Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De zekerheid des geloofs voorgesteld uit Comrie

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De zekerheid des geloofs voorgesteld uit Comrie

13 minuten leestijd Arcering uitzetten

De vorge keer hebben we gezien hoe het directe geloof zich richt op de waarheden der Heilige Schrift en dan met name op de waarheden, die betrekking hebben op ons persoonlijk. Deze mens gelooft zijn verloren staat en is verbrijzeld over zijn schuld en machteloosheid. Voorts heeft zijn geloof betrekking op de heilswegen in Christus en het aanbod van genade. Niemand zal ooit tot het aannemen van Christus komen om het op Hem te wagen voor tijd en eeuwigheid, of hij moet in zijn gemoed verzekerd zijn, door de Heilige Geest, dat Jezus Christus niet alleeen aan anderen, maar ook aan hem geschonken of aangeboden is.

Comrie legt er dan verder de nadruk op, dat de ziel, zodra zij bij Goddelijk licht Jezus onder het oog krijgt in Zijn gepastheid en algenoegzaamheid en zodra zij verzekerd wordt door de werking des Heiligen Geestes, dat hij haar in het aanbod geschonken is, om aangenomen te worden, zeer begerig wordt om Jezus te kiezen, hartelijk als een Zaligmaker voor zich te begeren, naar Hem te hongeren en te dorsten en naar de allernauwste vereniging met Hem te staan.

Op dat hongeren en dorsten volgt dan. volgens Comrie, de volkomen aanneming van de gehele Christus. Men kan ook zeggen: het omhelzen of aangrijpen van Hem.

Daardoor gaat de ziel waarlijk in Jezus over en raakt zich aan Hem kwijt, zoals Hij in het evangelie aangeboden wordt. Hellenbroek noemt dat de voornaamste en eigenlijk dc rechtvaardigmakende daad van het geloof. Ik heb hier voor mij lig

gen een nieuwe uitgave van het „Voorbeeld der Goddelijke waarheden", welke nieuwe uitgave de titel draag: , , De Geloofsleer van onze christelijke jeugd" door ds. A. Hellenbroek. Het boekje is hier en daar wat eenvoudiger gemaakt. Wie er kennis mee maken wil. schrijve aan de Uitgeverij Pieters te Oostburg. Een voorbeeld van de vereenvoudiging mag ik u niet onthouden. In een uitgave van Hellenbroek uit 1928 van Callenbach lees ik: „Welke is de voornaamste en eigenlijk rechtvaardigmakende daad van het geloof? "

Hier is het antwoord: Het is die daad der ziel, waardoor zij hartelijk wil en wenst niet alleen dat de beloften des Evangeliums in zichzelf waar mogen zijn, maar waardoor zij ook met overgegeven genegenheid de Heere }ezus, als de enige oorzaak van haar zaligheid, met verloochening van zichzelf en alle andere dingen of personen begeert en dadelijk aangrijpt".

In een uitgave van Kemink heb ik deze vraag en dit antwoord heel niet kunnen vinden. Dat is inderdaad een krachtige vereenvoudiging, maar dat is toch de bedoeling niet. In het nieuwe boekje lees ik:

„Wat is de voornaamste en eigenlijk de rechtvaardigmakende daad van het geloof? Antwoord: at is de daad waarbij de zondaar de Heere Jezus begeert en aangrijpt als de enige oorzaak van zijn zaligheid, dus met verloochening van zichzelf en alle andere dingen of personen. Johannes 1:12: ovelen Hem aangenomen hebben, die heeft hij macht gegeven kinderen Gods te worden, namelijk die in zijn Naam geloven."

Is er van deze aanneming nog iets meer te zeggen? Deze aanneming is zeer hartelijk en gevoelig, want zij spruit voort uit een gezicht van de volstrekte noodzaak van Jezus voor een mens die diep verootmoedigd en bij zichzelf veroordeeld is. Dit aannemen volgt op het dorsten. Ik meen. dat ik het ergens wel eens anders gelezen heb dat namelijk het dorsten volgt op het aannemen. Vanzelfsprekend is dit tegen de natuur van de zaak in. Wat wordt er met dit dorsten bedoeld? In dit dorsten wordt verondersteld, dat de dorstende door de verkondiging van het Evangelig weet, dat er heilsgoederen zijn. Maar zolang de mens niets gevoelt van zijn gebrek, weet hij niet, dat hij van God vervreemd is en in zichzelf jammerlijk, ellendig, arm, blind en naakt. Maar als de ziel begint te dorsten, wordt er verondersteld, dat zij bewustheid en gewaarwording van haar gebrek heeft. Dit werkt de Heilige Geest. Door de Geest werden de drieduizend op Pinksterdag zich bewust van hun gebrek en riepen uit: at moeten wij doen? Daar komt niet eerst de openbaring van Christus, doch eerst de openbaring van ons gebrek. Eerst denken we, dat we rijk en verrijkt zijn, maar nu komt de klacht uit de ziel op: at moet ik doen om behouden te worden? Ik ben ellendig en nooddruftig. Dorsten is verder. zegt Comrie. dat de dorstenden een innige smart hebben door het smachten om de genade voor hun amechtig? zielen. Zij schreeuwen om de levende God. Maakt deze mens van het dorsten een grond? Hoe stelt men zich dat voor? Hoe meer dorst, hoe minder of hij het bij zijn dorst uithouden kan. Maar heeft het dan heel geen betekenis, dat iemand dorst naar God en naar Christus? Dat heeft heel veel betekenis, want.veel beloften zijn juist aan de dorstigen gedaan. „Zo iemand dorst, die kome tot Mij" (Johannes 7 : 36). „Ik zal water gieten op de dorstige" (Jes. 44 : 3). „O. alle gij dorstigen komt tot de wateren (Jes. 55 : 1).

Er is dus geen sprake van rusten in de dorst. Zou een man in de woestijn, die dreigt te versmachten in zijn dorst kunnen rusten? Comrie stelt clan ook: Dorsten wil zeggen, dat er zodanige onvergenoegdheid in zulk een ziel is, dat zij niet rusten kan. maar alle middelen en wegen inslaat, opdat zij van de genadewateren moge drinken. Wat zal ik doen om zalig te worden? Aldus God begerende in de nacht met hun ziel en Hem met hun ganse hart vroeg zoekende: Is er nog o groot Ontfermer, Is er voor een nare kermer. Voor een schreier nog gehoor. Is er nog een open oor?

Waar gaat die dorst om? Die gaat om God. Wat begeerde de tollenaar? Hij begeerde een genadig God. Zijn schuld lag nog geheel voor zijn rekening, maar toch had hij een groot verlangen om genade. De dorstige mens wil deel hebben aan God zelf. Luther is daar een sprekend voorbeeld van. Maar het dorsten, dat wij nu bedoelen gaat verder. Het is naar Jezus alleen en naar de gehele Jezus om door Hem vrede te vinden en gemeenschap met de Drieënige God. Deze mens ziet met zijn hart Jezus, doch voelt zich nog ver weg. Daarom dorst hij om geloof om de Waarachtige te zien en te kennen. Deze dorstenden verlangen naar een hand om Jezus aan te nemen en zich toe te passen, opdat zij kinderen Gods mogen zijn (Joh. 1 : 12). Zij dorsten om voeten des geloofs, opdat zij tot Hem zouden komen en rust voor hun belaste en beladen ziel vinden (Matth. 11 : 28).

Tenslotte is het ook een dorsten om de goederen van het genadeverbond. Het is geen dorsten zomaar om te dorsten. Het is een waarachtige Jezus-behoefte en om door Hem te ontvangen de vergeving van zonden. God heeft een diep bewustzijn van schuld in deze ziel gewerkt. Het is ook een dorsten om heiligmaking, opdat er in het binnenste een vaste geest vernieuwd mag worden. En ook om de eeuwige zaligheid, om met de woonstede, die uit de hemel is overkleed te worden.

Ik breng dit dorsten hier wat uitvoerig ter sprake.omdat vanouds enige onenigheid geweest is of dit dorsten uit het geloof voortkomt of niet. Comrie schrijft er van: „Over dit dorsten nu vinden we, dat er hevig verschil is onder de ware gelovigen, die meer verstand van zielswerkzaamheden hebben dan duizenden: of dit dorsten en vervolgens het hongeren daden des geloofs zijn of niet. Sommige menen van ja. anderen menen van niet. Maar zegt Alcxander Comrie, het zal gemakkelijk beslist kunnen worden. Hij geeft dan dit oordeel.

Alles wat wij over het dorsten hebben gezegd maakt duidelijk, dat het dorsten niet de allerwezenlijkste daad des geloofs is. Die wezenlijke daad bestaat in een dadelijk aannemen van Jezus en een overgeven van zichzelf aan Hem volgens het woord uit Johannes 1:12: Die Hem aangenomen hebben, die heeft Hij macht gegeven kinderen Gods te worden." Dit dorsten is merendeels een reikhalzen er naar.-

Maar moeten we nu dit hongeren en dorsten naar Christus wegwerpen? Dat wil Comrie niet. Hij schrijft: Ondertussen geloven wij, dat er geloof in is. Want wij hebben voor ons zulke goede gedachten van een verdorven natuur niet, dat wij zouden denken, dat die zulke kruiden zou voortbrengen als deze aanhoudende en uit de grond der ziel voortkomende, krachtige en rusteloze begeerte naar Jezus. De apostel zegt in tegendeel van ons hart, dat het vol vijandschap is tegen God. Daar komt nog bij, zegt Comrie, dat de Zaligmaker zelf, als de mond der waarheid hen zalig spreekt in Mattheüs 5 : 6. Als dat hongeren en dorsten alleen werk van onze akker was, zou de Heiland niet zalig spreken op grond van dat werk.

Comrie beroept zich dan ook nog op een overleden overgroot-oom, die in een tractaat over het geloof geschreven heeft: „Geloof begonnen, of het zaad des geloofs, is hoop van zaligheid door Christus' algenoegzaamheid. kracht, dierbare naturen en gezegende ambten: begeerte tot dezen, dat gezicht van noodzakelijkheid en liefde tot dit alles wegens deszelfs voortreffelijkheid. zoals het in 't Evangelie geopenbaard wordt; dit is geloof begeren".

Die overgroot-oom zegt ook nog: „Wanneer hoop. begeerte en liefde op Christus gevestigd zijn, dan wordt het embryo, het eerste stamsel van het geloof in de ziel geformeerd. Schoon het gebouw niet voltrekken is, de eerste fundamentsteenen worden nu gelegd. Het is duidelijk hoe Comrie ook aan het hongeren en dorsten naar Christus, dat aan het aannemen van Hem voorafgaat, de naam van geloof wil toekennen. Als men meent, dat deze kleine zoekende mannen en vrouwen hemelzoeekrs zijn en mensen die hun geweten maar willen stillen, vergist u zich, zegt Comrie. Zulke mensen kunnen er zijn, stelt Comrie. Die zoeken verlossing van smart en angst. Doch hij kent ook anderen. Dat zijn de uitverkorenen Gods. De Geest werkt in hen van het begin af een bijzondere werk. Alles wat de Geest in de uitverkorene doet, doet Hij uit kracht van hetgeen Christus voor hem door Zijn dierbaar bloed verworven heeft.

Wat heeft Jezus nu verworven? Niet alleen de zaligheid voor de uitverkorenen, maar ook alles wat nodig is om hen tot de zaligheid te brengen van de aanvang af. Het is niet zo, dat de mens eerst wat doet en dat daarna God begint. God is de eerste, Hij begint het zaligmakende werk met de overtuiging van zonde en daarna schept Hij een Jezusbehoefte. een hongeren en dorsten naar Jezus. Deze behoefte gaat

vooraf aan het aannemen van Christus. Is het de uitverkorenen dan niet om vrede en andere goederen alleen te doen? Neen, zegt Comrie. De begeerte van de kleinste in de genade is gevestigd op de Persoon van Jezus Zelf, en de goederen van Hem willen zij alleen hebben uit kracht van de vereniging met de Persoon. Als men een kleingelovige, een gekrookt rietje, vragen wou: Zoudt gij niet tevreden zijn, als het geweten u zo niet kwelde, en dat ge vrede hadt? , zou hij antwoorden: ik wil geen vrede zonder deel aan Jezus en mijn zorg is, dat ik mijn vrede zou willen toeëigenen, eer ik echt met Jezus verenigd ben. Daarom bid ik God, dat ik nooit rust mag hebben dan door wezenlijk aangrijpen van de Persoon van Jezus.

Hieruit is wel duidelijk, dat Comrie — en hij wist toch wel iets van Gods Woord en de bekering des mensen af — niet in de hoogte begint, maar in de laagte. Hij begint niet met de zekerheid des geloofs, doch met honger en dorst, waar enig geloof in is. Daarop volgt het aannemen. Dat is een tere hartelijke zaak. Daarbij neemt dit dorstige volk de hele Jezus aan. Want zij hebben Hem in alle opzichten even hard nodig. Dit zijn allemaal directe geloofsdaden: De Christus wordt aangeboden. Dat geloven zij vast. Op grond van deze aanbieding nemen zij Hem aan voor tijd en eeuwigheid. Op deze aanneming volgt een rusten op Jezus, zij vertrouwen op Jezus en verlaten zich op Hem voor tijd en eeuwigheid.

Deze mens zoekt nog geen zekerheid of hij een begenadigde is, maar zijn ziel gaat regelrecht op de Borg af om in Hem gevonden te worden. Dat is een verzekerd toegaan. De ziel is overtuigd, dat God haar roept en dat zij mag toegaan.

Komen nu de dingen vlak na elkaar? Dat is verschillend. De een blijft langer in het ene stuk staan en de ander in een volgend stuk. Wie snel tot de volle ruimte komt, verheffe zich niet over de langzame broeder.

Maar wat zijn nu de inkerende geloofsdaden? Het geloof omhelst hier niet het aanbod van genade, maar de genadestaat, zodat men gelooft, dat men een kind van God is, en dat alle zonden vergeven zijn.

Wanneer zal nu de uitverkorene het duidelijkst van zijn geloof verzekerd zijn? Als de ziel door een indringend, overtuigend werk van Gods Geest ontdekt en overtuigd is van haar zonde en ellende voor God. Is de ontdekking niet helder, dan komt de ziel niet licht tot verzekering van haar staat, ook al heeft zij genade.

Comrie noemt drie stukken, waar het om gaat. Worden zij gemist, dan blijft de ziel onzeker. Het eerste stuk is een diepe ontdekking van zonde en ellende. Als deze niet diep genoeg is, blijft de genade-staat onzeker. Het tweede stuk is een sterk gevoel van Gods liefde, zodat de mens de wezenlijke uitlatingen van 's Heeren liefde aan het hart gewaar wordt. Het derde stuk is of het geloof de rechte gevolgen heeft. Dus ten eerste moet de uitverkoren zondaar van alle eigen kunnen afgedreven zijn, zodat hij vrije genade heeft leren zoeken. Vervolgens moet hij met Christus verenigd zijn. Deze vereniging met de Borg, daar komt Comrie telkens op terug. Zonder deze vereniging kan er geen rechtvaardiging zijn. Want in de rechterlijke vrijspraak wordt de ziel aangemerkt als dadelijk door het geloof in Christus, en met Zijn borggerechtigheid bekleed. Maar zonder deze vereniging met Christus kan er ook geen vernieuwing zijn. Daarom is een volledige overgave aan de Heere Jezus beslist noodzakelijk om van zijn genadestaat verzekerd te zijn. Maar ook is nodig, dat de ziel in Gods vierschaar gebracht is, de vrijspraak ontvangen heeft en tot kind Gods aangenomen. Duisternis in dit stuk baard duisternis in alles en houdt honderden oprechten in vrees. Klaarheid hierin vervult de ziel met vrijmoedigheid. De mens geniet dan de vrede uit Rom. 5:1.

Hoe krijgen wij deze zekerheid? , , De Geest getuigt met onze geest, dat wij kinderen Gods zijn.'' Moet ieder verzekerd zijn van zijn genadestaat. Neen. Moet ieder de directe geloofsdaden oefenen? Ja. Niemand kan zalig worden dan die in de tijd in Gods vierschaar vrijgesproken wordt van de schuld der zonde. Maar niemand wordt gerechtvaardigd dan die in Christus is. Deze vereniging geschiedt aan de zijde van de zondaar door het waar zaligmakend geloof, in directe daden, op Gods roepende stem uit zichzelf gaande, en Jezus omhelzende, en op Hem rustende tot zaligheid, zoals Hij in het evangelie aangeboden wordt.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 13 november 1965

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

De zekerheid des geloofs voorgesteld uit Comrie

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 13 november 1965

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's