Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

DE BOZE LANDLIEDEN

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

DE BOZE LANDLIEDEN

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

Maar de landlieden. de zoon ziende, zeiden onder elkander: eze is de erfgenaam, komt laat ons hem doden en zijn erfenis aan ons behouden. Matth. 21 : 38.

De wijngaard en de landlieden

De gelijkenis van de boze wijngaardeniers vormt de inleiding tot de kruisiging van de Heere Christus. Ze wordt uitgesproken na de intocht in Jeruzalem en aan het slot van deze gelijkenis staat dat de overpriesters zochten Hem te vangen. Maar zij vreesden de scharen, dewijl deze Hem hielden voor een profeet. De gelijkenis is niet zo bekend en zeker dit is niet bekend, dat zij verband houdt met het lijden van Christus. Zij is op de dinsdag voor de Goede Vrijdag door de Heiland uitgesproken.

Er was een heer des huizes, die een wijngaard plantte. Dat was een duur bedrijf, wat alleen landheren konden doen. Daartoe moest men dure in de hellingen der heuvels gelegen bouwgrond kopen. Die bouwgrond moest dan van stenen gezuiverd en geëffend worden. Dan werd rond die hele wijngaard een muur opgetrokken tegen de vossen, die de wijngaarden verdierven, er werd een wijnpersbak in gemaakt en een toren ingebouwd, waarin men de wacht hield in de tijd dat de druiven rijpten. Dan werd de wijngaard verhuurd aan landlieden, die de pacht moesten betalen in de tijd, dat de wijnoogst begon. Nu gevoelt ge, dat men wel vermogend moest zijn om zo'n wijngaard te bezitten. Dat deze heer zo'n vermogend man was blijkt uit het feit, dat hij zijn wijngaard verhuurde niet maar aan een enkele landman, maar aan een aantal landlieden en dat hij zelf in staat was om buitenslands te reizen. En ook uit het feit, dat hij in de vruchtentijd een aantal knechten moest zenden om de pacht, bestaande in vruchten, in ontvangst te nemen. Later zelfs stuurde hij knechten meer in getal dan de eersten.

Met deze gelijkenis doelde de Heere op Zijn kerk, die Hij in Israël geplant had. Dat was een schoon en rijk werk. De Heere had die kerk met veel zorg en kosten gesticht. Zijn gemeente was als een edele wingerd, waar zeker ook onvruchtbare ranken in zouden zijn, maar ook vruchtbare ranken. En hoe had Hij hem omtuind met Zijn geboden en inzettingen. Hoe had Hij de wacht erbij laten betrekken in de wachttoren. Hoe had Hij daar de wijnpersbak in gemaakt. Het ging de Heere om de vruchten, om de vruchten van geloof en bekering. De landlieden, die Hij er over aangesteld had, waren de priesters en de oversten des volks. Deze hadden de kerk a.h.w. in huur, om haar goed te verzorgen en om de vruchten op te leveren op de gezette tijden. De wijngaard was niet van de pachters, maar van de Heere. De vruchten waren niet voor de pachters, maar voor God. Al was het dat zij ook zelf van de wijngaard mochten leven, de vruchten van de pacht moesten er zijn. Daarvoor had Hij er al die arbeid aan gedaan, al die kosten aan gemaakt. Daarom had Hij hem verhuurd. Hij had hem niet gegeven. De pachters moesten zeggen met de pachters ui-t het Hooglied: , , Salomo had een wijngaard te Baal-Hamon; hij gaf deze wijngaard aan de hoeders; een ieder bracht van deszelfs vrucht duizend zilverlingen. Mijn wijngaard, die ik heb, is voor mijn aangezicht; de duizend zilverlingen zijn voor u, o Salomo! maar tweehonderd zijn voor de hoeders van deszelfs vrucht."

De dienstknechten en de erfgenaam

De eigenaar nu zond dienstknechten om zijn vhichten te ontvangen. Met al die dienstknechten hebben de landlieden kwalijk gehandeld. De ene hebben zij geslagen, de anderen hebben zij gedood, de derde hebben zij gestenigd. En als de eigenaar andere dienstknechten zond, meer in getal dan de eerste, dan deden zij hun desgelijks. Ten slotte zond hij zijn zoon, zeggende: Zij zullen mijn zoon ontzien. Maar de landlieden de zoon ziende, zeiden onder elkander: Deze is de erfgenaam, komt laat ons hem doden en zijn erfenis aan ons behouden. En hem nemende, wierpen zij hem uit, buiten de wijngaard, en doodden hem.

Zo heeft de Heere met de wijngaard van Zijn kerk gedaan. Tot de priesters, die de wijngaard hadden te houden, tot de priesters die de vrucht hadden te leveren, heeft Hij Zijn profeten gezonden. Deze kwamen tot de priesters en tot de oversten, om van hen te eisen de vruchten van geloof en bekering, van wedergeboorte en heiligmaking onder het volk. Daar hadden zij voor te zorgen, dat die bij het volk groeiden. Menselijkerwijs gesproken had God dat in hun handen gelegd. En wat hadden de priesters gedaan? Voor hun eigen vruchten hadden zij goed gezorgd. Hun geld en hun goede leven, dat was er wel geweest. Maar de vruchten van geloof en bekering onder het volk waren er nauwelijks of niet. En toen de profeten kwamen om die vruchten, hadden zij een Jeremia geslagen, een Jesaja gedood, een Zacharia gestenigd. Profeet in Israël zijn, d^t is een levensgevaarlijk werk geweest. Met latere profeten is het al niet beter gegaan. De kerkelijke ambtsdragers hebben de wijngaard van Gods kerk als hun eigen bedrijf beschouwd, voor en na. Gods ware knechten is het al niet anders vergaan dan hun Meester, zij zijn kwalijk behandeld. Die voor Hem uitgingen en die Hem volgden hebben de smaadheid van Christus moeten dragen. U moogt in de kerk veel, maar u moogt er niet komen om de vruchten voor God. En de Zoon.

De eigen Zoon van God. Deze was de toekomstige eigenaar, de erfgenaam van de kerk. Ook Hij is gekomen tot de wijngaard van Zijn kerk om de rechtmatige vruchten. Om geloof, om bekering onder het volk gaat het Hem. En Hij mag dat toch rechtens verwachten. De wijngaard is toch niet van de wachters. Geen voet gronds is van hen. De muur van Gods wetten is niet van hen. De toren van Gods wacht is niet van hen. De wijnstokken zelf zijn niet van hen. En de vrucht is niet van hen. Men mocht verwachten, dat zij de Zoon zouden ontzien, om Zijn adeldom, om Zijn rijkdom. Hij was de legitieme bezitter. Hem moesten zij toch zeker ontzien om Zijn gerechte eis. Als Christus komt en de vrucht voor Zijn Vader eist, dan eist Hij niet meer dan het rechtmatige. Dan eist Hij beslist het rechtmati-

ge loon van de pachters niet voor Zich. De dienaren der kerk mogen waarlijk hun loon wel hebben. Daar is de Heere niet karig op voor een trouwe dienstknecht. Maar van de wijngaard zelf, van de muur, van de wachttoren, van de wijnstokken en de vruchten voor God hadden zij af te blijven. En de vruchten voor God moesten er beslist zijn.

En wat hebben zij gezegd, onder elkander? Samenzwerend, heimelijk onder elkaar overleggend: , , Laat ons de erfenis aan ons behouden." Het gaat er de valse priesters altijd om, om de kerk voor zich te behouden. Al krijgt God nooit enige vrucht van geloof en bekering, dat deert ze niet. Als zij de vruchten, hun vruchten, maar hebben. Ze doen met de muren wat zij willen, afbreken, verzetten naar eigen believen. En zij beschouwen de wijngaard van zich. Liever hun wijnstok dan Gods wijnstok. Liever hun voordeel dan Gods voordeel. Samenzwerend onder elkander hebben zij gezegd: „Laat ons Hem doden."

Zij hebben Hem buiten de wijngaard geworpen. Hebt u er wel eens op gelet hoe 'n moeite Christus heeft om in Zijn eigen kerk te komen? Hij is wat onttroond, Hij is wat buiten Zijn kerk geworpen. Onder het Oude Verbond, bij Zijn leven en ook heden. Men werpt Hem keer op keer er uit. Uit de synagoge heeft men Hem geworpen, in de tempel trachtte men Hem te vangen. Niet dat men niet geweten heeft, wie Hij was. Zelf zeiden zij het: „Deze is de erfgenaam!" Het ongeloof weet wel dat Hij de Zoon is, alleen zij erkent het niet. Het ongeloof dat is altijd ongehoorzaamheid. Het ongeloof is altijd opstand! „Laat ons Hem doden." Het ongeloof is altijd barbaars, dat is altijd wreed. Zelfs de barmhartigheden van de goddelozen zijn wreed, laat staan hun onbarmhartigheden. Dan verliest het ongeloof zelfs alle beschaving, alle bescheidenheid. Hoe hebben zij Hem gedood? Deze kerkelijke ambtsdragers, die de liefde tot God en de naaste predikten? Ze hebben Hem laten geselen. Zij hebben Hem laten slaan met een stok op het hoofd, op dat gezegende hoofd, ze hebben Hem laten spuwen, ze hebben Hem laten kruisigen. Christus dood en de kerk aan ons. Dat was en dat is de leus van het ongeloof, van het kerkelijke ongeloof.

Wij zien aan ons, na al dit ongeval, Geen teek'nen meer van Uwe gunst gegeven; Niet één profeet is ons tot troost gebleven: Geen sterv'ling weet, hoe lang dit duren zal.

Rijs op, o God; rijs op, toon Uw gezag; Betwist Uw zaak, wees onze pleitbeslechten 't Is meer dan tijd; gedenk, o hoogste Rechter, Wat smaad de dwaas U aandoet dag op dag.

Vergeet niet, Heer', die onverdraagb're hoon, Dat luid geroep van al Uw weerpartijders; Het woest getier van Uwe machtbestrijders Stijgt telkens op tot voor Uw hemeltroon.

De landlieden en hun erfenis

De Heere Jezus vraagt aan de priesters: „Wat zal de heer van de wijngaard die landlieden doen? " Zij geven een antwoord. Uit hun eigen mond komt hun oordeel, uit hun eigen mond zal God hen oordelen: „Hij zal de kwaden een kwade dood aandoen, en zal de wijngaard aan andere landlieden verhuren, die hem de vruchten op hare tijden zullen geven."

Zo is het ook geschied. Die Christus gedood hebben en die de profeten gedood hebben is een kwade dood aangedaan. Sterven moet ieder, moet ook een overpriester, een kerkelijk ambtsdrager. Maar een kwade dood is het als men schuldig is aan de dood van Christus. Een kwade dood is het als men tegen God en Zijn kerk gekant is. Het is die overpriesters, die Christus gedood hebben, zeer kwalijk vergaan. En zo zal het nog heden kwalijk vergaan, die Christus buiten Zijn kerk werpen, die Hem doden. Mijn ziel sterve hun dood niet!

De wijngaard is ook aan andere landlieden verhuurd. De kerk is uit Israël overgegaan naar het heidendom. Israël is al twintig eeuwen lang de kerk niet meer, hoewel er ook daar een overblijfsel gelaten is, naar de verkiezing Zijner genade en hoewel er een toekomst blijft voor het oude volk. Onder ons, Jafeth's zonen, is de wijngaard verhuurd. „De steen, die de bouwlieden verworpen hebben, deze is geworden tot een hoofd des hoeks; van de Heere is dit geschied en het is wonderlijk in onze ofjen."

Het koninkrijk is wel van hen weggenomen en een volk gegeven, dat zijn vruchten voortbrengt. De Heere houdt Zijn wijngaard in stand. Hij waakt voor Zijn kerk. Heeft Hij eenmaal Zijn wijnstok overgeplant uit Egypte naar Kanaan, nu heeft Hij die overgeplant onder alle volkeren der aarde. En op een zeer heerlijke wijze heeft ze haar wortels wijd uitgeschoten. En ze heeft haar takken verbreid over de ganse berg van Gods heiligheid, over de ganse aarde. Het is van de Heere geschied en het is wonderlijk in onze ogen.

De overpriesters hebben het goed begrepen, dat dit op hen gezegd was. Ondanks het oordeel, dat zij zelf hebben uitgesproken van die kwade dood en van dat verhuren aan anderen, hebben zij van toen aan gezocht Hem te vangen. Zij wisten dat deze steen Christus op hen vallen zou en hen verpletteren zou en ze hebben toch doorgezet. Hoewel zij wisten, dat zij de wijngaard verliezen zouden, hebben zij doorgezet. Nooit zal iemand Christus uitwerpen om de erfenis der kerk aan zich te trekken of hij verliest de kerk. Het zij maar tot lering voor onze priesters. Als men de Christus der Schriften verwerpt, als men niet weet op te brengen de vruchten van geloof en bekering, dan gaat de kerk te niet.

O, dat wij toch als de pachters in de eerste plaats zorgen voor vrucht voor de Heere. Dat is het belangrijkste niet, dat wij ons deel in de vrucht hebben. Dat is het belangrijkste niet, of wij het volk op onze hand hebben. Maar dit is het, dat God Zijn vruchten bekomt. En zo niet, dan zijn wij schuldig aan de dood van de Heere Jezus. U moet vruchten voortbrengen voor God. Wordt daar nooit iemand bekeerd, komt daar uit uw leven niet de vrucht der gerechtigheid, geven wij deze vrucht niet gaarne aan Christus, wat zullen wij dan met lege handen voor God doen. Het moge dan zijn, dat de kerk nu onder ons is, wij hebben als pachters maar een kleine tijd. „De tijd van de vruchten genaakt."

Zijn zij bij u? Wij moeten ze straks inleveren. De priesters van Israël zijn ons slechts een afschrikwekkend voorbeeld. De profeten dringen achter ons. God heeft beloofd: „Dat volk zal zijn vruchten voortbrengen!" Pleit op deze belofte. Mag ik u ook vruchten dragen, vruchten ter bekering waardig? Dan zullen wij van u zeggen: „Mijn wijngaard, die ik heb, is voor mijn aangezicht; de duizend zilverlingen zijn voor U, o Salomo."

Zw.

W. L. T

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 19 maart 1966

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

DE BOZE LANDLIEDEN

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 19 maart 1966

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's