over zijn god.

Op dit beeld zijn vele variaties. Sommigen komen in hevig verzet als zij een preek horen, waarin gesproken wordt van een nauwe weg en van graven en verdiepen. Dat is veel te zwaar, zeggen ze dan. Men hoeft zich werkelijk niet zo angstig te maken. Men weet immers dat alles goed is. Christus is toch voor alle mensen gestorven. Zo maakt men alles voor zichzelf klaar. Men heeft een beeld van God gemaakt, met enkele trekken heel sterk aangegeven. Christus stierf voor alle mensen. Wie zou er dan nog verloren kunnen gaan? Als men dit (vals) beeld van God voor zich zet, kan men Hem noodzaken deze „gelovige" zalig te maken. Men heeft het in zijn hand. Alles is immers goed. Maar God de Heere wenst niet zo door de mensen gebruikt te worden. Hij wil vrij blijven.

Daar staat nog heel wat meer in de bijbel. Er staat ook, dat ieder wedergeboren moet zijn en dat het nog altijd bij de mensen onmogelijk is, ook al stierf Christus voor de zonden van zijn volk. Jezus zegt: „Zalig zijn zij die treuren". Deze beeldaanbidders zeggen: „Waar maakt zo'n treurende zich toch zorg over? Alles is goed. Men moet helemaal geen treurende zijn: alles is in orde. Maar men heeft nooit geleerd, dat alles bij de mens verkeerd is, omdat we in zonde ontvangen en geboren zijn. Daarom wordt het nooit goed, tenzij wij door de Geest Gods wedergeboren worden. En dan het verbond. Hoe vaak is het verbond al niet gebruikt als een afgod. God was alleen maar verbond. Verder was er zo goed als niets in God. En bovendien mocht ieder kerklid denken, dat hij met al z'n kinderen wedergeboren was. Weer zo'n beeld: Gods Geest wederbaart ieder kind dat geboren wordt. Vroeger moest het dan nog van kerkgaande ouders zijn, maar is dit tegenwoordig nog wel nodig? Met zulke beelden werkt men. Men meent er God in gevangen te hebben. Men waagt het er mee voor de eeuwigheid. Doch als het te laat is, zal men zien, dat men zich een gesneden beeld gemaakt heeft en zich daarvoor nedergebogen heeft. Dan gaat het net als met Israël in 1 Sam. 4. De ark wordt hier als een beeld Gods, als een samenballing van de kracht Gods, aangezien. Als Israël de ark bij zich heeft, moet God helpen. Hij is het verplicht. Maar dat komt heel anders uit. De ark valt in handen van de Filistijnen. Laat men zich niet wijs maken, dat God ergens mee vast te leggen is. Maar Hij wil er wel om gebeden zijn. Doch dan blijft het altijd vrije genade. God is tegenwoordig als het Hem behaagt.

Over de vraag of wij mogen fotograferen of op andere wijze iets afbeelden, hoeven we ons niet druk te maken. Reeds in de tempel waren vele afbeeldingen. De koperen runderen, de cherubim op het verzoendeksel (ook al in de tabernakel), de granaatappelen in afbeelding, de palmbomen. Voorts bij Salomo de leeuwen op de trappen van zijn paleis en alles wat er afgebeeld is. Neen, over dat fotograferen zijn we gauw uitgepraat, maar over dat beeld Gods, dat wij niet mogen maken, daar is veel over te zeggen. Want met het genoemde ben ik nog niet uitgepraat. Men kan een beeld maken van God, waarin zijn gerechtigheid vergeten is en waarin voor zijn toorn geen plaats is. Maar men kan ook de barmhartigheid Gods zeer klein maken. Barth heeft ons een evangelie willen geven, waarin het aanbod van genade alles is en het (haast) onmogelijk is om verloren te gaan. Maar van andere zijde wordt soms een beeld gemaakt, waarin het aanbod zeer beperkt wordt en God niet naar zijn Woord gepredikt wordt. Wanneer we de beeldenindustrie van dichtbij

beschouwen, komt de uitroep van de discipelen in onze gedachten: , .Wie kan dan zalig worden? "

Hoe kunnen we het gevaar ontgaan anders over God te denken dan Hij is? Daar weet ik slechts één antwoord op: als God ons verstand verlicht. Wij moeten zodanig van stap tot stap geleid en verlicht worden, dat er een beeldenstorm telkens weer onze beelden verbreekt, zodat alleen Gods Woord overblijft. Telkens moeten we zeggen: Heere, wat heb ik verkeerd over U gedacht. Daarvoor is echter een voortdurend verdergaand onderricht nodig. Sommigen denken, dat geloof en gebed genoeg zijn. Maar dan zou er weer een middel zijn, waardoor wij het konden. Geloof en gebed inderdaad, maar dan wacht het altijd op de verhoring. Dat wordt wel eens vergeten. Als iemand niet meer te zeggen heeft dan: ik heb gebeden en geloofd, is het een beeld, waarop hij vertrouwt. Het is pas goed als er naar waarheid te zeggen valt: , , 'k Heb lang de Heere in mijn druk verwacht. En Hij heeft zich tot mij geneigd."

Geen geloof zonder bevinding van het antwoord Gods op ons gebed. Menigeen denkt, dat hij door geloof en gebed over God beschikken kan. Maar de Heere blijft vrij! In alle tempels der volken was de god aanwezig in de vorm van zijn beeld. Alleen in Israëls tempel niet.

De romeinse historicus Tacitus stelde met verbazing vast, dat er in de tempel der joden niets te vinden was. Hij sprak van een , , ledig geheim".

God is voor een mens nergens te grijpen dan als de Heere zichzelf vast te houden en te gebruiken geeft in het geloof. Van de natuur der dingen uit en van ons mensen uit is er in onze prediking en in onze sacramentsviering een „waarachtige afwezigheid" van de tegenwoordigheid Gods. Dat wordt zelden meer verstaan. Calvijn heeft van die , .waarachtige afwe-zigheid Gods" klaar getuigt in zijn uitspraken over de kracht van de ..uitwendige" of , , algemene" roeping. Daarin is God niet aanwezig tot heil. Het gepredikte woord is een klank, die het oor treft, meer niet. Helaas wordt door velen het gepredikte woord als een beeld Gods beschouwd, waardoor men over Hem kan beschikken. Toch is dit fout. Er is ook hierin een waarachtige afwezigheid van nature. Rome heeft van het sacrament gezegd, dat het werkt als het maar gebruikt wordt. Het werkt altijd. God staat daar ter beschikking. Hij is altijd aanwezig. Daartegen hebben Luther en Calvijn zich verzet. Zij hebben geweten, dat God zijn genade uitdeelt aan wie Hij wil naar de Schriften. Voor sommigen is de preek de garantie voor Gods aanwezigheid. Alsof een kerkdienst als zodanig al betekenen zou dat God in het midden der gemeente aanwezig is. Dat is menigmaal een vergissing. Een kerkdienst als zodanig heeft de belofte van Gods aanwezigheid helemaal niet. ja maar, daar staat toch van een vergaderd zijn van twee of drie? In de eerste plaats heeft dit geen betrekking op een kerkdienst en in de tweede plaats is niet alle vergaderd zijn een samenkomen in de naam van Christus. Dat is wat aparts. Gods aanwezigheid is echter wel beloofd, waar de mens zelf met al zijn beelden stuk geslagen is. God woont bij dien. die eens verbrijzelden en nedcrigen geestes is.

Wat is dan de enige troost van de mens? Die ligt in het beeld, dat God zelf gegeven heeft. De apostel Paulus noemt de Christus het beeld Gods. Als we Hem hebben, kunnen we dan over God beschikken? Dan willen we niet meer over God beschikken, maar begeren alleen, dat God over ons beschikt. Dan willen we niet eens gezaligd worden als dat ten koste van Gods recht zou gaan. Dan leven wij niet meer. doch Christus leeft in ons. Wij zijn onszelf kwijt, hebben onszelf verloochend, dragen het kruis, zijn in onszelf verlorenen. Dan vinden wij niet, doch worden gevonden. Het sterven aan onszelf, daar gaat het om. De heidenen verstaan dit niet. Die blijven iets kunnen. Maar Gods volk leert, dat het niets is.

D.

L. V.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 17 juli 1965

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

MAG MEN FOTOGRAVEREN?

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 17 juli 1965

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's