Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Meester en dienaar

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Meester en dienaar

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

Voorwaar, voorwaar zeg Ik u: een dienstknecht is niet meerder dan zijn heer, noch een gezant meerder, dan die hem gezonden heeft. Indien gij deze dingen weet. zalig zijt gij, zo gij ze doet.

Johannes 3 : 16 en 17.

Nederigheid

Bij de bevestiging van ambtsdragers, juist in deze lijdenstijd, mogen wij elkander voorhouden de roeping tot nederigheid en dienstvaardigheid en de belofte van zaligheid.

Het zijn spreekwoordelijke uitdrukkingen van de dienstknecht, die niet meerder is dan zijn heer en van de gezant, die niet meerder is dan die hem gezonden heeft. Hier worden deze spreekwoorden gebruikt in het verband van de voetwassing. In Matth. 10:24 worden deze spreekwoorden gebruikt in verband met het Beëlzebul geheten worden. In Johannes 15 : 20 worden zij in verband gebracht met de vervolgingen. Een dienaar van Christus moet dus rekenen op smaadheden en op vervolgingen. Zij hebben de Heere der heerlijkheid gekruisigd, zij zullen het ook Zijn dienaren doen. De Kerk van Christus is door alle eeuwen heen een kerk onder het kruis. Daaronder moeten zij niet klagen, daarmee moet men zich tevreden houden, daarin moet men zelfs roemen. Gaan achter Hem, die men noemt zijn Heere en Meester. Dit leert Hij, Die hun Meester is. Dit beveelt Hij, Wiens dienaren zij zijn. Blijmoedig het kruis dragen! Zwijgend de smaadheden aanhoren!

In onze tekst wordt van de dienaren meer gevraagd, dan dit. Hier wordt gevraagd, dat de dienstknechten van Christus het voorbeeld zullen volgen van Hem, Die onder het Avondmaal opgestaan is, om Zijn discipelen allen de voeten te wassen. Daarbij legde de Heere Zijn opperkleed af, omgordde Zich met een eenvoudige linnen lijfrok en wies hun de voeten. Gij weet hoe Petrus met sterke woorden zich hiertegen verzette. „Heere, zult Gij mij de voeten wassen? " Daarna: „Gij zult mij de voeten niet wassen in der eeuwigheid!" En dan ten slotte: „Heere, niet alleen mijn voeten, maar ook de handen en het hoofd!"

De Heere betrekt deze voetwassing ook op de reiniging, op de zedelijke reiniging. Dit doet Hij. Op die zedelijke reiniging door de discipelen ziet echter dit Zijn voorbeeld niet. Hier wordt immers wederzijdse voetwassing gevraagd onder de discipelen, van de één aan de ander, maar ook van de ander aan de één. Wat heeft de Heere Christus, die de Heere der heerlijkheid was, Zich diep vernederd door aller dienaar te willen zijn. Hij heeft dat geringste slavenwerk gedaan, wat zo'n slaaf placht te doen aan de gasten, die ergens een maaltijd kwamen houden, waaraan zij genodigd waren. Midden onder het Avondmaal stond de Heere Jezus op om zulks te doen, niet alleen aan Petrus, niet alleen aan sommigen, maar aan allen. Gij weet hoeveel moeite Petrus daarmee gehad heeft, om dat toe te laten. „In der eeuwigheid niet", zo zelfs zegt hij. De Heere der heerlijkheid en dat aan zulke onaanzienlijke, weinig gepolijste mannen.

Nederigheid, dat is een veel geroemde deugd, vooral onder christenmensen. Elk weet dit. Elk erkent dit, dat de nederigheid de meest kenmerkende eigenschap is van een christen. Elk weet ook dat de nederigheid een noodzakelijke eigenschap is van een christen, omdat nederigheid gaat voor de eer. Dan nog weet ieder, dat niemand nederig is, dan die vernederd werd, omdat de hoogmoed de oorzaak van onze val werd en daarmee ook de wortel van alle zonde. Wij komen er echter ditmaal niet mee af, door deze roeping tot nederigheid naar God tèrug te schuiven, als de Auteur van alle bekering.

Hier ligt voor mensen, die bekeerd zijn, voor de discipelen zonder meer een roeping, een taak, namelijk om zich te vernederen voor elkander en om anderen in Gods Koninkrijk uitnemender te achten dan zichzelf.

Nu is de voeten wassen in het Koninkrijk Gods een bezigheid, die ons allerlaatst ligt. Wij wassen iemand gemakkelijker de oren. Het was ook voor de discipelen wat, om bij de hoge verwachtingen, die zij koesterden van de Messias en van de hoge plaatsen, die zij zouden innemen in dat Koninkrijk, zich nu tevreden te moeten houden met een slavenplaats: aller dienaar te zijn. Voor ieder te buigen. Voor ieder de minste te zijn. Even moeilijk is dit voor ons. Als men symbolisch eens in het jaar, op Witte Donderdag, een voetwassing doet, gelijk de paus deze liturgische handeling schijnt te verrichten, dan gaat dit nog wel. Maar om dit werk te doen van keer tot keer, en bij allen die tot dit Koninkrijk behoren, daar is niets minder dan genade voor nodig. Welnu, hier is die genade. Zij hebben een Meester en Heere, Die dit gedaan heeft vóór hen uit. Dit is wat de Leraar Zijn leerlingen leert. Dit is het wat hun Meester Zijn onderdanen gebiedt en doet betrachten. Heeft Hij, die grote Meester, dat gedaan, welke dienaar, die zo ver beneden Hem staat, zal dan niet datzelfde werk zoeken te verrichten? Heeft de grote Leraar dit gedaan, dan kan Hij dit werk leren aan Zijn discipelen. Wie dan van u zal willen groot zijn, die zij aller dienaar. Als Ik u de voeten gewassen heb, dan zijt gij schuldig elkander de voeten te wassen. Waar iemand genade ontvangen heeft, daar wordt dit zijn schuldige plicht.

Dienstvaardigheid

Was dit het werk* van de Heere der heerlijkheid, zal het dan niet het werk zijn van de dienaar? Was dit het werk van de grote Meester, zal het dan niet het werk van de gezant zijn? Met het woord Heere correspondeert het woord dienstknecht. Met het woord Meester correspondeert het woord gezant. En met deze twee woorden „dienstknecht en gezant" beschrijft men de gehele christen.

Een man, wiens christen zijn alleen opgaat in gezant zijn, in spreken over de Koning en in naam van de Koning, die vat de zaak maar ter helfte, want het Koninkrijk Gods is niet gelegen in woorden, maar in kracht. Hij valt in het oordeel van Jacobus. Het geloof zonder de werken is dood, maar spreken zonder de werken is ook dood. Anderzijds een man, wiens christen zijn alleen bestaat in daden, zon-

der dat hij gezant is en zonder dat zijn daden wortelen in de woorden Gods, die men dan toch overneemt, die men dan toch spreekt, die valt in het oordeel van Johannes, die zegt, dat een iegelijk die niet belijdt, dat Jezus is de Christus, die is niet uit God.

Zo ziet gij, dat de rechte christen moet spreken en handelen. En dan zo, dat zijn woorden in daden uitlopen, en dan zo, dat zijn daden de bezegeling zijn van zijn woorden. Waar woord en daad tezamen stemmen, daar hebt gij de christen op zijn best. Zo vertoont hij het meest het beeld van Christus. Zo is hij het meest profijtelijk voor de kerk, zo bouwt hij de kerk het best. Zo is hij het meest tot eer van de kerk en doet hij de schande verre weg van de kerk.

Dienaar en gezant zijn. Dat kan men de ganse dag volhouden. Als het spreken het werken afwisselt en omgekeerd als het werken het spreken onderbreekt, dan vormt dat niet alleen een aangename afwisseling, maar het houdt ook het lichaam en de ziel beide en beurtelings in tact. De Heere Christus onderbrak voor de voetwassing zelfs Zijn Avondmaal. Als ik dat zo eens zeggen mag: , , Er is één Evangeliedag en er zijn zes werkdagen." Op de werken komt dus nogal veel aan.

Nu dan, die geboden dienstvaardigheid, dat voetwassen. Dat is niet zulk zwaar werk. Als de discipelen dat moeten doen, dan denken wij aan , , zo eens iemands de voeten te wassen. De Heere Jezus deed het hen allen, dat zijn dus de twaalven. En naar het voorbeeld hebben de discipelen het de gemeente Gods te doen. Het is wel heel zwaar werk, niet alleen om zich voor allen te vernederen en allen hoog te achten, als heren te dienen. Maar het werk zelf! Als ik zoek, dit practisch voor u te stellen — ons volk wandelt niet blootsvoets in sandalen op stoffige wegen, zodat de voeten in de eerste plaats gereinigd moeten worden bij het betreden van een huis, waar de maaltijd is — dan moet ik, dunkt mij, spreken van alle hulpvaardigheid en vriendelijkheid, die in de gemeente van Christus maar denkbaar is, tot zelfs de meest verachtelijke en oneervolle diensten toe. Waar de dienstknecht en de gezant samenwonen in één persoon, daar zijn de woorden medicijn en daar zijn de daden lafenis.

Wijk af van 't kwaad, en sta, met al uw krachten. Het goede voor, in weldoen onvermoeid; Woon eeuwig hier in late nageslachten; Want God, die 't recht, waardoor Zijn heilrijk

[bloeit, Op 't hoogst bemint, bewaart hen, die 't betrachten; Maar 't godd loos zaad wordt door Hem uitgeroeid.

Het aardrijk zij rechtvaardigen en vromen In erfbezit ter woon, eeuw in, eeuw uit D' oprechte doet een vloed van wijsheid stromen. Daar hij de mond tot 's Hoogsten lof ontsluit Wat mensenvrees zou ooit zijn tong betomen; Zij spreekt naar 't hart, waar enkel recht uit spruit

Zaligheid

„Indien gij deze dingen doet, zalig zijt gij, zo gij ze doet." Het was voor de discipelen een les, dat hun Zaligmaker, de Messias, naar Zijn Koninkrijk ging langs de kruisweg en dat in dat kruis juist Zijn Koninkrijk openbaar werd, dat het daarin lag. Het was voor de discipelen een grote les, dat hun aandeel in dat Koninkrijk lag niet in het zitten aan Zijn linker-en rechterhand, maar in de voetwassing van elkander. U moet hier niet van maken, dat elkeen dit werk zo wel kan aanvatten. Hier direct achter volgt de geschiedenis van Judas. Die verstond Jezus' voetwassing niet, Jezus' reiniging niet. En die verstond ook de plicht der voetwassing niet. Die haalde zelfs het geld der armen naar zich toe.

Men moet van de voetwassing ook niet maken een dienst aan de wereld. Men mag het woord „elkander" niet overslaan. Men leert in deze tijd meer de wereldlingen de voeten te wassen, dan de ware gelovigen. Men gaat dan ook meer bij de wereld ter maaltijd dan bij de Heere en de discipelen ten Avondmaal.

Er is geen bezwaar om barmhartigheid te bewijzen aan degenen, die buiten zijn, maar toch wel eerst aan de huisgenoten des geloofs. Zelfs in eigen kringen des geloofs is de taak der voetwassing niet te volbrengen dan door te zien op Hem, Die wij Meester en Heere noemen. Dan alleen weten wij deze dingen, van wie de Heere tot Petrus gezegd heeft, dat hij ze na dezen zou verstaan. Dit moet óók geleerd worden, hoe genade de voetstappen van de Meester leert drukken in de practijk des levens.

En als het dan alzo geleerd is, dan moet het ook gedaan worden. Al weten wij het nog zo goed, dat het moet, dan weten wij nog niet hóé het moet! Het wil gedaan zijn. Déze dingen willen gedaan zijn. Laat mij u een paar voorbeelden noemen. Abigaïl zeide tot David: „Uw dienstmaagd zij u tot een dienares om de voeten der knechten mijns heren te wassen." Dat deed zij om de schuld van haar man Nabal te boeten. De stokbewaarder wies al de wonden van Paulus en Silas, nadat hij ze de vorige dag gegeseld had. Dat deed hij om zijn eigen schuld te boeten. De zondares wies de voeten van Jezus met haar tranen en droogde ze met haar haren. Dat deed zij uit boetvaardigheid. Zo zouden voorbeelden te noemen zijn van hartelijk liefdebetoon en van getrouwe aanhankelijkheid, van gulle milddadigheid.

Welnu, daarin ligt zaligheid. Dat is niet „de" zaligheid. Die heeft Christus verworven voor al de Zijnen. En déze zaligheid heeft Christus ook verworven, want geen discipel volgt dit na, zo hij niet dit exempel van Hem ziet. Daarom ligt in een rechte betoning van barmhartigheid als een blijk van genade ook zaligheid. Wat is het een lieflijk werk om wel te doen aan anderen, om onder te doen voor anderen, om eens anders dienaar te zijn, om eens anders slaaf te zijn. Wat is het een treffelijk werk, om een ander genoegen te verschaffen. Daar komt een stuk van de hemel in uw leven afdalen: zaligheid! Zelfs zal eenmaal in de hemel een beker koud water, gegeven aan iemand, omdat hij een christen is, zijn loon geenszins missen. Een bezoek in de gevangenis aan de minste christen, een kleed gegeven aan een naakte christen, een brood gegeven aan een hongerige christen, olie geworpen in de wonden van een half dood geslagen reiziger op de weg naar Jericho, of ook koud water gegoten op de vermoeide en bestofte voeten van een reiziger naar Sion, het zal alles zijn loon geenszins missen.

Zalig hij, die de woorden dezer wet hoort en ze doet.

Zw.

W. L. T.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 26 maart 1966

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

Meester en dienaar

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 26 maart 1966

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's