Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Tweeërlei wandel - tweeërlei einde

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Tweeërlei wandel - tweeërlei einde

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

Want velen wandelen anders; van welke ik dikmaals gezegd heb, en nu ook wenende zeg, dat zij vijanden des kruises van Christus zijn: elker einde is het verderf, welker God is de buik, en welker heerlijkheid is in hun schande, dewelke aardse dingen bedenken. Maar onze wandel is in dc hemelen, waaruit wij ook de Zaligmaker verwachten, namelijk de Heere Jezus Christus; Die ons vernederd lichaam veranderen zal, opdat het gelijkvormig worde aan Zijn heerlijk lichaam, naar de werking, waardoor Hij ook alle dingen Zichzelven kan onderwerpen. Fil. 3:18—21.

Nadat de apostel aan de gemeente van Filippi de raad gegeven heeft om de navolgers te zijn van hem en van zijn medegenoten (te denken is onder anderen aan Timotheüs), vervolgt hij nu met mede te delen, dat velen anders wandelen. Hier moet dus waarschijnlijk niet aan wettische leraars gedacht worden, aan Judaïsten, die de onderhouding van de ceremoniële wetten leerden, namelijk de besnijdenis, de reinigingswetten, spijsgeboden en zo voort, 'k Meen, dat wij ook niet aan Libertinistische leraars moeten denken, die een leven leerden, los van alle wet en regel. Deze woorden zijn geschreven aan de , , gemeente" van Filippi, zodat wij eerder aan gemeenteleden in Filippi (eventueel ook daarbuiten) moeten denken, dan aan leraars. Met deze verzen voor mij lijkt het er meer op, dat hier gezien wordt op een wandel in Libertinistische losbandigheid, dan op een stipte wandel naar de ceremoniële wetten.

Anders wandelen! Daar is dus niet de wandel overeenkomstig het Evangelie van Christus, niet een wandel in de heiligmaking, om te jagen naar het wit, tot de prijs der roeping Gods, die van boven is in Christus Jezus. Dus niet een wandel naar de zedelijke wetten van God. Dat blijkt straks wel uit het volgende: hun God hun buik. hun heerlijkheid hun schande, het bedenken van aardse dingen. Dit noemt de apostel een vijandig zijn van Christus. Het leven in aardsgezindheid veracht de wet, die in schuldovertuiging tot Christus leidt, en het veracht de wet. die uit Christus leert in nieuwigheid des levens te wandelen. De wet is dus in elk geval de maatstaf voor de verhouding van een mens tot

Christus, is de maatstaf voor het al of niet in Christus zijn. En dan zegt de apostel, dat zij vijanden van het kruis van Christus zijn. dat dat vijandschap van het kruis van Christus is. Het leven en de wandel in onbekeerlijkheid is vijandschap tegen het kruis. Dan wil men zijn zonden niet bekennen, niet belijden, niet naar Christus' zoenaltaar dragen, dan wil men zijn zonden niet vergeven hebben, en dan wil men zijn zonden, als vrucht van Christus' kruislijden, niet nalaten. Nu is de onbekeerlijkheid niet een enkele daad van vijandschap tegen het kruis, maar dat is een wandel in vijandschap. Heel het leven buiten de genade, tegen de genade in, is een zich afkeren, een zich verder en verder keren tegen het offer van Christus. Men houdt zo graag aan de zonde vast, dat men dat offer van Christus, dat dc zonde als zonde waardeert, en dat de zonde vernietigt, als de grootste vijand van zijn kwaad ziet. De zonde is vijandschap tegen de genade, omdat de genade de enige, grote vijand van de zonde is. De genade doet de zonde grondig te niet. Het is het niet gered willen zijn. Het is het liefhebben van de zonde. Wandelen in vijandschap. dat is ongestoord voortgaan in de weg van het kwaad, dat is van jaar tot jaar zich verder afkeren van het redmiddel. Paulus heeft dit de gemeente van Filippi dikwijls gezegd en hij zegt het haar ook nu, wenende.

Hij heeft het leven in onbekeerlijkheid grondig afgetast, tot in zijn diepste wezen. En dit is zijn slotsom geworden keer op keer: vijandschap tegen de genade, vijandschap tegen de Redder, Christus, vijandschap tegen het redmiddel, het kruis. Hij heeft dat keer op keer gezegd tegen en over de velen, die natuurlijk wandelen. Hij wist het maar al te zeer, dat dat er velen waren, zelfs in de gemeente. Hij heeft daar zijn zorg over. Hij legt hun dat keer op keer aan hun hart. Het is voor hem ook geen academische quaestie, die hij koud en onbewogen behandelt. Hij is daarover in tranen. Als hij deze brief schrijft of dicteert, dan doet hem dat leed. 't Is ook geen kleinigheid, als iemand zich kant, als velen zich kanten tegen het Evangelie der zaligheid. Dat kan een recht geaard Evangeliedienaar niet onverschillig zijn. En hij legt onder tranen het der gemeente, waaronder vele zulken zijn, nog eens aan het hart.

En waarin bestond die zonde dan? In vijandschap tegen de prediking van Christus de Gekruisigde? Theoretisch niet. Practisch wel. Zij zullen natuurlijk naar de prediking van Christus geluisterd hebben, want Paulus preekte niets anders dan Christus, en Die gekruisigd. Alleen zij deden niet, wat hij zei. Zij bekeerden zich niet tot Hem, tot het kruis, tot de genade.

En bleven dus vleselijke, natuurlijke mensen. Hun buik was hun God. Dit was hun hele bestaan: ..Wat zullen wij eten, wat zullen wij drinken? " Degenen, die een sociaal evangelie aanhangen, die alléén een antwoord van Christus verwachten op de broodvraag, zijn vijanden van het kruis. Degenen, die zelf alleen voor deze dingen zorgen, zijn vijanden van het kruis. De bijbel zegt het met ware woorden: uw buik is uw God. Daar leeft gij voor, dat vereert gij, dat bidt gij aan. Daar waagt gij uw zaligheid aan. Daar maakt gij uw zaligheid van, als gij maar goed uw brood hebt.

Bij brood alleen blijft het niet. Bij brood alleen zal de mens niet leven. Uw hart begeert beslist naar meer. Wie niet naar de levende God dorst, wie naar brood begeert, zal blijken toch meer nodig te hebben. En daar komt de zonde der schandelijkheid. Brood en zinnelijkheid, zij gaan doorgaans hand in hand, zinnelijkheid in de ruimste zin des woords. Daar hebt gij de lust der ogen, de streling der zinnen, vraatzucht, drankzucht, de lusten des vleses. Hier zijn de dingen, die schandelijk zijn. Nu ziet de apostel, dat deze mensen daar zo in opgaan, dat zij daar hun heerlijkheid in zien. Men spreekt over het offeren aan Bacchus, over het offeren aan Venus. Dat wordt gewoon een godsdienst voor die mensen, om aan de lust hunner zinnen toe te geven. Dat gaan zij mooi vinden, daar gaan zij heerlijkheid in zien.

Wie in de kennis van de zonde, in de verzoening van de zonde en in de heiliging van de zonde geen heerlijkheid ziet, die

gaat in de zonde zelf heerlijkheid zien. De zonde wordt zijn religie. Daar gaat alle schaamteloosheid weg. Daar wordt de zonde verdedigd, gepredikt, geprezen. U kunt dat vandaag zien in de kerk, in de politiek, in de maatschappij: Wat tot schande is, wordt tot heerlijkheid gemaakt.

Deze mensen bedenken aardse dingen. Hun hele religie is een religie van deze aarde. Nooit klimt hun gedachte op tot het kruis, nooit klimt hun gedachte op tot in de hemel. Zij zoeken daar niets. Zij vragen van daar niets. Zij hebben daar ook niets. En dan zegt de apostel, volernstig, onder tranen: „Welker einde is het verderf."

God heeft geen lust in hun dood. De apostel heeft daar geen lust in. Hij zegt dat met tranen, niettemin zegt hij het. Dit leven bij aardse dingen, bij zondige dingen, dit leven tegen genade in, kan zo niet doorgaan. Daar komt een einde aan.

De barmhartigheden Gods hebben een einde, de genade heeft alleen een begin.

De zonde heeft wel een einde. Die loopt altijd uit in het verderf. Wie voor de buik leeft, voor brood en drank, die zal weten, dat dat maar een kort bestaan heeft. Wie daar bij de schande der zonde doet, die zal een gewis verderf over zich halen.

Hoe sterker de lust, hoe groter de schande, hoe heviger het verderf. Daar, waar de dood is, daar is het verderf. Daar. waar de hel is, daar is het verderf. En waar het verzet is tegen het kruis, daar eindigt dat in het verderf aan ziel en lichaam tot in eeuwigheid.

Wie — ver van U — de weelde zoekt. Vergaat eerlang en wordt vervloekt; Gij roeit hen uit, die afhoereren. En LI de trotse nek toekeren. Maar 't is mij goed, mijn zaligst lot. Nabij te wezen bij mijn God. 'k Vertrouw op Hem, geheel en al. De Heer', Wiens werk ik roemen zal.

Nu de andere zijde: Nabij God te zijn.

Dat is mij goed. Onze wandel is in de hemelen. Ons burgerschap is in de hemelen.

Wij gedragen ons als burgers van de hemelen. Zo wordt het doorgaans vertaald en verstaan. Calvijn zegt daar behartigenswaardige dingen over. Hij zegt: „Wij moeten hier op aarde een hemels leven leven. Wij moeten ons vervreemden van hen. die aardse dingen bedenken. Wij zijn hier wel met de ongelovigen en met de geveinsden vermengd, zo zelfs, dat op Gods dorsvloer het kaf boven het koren uit ligt.

Wij moeten door dit leven doorlopen en der wereld dood zijn." Laat dit goed tot ons doordringen!

De wandel in de hemelen hebben, dat is is dunkt mij ook dit: Zijn ziel opheffen tot God. Bidden, Een gebedsleven hebben, dat is gedurig voor Zijn aangezicht verschijnen, zodat men zijn wandelingen krijgt tussen de engelen, zodat men voor Jezus' reukaltaar verschijnt, opdat Die zijn schuldige gebeden reinige in Zijn bloed, overbidde en aangenaam make voor de Vader.

De wandel in de hemel hebben, dat is dunkt mij ook dit: Door het geloof werkzaam zijn met Jezus, om met Hem in een verbond te komen. Het is de bede van de moordenaar transponeren: „Gedenk mijner, nu Gij in Uw Koninkrijk gekomen zijt." Het is al zijn schuld op Jezus leggen, amen op Zijn offer zeggen. Het is Jezus' gerechtigheid, verzoening, voldoening aannemen als zijn eigene en Hem aannemen tot zijn deel en tot zijn ecuwig lot.

De wandel in de hemelen hebben, dat is dan ook: Kinderlijk tot de Vader gaan en door de Heilige Geest leren zeggen: Abba - Vader. Het is kinderlijk vertoeven aan Zijn gezegende voeten, al zijn noden en behoeften neerleggen voor Hem en alle goeds van Hem verwachten voor tijd en eeuwigheid.

De wandel in de hemelen hebben, dat is geleid door de Heilige Geest één van geest zijn met de bijbelheiligen — met de heiligen van de kerk en het is dan ook alle goeds van de Zaligmaker verwachten, de Zaligmaker Zelf verwachten. Ziet, dat is de zekerheid der hoop, als het hart niet alleen zonder verschrikken de Zaligmaker in Zijn wederkomst kan verwachten, maar als het hart ook naar Zijn komst uitziet, als het daarnaar verlangt. In de Nederlandse Geloofsbelijdenis zegt de kerk: „Daarom verwachten wij die dag met groot verlangen, om ten volle te genieten de beloften Gods, in Jezus Christus, onze Heere."

Hij zal namelijk dan ons vernederd lichaam veranderen. Let op de tegenstelling. Maakt het aardsgezinde ongeloof van de buik zijn God, van het vlees zijn religie, de levende kerk weet wat anders. „Ik weet dat in mij, dat is in mijn vlees, geen goed woont." Vernederd lichaam, dat tot stof weer zal keren. Vernederd lichaam, dat aan de zwakheden des vleses onderworpen is. Vernederd lichaam, dat eens zo schoon van God geschapen was, dat het de tabernakel Gods was en dat nu zo geheel ontluisterd is, dat het geheel moet wederkeren tot het stof, waaruit het genomen is. Terug gelegd naar al die elementen, waaruit het eens werd opgebouwd.

En nu mogen die hun wandel in de hemelen hebben, verwachten de Heere Jezus Christus, Die dat vernederd lichaam veranderen zal. Datzelfde vernederde, door de zonde en de vloek vernederde lichaam veranderen zal. Hij zal het anders maken, in al zijn delen omscheppen, vernieuwen, hervormen naar de gelijkenis en naar de beeltenis (gelijk-vormig) van Zijn heerlijk lichaam. De wereld cultiveert zijn lichaam, dat sterft. De kerk kruisigt zijn lichaam, dat leven zal. Aan dat heerlijk lichaam van Christus gelijk, dat Hij aangenomen heeft uit ons vlees en bloed, dat Hij gedragen heeft door kruis en dood heen tot de heerlijkheid. De verheerlijking op de berg was een vóór-blijk van deze heerlijkheid. Nu heeft Hij de heerlijkheid, waarmee de Vader Hem verheerlijkt heeft.

En aan die heerlijkheid van Christus lichamelijk. zal de kerk gelijk zijn, lichamelijk. Dat nu doet Christus naar de werking, waardoor Hij ook alle dingen Zichzelven kan onderwerpen. Christus, Die de zielen der Zijnen aan Zich onderworpen heeft, opdat zij zich door Zijn kruis zouden laten zaligen, zal ook de lichamen der Zijnen aan Zich onderwerpen, opdat zij door de dood heen (vernederd tot de dood) verheerlijkt zouden worden.

Alle dingen kan Hij onderwerpen, ziel en lichaam beide. En wat Hij onderwerpt, dat onderwerpt Hij tot zaligheid.

Zw.

W. L. T.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 2 oktober 1965

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

Tweeërlei wandel - tweeërlei einde

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 2 oktober 1965

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's