Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Sieraad voor as

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Sieraad voor as

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

Gij verdrukte, door onweder voortgedrevene, ongetrooste! zie, Ik zal uw stenen gans sierlijk leggen, en lk zal u op saffieren grondvesten. Jesaja 54 : 11.

Sions staat

In onze tekst is de HEERE, de Verbondsgod Israëls, aan het woord, Die in vers 8 genoemd wordt „uw Verlosser" en in vers 10 „uw Ontfermer". Dat is al een groot ding, dat de Heere tot Sion spreekt in al haar noden, angst en pijn. Het feit, dat Hij al haar noden opsomt, bewijst, dat Hij volledig met dat alles op de hoogte is, en het wekt de hoop, dat Hij, Die alle macht heeft, het ook alles gebeteren zal. Daarin ligt al zo'n troost, dat de HEERE spreekt tot Zijn volk, tot elk die Hem vreest; en dat Hij tot hen spreekt over de dingen, die hen zo bezwaren, dat Hij tot hen spreekt over het sieraad, dat Hij geven kan en geven wil voor as, over het gewaad des lofs, dat Hij geven kan en wil voor een benauwde geest, over de vreugdeolie, die Hij geven kan en wil voor hun treurigheid.

De kerk heeft met een alwetende God te doen, met zo'n begrijpende God, met een God, Die het Zijn kinderen niet zelf uit laat tobben, maar Die de noden en de uitkomsten met Zijn kinderen bespreekt.

Gij verdrukte, gij door onweder voortgedrevene, gij ongetrooste! zo noemt de Heere Zijn volk Israël. Dat is in die dagen het volk Israël in zijn ballingschap in Babel: bedrukt, voortgedreven door storm en onweder, ongetroost. Dat is in later eeuwen het adventsvolk en dat is door de eeuwen heen het volk, dat de verlossing in Christus verwacht. Het volk werd in Babel vèrdrukt door tirannen en door vele hooggeplaatste en leidende figuren en door het volk van dat land; het was daarom bedrukt. Het volk Israël werd wreed vervolgd van oord tot oord, het vond geen rust voor het hol van zijn voet. Men vindt ze eerst in het tweestromenland, dan in Perzië, dan in al de 127 landschappen van dat rijk verstrooid. Als door onweders voortgedreven, zoals een schip, welks roer brak, als een speelbal van wind en golven wordt omgedreven. Dit volk had in Babel niemand, die het troostte, het was ook ontroostbaar. Hoe zouden zij getroost worden, als hun volk gedecimeerd was van geslacht tot geslacht, zodat zij slechts tot een rest geworden waren, tot een overblijfsel? Hoe zouden zij getroost worden, nu hun land tot een woestenij geworden was en hun stad tot een puinhoop en bewoond werd door een armzalige hoop van vreemde kolonisten, die aan het land niet eigen waren? Stond het zo met Israël, evenzo was het met het volk, dat de Christus verwachtte van geslacht tot geslacht, het volk, dat als ballingen omzwierf buiten het toegesloten Paradijs. Dit is altijd een verdrukt en een bedrukt volk geweest. Om der zonden wil lag de hand Gods zwaar op hen. F ï de toegezegde vijandschap uit het Paradijs komt dit volk overal tegen. De duivel, de wereld en de zonde drukken dit volk. Bedrukt, neergebogen moet het zijn wegen gaan, eenzaam en verschoven! En waar het gevoel van schuld komt, daar gaat die last zwaarder drukken, omdat het alles om der zonden wil over hen komt.

Dat is werkelijk een drukkende last, die last der zonden, die hun schouders naar beneden drukt. Daaronder is hun gemoed bedrukt, terneergebogen, zo vele, vele dagen.

De onweders drijven hen henen voort. In het Paradijs leest ge van de tegenwoordigheid Gods als het suizen van een zachte stilte. Zo is Gods nabijheid in Zijn gunst. Maar dat is anders, als Gods toorn over de zonde ontwaakt en als Gods heiligheid oprijst. Dan leest gij, dat het voor Gods aangezicht zeer stormt. Dan leest gij van de onweders op Sinaï. Daar heeft Israël van geweten in de tijden van de ballingschap. Al de onweders en de stormen Gods zijn over hen losgebroken. En zij werden voortgedreven door de haat van hun vijanden, door de macht hunner overheersers, ten diepste door de gramschap Gods. Daarvan weet ook de ziel, die overtuigd werd van haar zonden. De drukkende last doet haar nederbuigen en de stormen van Gods gramschap drijven haar voort, zodat zij maar nergens rust vindt. En de onweders, de stormen wisselen elkander zo af, zodat de ene na de andere opkomt. Dat is wat, als men nergens rust kan vinden!

En dat ongetroost zijn!

Hoe zal men getroost zijn. als men al maar aan zijn zonden herinnerd wordt, die al maar toenemen, die al maar zwaarder wegen? Hoe zal men getroost zijn, als de oordelen en de gramschap Gods op iemand afkomen? Wie zal dan troosten? Waar zal men dan troost zoeken of vinden, dan alleen daar, waar de zonde wordt weggenomen, waar ze wordt verzoend, waar ze wordt vergeven, dan alleen, als men tot nieuwigheid des levens komt, om van nu voortaan naar al de geboden en rechten des Heeren te wandelen! Maar dat is er bij de mens zelf niet. Dan kunnen er duizend goede voornemens zijn, dan kunnen er plechtige en eerlijk gemeende geloften zijn, maar het goede te doen, dat vindt men bij zichzelf niet, en oude schuld af te doen behoort bij ons tot de onmogelijkheden. En zie. daar hebt gij dan dat ongetroost zijn, dat ongetroost gaan, dat ongetroost blijven.

Ongetroost blijven? Neen, dat niet: Gode en Zijn genade zij dank, niet!

Sions opbouw

, , Zie, Ik zal uw stenen gans sierlijk leggen."

Voor degene, die zich niet en door niets laat troosten — want zo kunnen wij het ook vertalen: „ontroostbaar"! — komt hier het partikel van aandrang: Zie! Let gij eens op! God doet altijd onmogelijke dingen. God doet onverwachte dingen. Hij is de God, Die wonderen doet. Die zullen ons altijd verwonderd doen staan. Hij zegt niet: Ga gij uw stenen gans sierlijk leggen, maar: Ik zal dat doen.

Heel het werk van Israëls verlossing uit Babel, heel het werk van Isrels wederkeer, heel het werk van de herbouw van de stad en van de tempel, is Gods werk geweest. Ik zal leggen uw stenen gans sierlijk. Dit ziet echter niet zozeer op tempelmuren en stadsmuren, het ziet op dat volk zelf. Dat zou gebouwd worden tot de kerk Gods. Gij kunt dat bezien van de

oude dagen der patriarchen af. Gij kunt dat bezien, hoe de Heere na deze lange onderbreking van de ballingschap die bouw zou voortzetten. Gij kunt dat bezien, hoe de Heere in het Nieuwe Testament zou bouwen op dat enig fundament, dat Hij leggen zou in die uiterste hoeksteen, die vastheid geeft aan het Godsgebouw, namelijk Jezus Christus. Op dit fundament van Jezus' bloed is de kerk gebouwd en wordt zij gebouwd.

En nu gaat de Heere de kerk bouwen in het Oude Testament op die hoeksteen Christus aan (en dat gaat nu, na de ballingschap, nabij komen) en dan in het Nieuwe Verbond van die hoeksteen uit. De tijd van de hoeksteen komt.

En God legt de stenen van Zijn kerk gans sierlijk. Dat deed Hij en dat doet Hij. Openbaring 21 beschrijft dit Godsgebouw der kerk in haar voltooiing.

Als de Bouwmeester de Heere Zelf is, dan moet dat hele gebouw wel gans sierlijk worden. Als Hij dat maakt naar dat gemaakte bestek, dat in alles wel verordineerd, wel geordend is, dan moet dat altijd en overal gans sierlijk zijn. Hoe schoon zijn de lagen stenen van de oude patriarchen, van de profeten, van de priesters, van de koningen, uit het Oude Verbond. Maar als de Heere Zelf belooft aan het volk van de ballingschap, dat Hij diens stenen gans sierlijk zal leggen en als deze belofte een Messiaanse strekking krijgt, dan verrijst voor ons oog die hele na-ballingschapse adventskerk met de profetieën van de Zoon des Mensen uit Daniël, uit Micha, uit Maleachi en dan verrijst de Hoeksteen, Christus Zelf. , , Zie, Ik zal leggen..."

Hier bereikt de bouw der kerk haar bevestigingspunt. En het is het volk uit de ballingschap, waarin de tempeldienst, de offerdienst, om gaat schakelen naar de synagogedienst, waarin de eigenlijke adventstijd aanbreekt. En God gaat nieuwe lagen stenen leggen in de Apostelen, Evangelisten. Gans sierlijk verrijst het gebouw der kerk. De Hebreeuwse tekst zegt: , , Ik zal u doen legeren in sieraad." De leringen der apostelen zijn de sieraden, waarin de kerk gelegd, gevoegd wordt. Kent u schoner leer, dan die God eens gelegd heeft bij Mozes: wet en tabernakel en ark? Kent u schoner leer. dan die God gelegd heeft bij de apostelen: Wet en Evangelie? Daar wordt de kerk in verankerd. Daar worden zij ingebouwd in de leer van apostelen en profeten. Het is: Christus het fundament, het is: Christus de Hoeksteen, waaraan zij opgetrokken worden. En om nu in die leer der genade ingevoegd te worden op een van God gelegd fundament, aan een van God gelegde hoeksteen, zie daar vindt de verdrukte vrede, de voortgedrevene zijn rustpunt en de ongetrooste de enige troost in leven en in sterven.

De steen, die door de tempelbouwers Veracht'lijk was een plaats ontzegd, Is, tot verbazing der beschouwers. Van God ten hoofd des hoeks gelegd. Dit werk is door Gods alvermogen, Door 's Heeren hand alleen geschied; Het is een wonder in onz' ogen; Wij zien het, maar doorgronden 't niet.

Die plaats ontving Israël van God Zelf. Zelf hadden zij die plaats noch gezocht, noch gekozen. , , Ik zal u doen legeren in sieraad." Als u in Openbaring 21 de kostelijke gesteenten leest, dan zijn dat de namen van de twaalf apostelen des Lams en hun verzinnebeelding. Zij doen veelszins denken aan de edelstenen op de borst van de Hogepriester. Zodat men tot de gedachten moet komen, dat de kerk ook zelf als kostelijke stenen ingevoegd is in Gods Kerk. Het leven onder het Woord, het leven uit het Woord, het ingelijfd worden in Hem, het geloven in Hem, verheft wat neergebogen was, het veredelt ook wat onedel, zondig, schuldig was. De Heere legt de stenen gans sierlijk. De Heere maakt de stenen ook gans sierlijk.

Sions grondveste

, , En Ik zal u op saffieren grondvesten." De Heere zal Zijn volk grondvesten. Israël is als een door onweder voortgedrevene. Waar vind ik rust voor deze jagende storm? In het verband van de tekst wordt gesproken van de alles wegvagende stroom van de wateren van Noach. En te midden van dit oordeel zweert God Zijn bondseed. Dan wordt gesproken van bergen, die zelfs zullen wijken, terwijl Zijn verbond zelf stand houdt.

De wateren bewogen als door onweder. De bergen wijken en de heuvelen wankelen voor het onweder van Gods toorn. En direct daarop volgt het gefundeerd worden van Gods volk. Die eertijds voortgedreven werden als door onweder, worden nu vastgehecht, gefundeerd door God Zelf in iets, wat houdt in de wateren en stormen (Noach) en wat houdt, als bergen zelfs wijken. En dit is het enige fundament: Christus en Zijn gerechtigheid.

Wat ook valt — dit valt nooit! Daar wordt de rust geschonken!

In Christus ligt de grondveste der kerk. Hij is de grondveste der kerk. In Hem. de Zoon des Mensen uit Daniëls profetieën, vond dit ballingschapsvolk wederkeer, vond het een thuis, vond het zijn rust. In Hem zal ook de moede ziel van een zwervende, opgejaagde zondaar rust vinden, heden nog. Zoekt het toch niet in de vergankelijke dingen van dit leven en van de zonde. Dat zal u tenslotte zijn als de wateren van Noach. Zoekt het niet langer in de beweeglijke dingen van uw gemoedsleven, van uw boete, van uw berouw, van uw desnoods nauwgezetste godsdienst. Hoewel zij vaste bergen lijken, zij zullen wijken. Zoekt het niet in de beweeglijke dingen uwer ervaringen, uwer kostelijkste bevindingen. Zij geven u ten slotte geen grond onder de voeten. Dat zijn wankelende heuvelen, die verstuiven als de zandduinen. Eén vloed en zij storten in.

Zoekt het in dit houdend, zoekt het in dit houdbaar fundament: Christus, de grondveste Sions. Van Hem wordt ten slotte gezegd, dat de kerk op saffieren gegrondvest wordt. Wat dat precies beduidt, weet ik niet. Als Zijn leerlingen met hun leringen echter vergeleken worden met de kostelijke stenen van de efod. waarin de Hogepriester Jezus Zijn volk op het hart draagt, welk een edelsteen moet dan Hij zijn, Die al deze heerlijkheid samenvat, samen in Zich verenigt. Hij - is de parel van grote waarde, in Wie al de samenvatting ligt van de paarlen van waarde. Bij niets gelijk te schatten. De saffieren van Zijn leer, van Zijn gaven, van Zijn weldaden, zijn eigenlijk niet te tellen. De kerk krijgt een grondveste, zo ruim, zo rijk, zo diep, dat niet alleen het volk van de ballingschap, niet alleen het adventsvolk, maar de ganse kerk daarop rusten kan, daarin haar rijkdom hebben kan. Een arm en berooid volk uit de ballingschap vindt èn haar rust èn haar rijkdom thuis in de Heere.

Zw.

W. L. T.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 4 december 1965

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

Sieraad voor as

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 4 december 1965

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's