Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

KLEINE KRONIEK

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

KLEINE KRONIEK

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

De Heere Jezus is waarlijk opgestaan!

Tijdens de Paasdagen ben ik geschrokken van de lektuur in verschillende bladen in verband met het Paasfeit: de opstanding van de Heere Jezus Christus uit de doden. Dat in vrijzinnige bladen geschreven wordt over het Paasgebeuren als over iets spiritueels, dat kan ik goed begrijpen. In vrijzinnige kring heeft men nooit iets willen weten van de schriftuurlijke waarheid van de opstanding van de Heere Jezus Christus. Vanuit die kring is trouwens de historiciteit van Christus in twijfel getrokken. En men heeft trachten te bewijzen dat Hij nooit bestaan heeft. Trouwens in de laatste tijd verschijnen er verschillende boeken, die weliswaar aannemen dat Jezus van Nazareth bestaan heeft, maar van de Godheid van Christus wil men niets weten. Hij is een gewoon verzetsstrijder geweest. En Hij is gevangen genomen en gedood en zijn volgelingen hebben getracht om zijn herinnering levend te houden en zij hebben daarom gezegd dat Hij opgestaan is, waardoor het vuur van het verzet in hun kring ook levend bleef.

Enige maanden geleden verscheen in Engeland een boek van dr. Hugh J. Schonfield onder de titel „The Passover Plot", dat is Het Paaskomplot. De inhoud laat zich uit deze titel reeds raden. Hij tracht in zijn boek wetenschappelijke gronden aan te voeren om de werkelijke opstanding van Christus daardoor terug te brengen tot een soort complot van zijn discipelen. Jezus stierf niet aan het kruis, zo tracht hij te bewijzen, maar Hij werd bewusteloos doordat men hem een bedwelmend middel te drinken gaf. Daardoor leek het alsof Hij gestorven was, men haalde Hem van het kruis, legde Hem daarna in het graf met de bedoeling, dat vrienden Hem later hier uit zouden halen, Hem op een andere plaats zouden verbergen en dan het verhaal van de opstanding zouden kunnen verbreiden. Daarna zou Jezus, volgens Schonfield, zelf in levende lijve als de opgestane kunnen verschijnen. Zo redeneert Schonfield maar door om de bijbelse leer van de opstanding te ondermijnen, want nog steeds worden alle machten in het werk gesteld om tegen Koning Jezus strijd te voeren. De vrijzinnige dr. J. Buitkamp, die zelf ook niet in de lichamelijke opstanding van Christus gelooft, moet echter wel in De Telegraaf getuigen, dat het boek van Schonfield „van bedriegelijke elementen niet vrij te pleiten" is.

Maar niet alleen van vrijzinnige zijde wordt getracht de lichamelijke opstanding van Christus te ondermijnen. Ook door allerlei publicaties van rechtzinnige zijde wordt het geloof in de opstanding van de Heere Jezus ondermijnd. Daartegenover wil ik echter duidelijk stellen het bijbels^ geloof aangaande de opstanding en het bijbels getuigenis is helder en klaar. Trouwens Paulus moet in zijn brief aan Corinthe reeds strijden tegen opvattingen als zou de opstanding van Christus geen werkelijkheid geweest zijn. Maar als Christus niet is opgestaan is ons geloof ijdel. We beleven een tijd waarin alles op losse schroeven wordt gezet, een zeer gevaarlijke tijd, en daarom mogen we elkaar wel oproepen om toch vast te houden aan de Bijbel als het Woord van God. Dan zullen we tegen allen die de opstanding loochenen of tot iets spiritueels maken, getuigen en belijden: De Heere is waarlijk opgestaan. Hij leeft en wij zullen leven met Hem.

Zondagsarbeid in geref. synode

Reeds eerder had ik er over willen schrijven, maar het is er nog niet van gekomen, hoewel de zaak belangrijk genoeg is. In de naoorlogse jaren zien we hoe van alle kanten aanvallen gedaan worden op het christendom en dé christelijke zeden, waaronder ik ook de zondagsrust zou willen rekenen. De zondag als dag des Heeren wordt steeds meer een aangevochten zaak in deze zin, dat velen er liever „een dag van de mens" van maken. En toch is het in de loop van de jaren wel openbaar gekomen dat juist de beleving van de rustdag een graadmeter kan zijn voor het geestelijk leven van een volk. En wanneer we dan zien hoe die beleving van de rustdag steeds zwakker wordt, kan men daaruit ook de gevolgtrekking nemen dat het geestelijk leven minder wordt Natuurlijk is er altijd noodzakelijke zondagsarbeid geweest en daar heeft iedereen zich bij neergelegd. De boer moet nu eenmaal zijn vee verzorgen. En zou zouden er andere dingen te noemen zijn. Maar de zondagsarbeid dient tot het allernoodzakelijkste beperkt te blijven. Maar in de laatste tijd zijn het vooral ook economische factoren die om zondagsarbeid roepen. Materiële welvaart geeft ook ten aanzien van de zondag de toon aan. Nu klinkt daar ook reeds iets van door in het verslag van een bespreking op de synode van de Gereformeerde Kerken over de zondagsarbeid:

„Een ander belangrijk punt, dat in de laatste synodeweek werd behandeld, was de zondagsarbeid. In 18 richtlijnen voor een nadere bezinning, die de synode vaststelde, staat o.a. dat gestreefd moet worden naar een uiterste beperking van de zondagsarbeid. Immers in het beleven van de gemeenschap met de Heer is het gezamenlijk elkaar ontmoeten, zoals dat in de kerkdiensten op zondag gebeurt, van wezenlijke betekenis. Het niet samen kunnen rusten werkt isolerend.

Op grond van de Heilige Schrift kan de zondagsarbeid als zodanig niet worden verboden of als zondig worden gekwalificeerd. Sociale, economische en technische factoren kunnen zondagsarbeid wenselijk, misschien wel noodzakelijk maken. Tot invoering van zondagsarbeid zal men echter niet mogen overgaan dan na overleg met hen, die bij deze arbeid betrokken zijn: hun welzijn is er mee gemoeid, zij moeten hun vrijheid en verantwoordelijkheid kunnen beleven.

Bij de beoordeling of zondagsarbeid wenselijk dan wel noodzakelijk is, zal men o.a. de volgende criteria hebben te hanteren: wordt het welzijn van hen, die bij deze arbeid betrokken zijn wezenlijk gediend en wordt de samenleving gediend. In de richtlijnen worden de kerkeraden ook opgeroepen speciale pastorale zorg te besteden aan hen die zondagsarbeid verrichten, alsmede aan hun gezinnen. De synode besloot een geschrift uit te geven, waarvoor de genoemde achttien richtlijnen als basis zullen dienen." —

Een brief over de zondag aan de gereformeerde synode

De Nederlandse vereniging tot bevordering van de zondagsrust en zondagsheiliging heeft een brief geschreven aan de synode van de Gereformeerde Kerken in verband met de uitspraken van die sy

node, waar ik hierboven reeds over schreef. Ik wil uit die brief een en ander citeren:

„In de formulering van deze richtlijnen moeten wij tot ons leedwezen een sterke afwijking constateren van hetgeen ter Generale Synode van Rotterdam in 1952/'53 werd uitgesproken. Toen werd namelijk gesteld:

1. „dat naar het oordeel der Synode op grond van de eis van het gebod Gods en gezien de grote belangen, die hiermee voor heel onze samenleving gemoeid zijn, al het mogelijke gedaan behoort te worden om de viering van de dag des Heeren tot haar recht te doen komen;

2. dat ook de eis der industrialisatie in geen geval een reden mag zijn om in deze voor groter toegeeflijkheid te pleiten of met het gebod Gods de hand te lichten;

3. dat aan de kerkeraden op het hart zal worden gebonden aan deze aangelegenheid volle aandacht te schenken".

Werd in de hier gehuldigde zienswijze de zondagsviering van principiële zijde benaderd en het gebod Gods nadrukkelijk geaccentueerd, bij de lezing van de ter Synode te Lunteren aanvaarde richtlijnen kunnen wij tot geen andere slotsom komen dat deze — evenals die van het in 1960 verschenen C.N.V.-rapport — sterk het karakter dragen van een compromis. Het zij ons vergund in beknopte vorm onze bezwaren namens onze interkerkelijke vereniging onder uw welwillende aandacht te brengen.

Met < ? en beroep op de omstandigheid, dat de zondag geen verplaatste sabbat is, spreekt de Synode uit, dat de gemeenteleden zich niet zonder meer aan noodzakelijke arbeid op zondag mogen onttrekken. Zij dienen vanuit de navolging van Christus solidair te zijn met de medemens. Hoe nu de navolging van God, die ingevolge Gen. 2 : 3 de rustdag door eigen voorbeeld heeft geheiligd (zie ook de verwijzing hiernaar in het vierde gebod van de Decaloog) is te rijmen met de navolging van Christus — die het Beeld Gods is — door de inschakeling van de zondag in het arbeidsproces, ontgaat onze logica. Dr. A. Kuyper zegt in zijn „Tractaat van den sabbath" (stelling VIII) dat de mens als geschapen naar Gods beeld en gelijkenis, deswege geroepen wordt tot een leven in navolging Gods en dus tevens de dag der rust dient te heiligen. En in het bewuste rapport wordt de solidariteit beklemtoond met de mede-mens door de zondag dienstbaar te maken aan productieve doeleinden, waarmede de ontheiliging van de zondag toch wel een zeer verontrustende vorm heeft aangenomen.

Ons voornaamste bezwaar tegen de gepubliceerde richtlijnen is wel deze, dat een verwijzing naar het gebodskarakter van de rustdag-ordinantie —-zoals deze nadrukkelijk is vervat in het vierde gebod van de Wet des Heeren — wordt gemist. De zondagsarbeid wordt voornamelijk getrokken in het vlak van hetgeen nuttig is. „Sociale, economische en technische factoren kunnen zondagsarbeid wenselijk, misschien wel noodzakelijk maken" (richtlijn 11), aldus de Synode, welke verder concludeert, dat op grond van de Heilige Schrift de zondagsarbeid niet kan worden verboden of als zondig kan worden gekwalificeerd.

Deze anthropologische benadering van de rustdag roept bij ons sterke weerstanden op. Het uitgangspunt wordt niet genomen in het vierde gebod, waarin het verbod van niet-noodzakelijke arbeid op de rustdag zo integraal is neergelegd. Te vrezen is, dat hier het gebod Gods aan de huidige vrijheidscultus is ten offer gevallen.

Vervolgens is de commissie tot de gevolgtrekking gekomen, dat het vierde gebod door Christus is vervuld en dat dit gebod vanuit deze vervulling dient te worden verstaan en dat deze vervulde sabbat op eigentijdse wijze gestalte behoort te verkrijgen in de zondagsviering. Wij menen, dat aan deze formulering de moderne theologie niet vreemd is, een theologie welke in elk gebod, ook dat van de rustdag, een „Gebot der Stunde" (Brunner) ziet, waarbij het gebod Gods dus aangepast moet worden aan de eisen der practijk.

Onderscheidden onze Geref. vaderen op de Dordtse Synode in 1618/'19 nog tussen het ceremoniële element in dit gebod — hetgeen door Christus is vervuld .— en het morele element, dat van blijvende geldigheid is, deze onderscheiding wordt hier node gemist In de onthouding van nietnoodzakelijke arbeid werd een essentiële voorwaarde gezien tot heiliging van de rustdag, mede i.v.m. de uitoefening van de publieke eredienst. Dit vrij algemeen aanvaarde standpunt der Nadere Reformatie wordt nu tevens door de gewraakte richtlijnen gelikwideerd.

Het is ook aan gerechtvaardigde twijfel onderhevig of met een beroep op Calvijn de zondagsarbeid kan worden bekrachtigd. Het is een soort modeverschijnsel geworden Calvijn te mobiliseren voor een of ander progressief standpunt, waaraan de geest van Calvijn ten enenmale vreemd is. Ook in het door uw deputaten uitgegeven rapport heet het weer, dat Calvijn de opvattingen dergenen, die van de zondag weer een sabbat wilde maken hield voor „beuzelpraatjes van valse profeten". O.i. is dit echter geen steekhoudend argument om de principiële bezwaren tegen de zondagsarbeid te ontzenuwen.

Dr. A. Kuyper — die ook in het verband der eigen kerken een steeds onbekender figuur dreigt te worden •— heeft in het zojuist genoemde werk terecht de aandacht gevestigd op de omstandigheid, dat de eeuw der Reformatie door de beduchtheid voor de roomse werkheiligheid de oorspronkelijke en onveranderlijke ordinantie Gods minder werd beklemtoond dan de viering van de dag des Heeren, waarbij deze viering vooral verklaard werd uit nuttigheid voor de openbare eredienst. Nadrukkelijk wordt echter in de Institutie nog eens gezegd, dat God Zelf de dag der ruste heeft onderscheiden van de andere dagen en aan alle mensen geboden heeft „Het verzet tegen Coccejus en de na hem gekomen rationalisten vond zijn grond niet, gelijk bij de Hervormers, in verzet tegen de roomse werkheiligheid, maar in de zucht om de ordinantie Gods opzij te zetten en aan de uitspraak van ons menselijk oordeel te onderwerpen".

Het worde ons niet euvel geduid wanneer wij moeten constateren, dat het bedoelde rapport o.i. niet ontkomt aan de gewraakte, door rationalistische argumentatie ingegeven zucht het gebod Gods ter zake stilzwijgend te passeren." —

Het is goed dat ook wij over deze dingen nadenken en er mee bezig zijn. Want het gaat om een gebod des Heeren en het gaat om een kostelijk goed, dat de Heere ons in de zondag heeft gegeven.

Kroniekschrijver.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 23 april 1966

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

KLEINE KRONIEK

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 23 april 1966

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's