Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De Geest der opstanding

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De Geest der opstanding

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

En indien de Geest Desgenen, die Jezus uit de doden opgewekt heeft, in u woont, zo zal Hij, die Christus uit de doden opgewekt heeft, ook uw sterfelijke lichamen levend maken, door Zijn Geest, die in u woont. Romeinen 8:11.

De Geest der opstanding

Romeinen 7 gaat over „het leven" der genade.

Romeinen 8 gaat over „de kracht" der genade.

Als opschrift boven Romeinen 8 staat in mijn bijbel: „Het nieuwe leven onder de genade, naar de Geest der heiligheid en der aanneming tot kinderen". Hier in onze tekst is dan het eerste aan de orde. Doorgaans wordt het Paasevangelie uiteraard in betrekking gezien tot Christus, soms ook tot de Vader, maar zelden tot de Heilige Geest. Onze tekst doet dat wel. Wij weten, dat de Geest verworven is voor de kerk tot de dure prijs van Christus' bloed. Wij weten ook, dat de Heere na Zijn opstanding op Zijn discipelen geblazen heeft, met de woorden: „Ontvangt de Heilige Geest."

Hier echter wordt gesproken van de Geest van Hèm, die Jezus uit de doden opgewekt heeft, dat is dus de Geest des Vaders en dat in verband met de opwekking van de Heere Jezus. Die opwekking heeft dus voor de komst "van de Heilige Geest en voor de werking van de Heilige Geest grote betekenis. Als Christus de dood overwonnen heeft, dan heeft Hij daarmee de straf der zonde te niet gedaan, zoals Hij aan Zijn kruis de satan, de hel heeft overwonnen en de schuld der zonde heeft te niet gedaan. Nu Hij dan de straf der zonde heeft afgedaan — en de bezoldiging der zonde was de dood — nu kan de levendmakende Geest komen en Zijn werk doen, het werk der levendmaking. De Geest toch was de Geest des levens bij de schepping. Broedend, levenwekkend zweefde Hij op de wateren. Al wat bij de schepping aan leven ontstond was door de Geest van Gods mond. Door die mond, door Zijn spreken, riep God alle levende dingen in aanzijn. Zeer bijzonder bleek dat bij de schepping van de mens. Nadat de mens, wat zijn lichaam betreft, uit het stof der aarde gebouwd was, heeft God hem de adem des levens, heeft God hem Zijn Geest ingeblazen en alzo werd de mens tot een levende ziel. Door dat bezit van de Geest ontving de mens de beeltenis Gods, die bestond in kennis, gerechtigheid en heiligheid. Nu Christus als het nieuwe Bondshoofd opstond uit de doden, nu Hij de schepping hernieuwde, kon Christus ons de gerechtigheid, die Hij door Zijn dood ons verworven had, deelachtig maken. Van dat verwerven en vooral van dat toedelen van de gerechtigheid kunt u omstandig lezen in de vorige verzen van Romeinen 8, en deze toedeling, zo leest u daar, geschiedt door de Heilige Geest. In het zondags-leerboek van onze kerk wordt dan ook daarna, als een hierop volgende weldaad, u kunt ook zeggen wordt verklarend daaraan toegevoegd, dat wij door Zijn kracht opgewekt worden tot een nieuw leven.

Zo is dus de levendmakende Geest niet alleen in verband te zien met Pasen, maar ook beslist te noemen als de Geest van Pasen. En sprekend over de Heilige Geest wordt dan in onze tekst tweemaal gesproken over de Geest des Vaders, Die Jezus, Die Christus uit de doden heeft opgewekt. Let daar wel op, dat de Vader, Die Jezus opwekte, ook de Vader is, Die om Jezus' opwekking de Geest geeft aan Zijn kerk, dat dezelfde Vader om Jezus' opwekking ook de kerk opwekt, tot een nieuw leven door de Heilige Geest. Zo is dan de Geest op tweeërlei wijze de Geest der opstanding, namelijk dóór Christus, vóór de kerk.

De Geest, die in u woont

Ook deze uitdrukking komt tweemaal in deze tekst voor. „Indien de Geest des Vaders in u woont, zo zal de Vader uw sterfelijke lichamen levend maken, door Zijn Geest, die in u woont." Eerst wordt er vragenderwijs, voorwaardelijkerwijs, gesproken over de inwoning van de Geest, daarna wordt er stèllenderwijs gesproken over de inwoning van de Geest. g Indien Hij in u woont... zo zal Hij Die in u woont, u levend maken!

De inwoning van de Geest, wat is dat? Zoals de Geest des levens in Christus kwam bij de opwekking door de Vader, zo komt ook de Geest des levens in een zondaar, die dood was in de zonden en misdaden. En Hij komt in die zondaar, gezonden van de Vader om des Zoons wille. Wij bezitten die Geest niet van onze geboorte, van onze natuur. Wij bezitten een andere geest, de geest des satans, de geest der zonde, de geest van alle kwaad. Wij zijn ledig van God, ledig van Christus, ledig van die Geest Gods. Daar is ook niets in ons dat naar de komst van die Geest vraagt, niets in ons wat naar de komst van die Geest en van Zijn gezegende, van Zijn herscheppende werkingen smacht. Het enige, waarop een geestelijk dode zondaar aangewezen is, om die Geest te ontvangen, is enkel en alleen de vrijmachtige wil Gods, het vrijmachtige welbehagen Gods. Zoals God Zijn Geest alleen ingeblazen heeft aan de mens bij de schepping, in die bijzondere zin, zo schenkt God Zijn Geest weder aan diè zondaren, die Hij wil. En als Hij Zijn Geest schenkt, dan doet Hij dat blijvend, zodat de Geest gaat „wonen" in een zondaar. Hij komt daar niet als een spoedig vertrekkende gast, Hij komt daar als huisbewoner, als een Bezitter, als een Eigenaar.

In u woont” zo zegt de tekst.

Dit kon de apostel aan de gemeente te Rome schrijven, want dit wordt ook persoonlijk geweten, dit wordt persoonlijk ervaren, dit wordt gevoeld, dit wordt gezien, dit wordt gehoord. Zoals een huis, dat een nieuwe bewoner krijgt, een gedaanteverandering ondergaat, en ook de stijl van die bewoner gaat vertonen, van jaar tot jaar meer, zo gaat ook de zondaar, in wien de Geest Gods Zijn intrek neemt, veranderen. De Geest verandert niet, als Hij in een mens gaat wonen, maar die mens verandert. Deze inwoning des Geestes betreft de hele mens. Hij woont niet alleen in het verstand, maar ook in het hart. Hij woont niet alleen in het hart.

maar ook in het verstand. Hij woont in het oog, in het oor, in de hand, in de voet, zodat die mens in al zijn doen en laten een geestelijk mens wordt. Hij gaat horen met geestelijke oren, hij gaat zien met geestelijke ogen, hij gaat werken met zijn handen geestelijke werken, hij bewandelt met zijn voet geestelijke paden.

Indien de Geest in u woont.

Dat „indien" stelt ons voor de voorwaarde der genade, voor de voorwaarde des geloofs. Als die Geest niet in ons woont, dan is er van dit alles niets, en dan volgen ook niet die zegeningen van de Geest, waarvan wij hierna gaan handelen. En als wij niet zijn geestelijke mensen, dan zijn wij vleselijke mensen, vleselijk, verkocht onder de zonde, geen hoop hebbende voor dit en voor het toekomende leven. Dan is de opstanding van Christus voor ons niet van nut. Dan wekte de Vader ons niet op tot dat nieuwe leven door Zijn Geest, die dan ook niet in ons woont.

't Getal van mijn vervolgers is zeer groot, Van hen, die mij als weerpartijders haten; Maar 'k wijk van Uw getuig'nis in geen nood. Ik heb gezien, hoe zij, die U vergaten, Trouw'loosheid doen; Gij weet, hoe 't mij verdroot, Als ik hen zag Uw heilig woord verlaten.

Ai, zie, o Heer', dat ik Uw wet bemin; Uw gunst vernieuw' mijn leven en mijn krachten. Uw godd'lljk woord is waarheid van 't begin; Uw recht heeft nooit verandering te wachten; Dies houd ik dat met een verblijde zin. Leer door Uw Geest mij dat gestaag betrachten.

De Geest, die het sterfelijke levend maakt

„Zo zal Hij, Die Christus uit de doden opgewekt heeft, ook uw sterfelijke lichamen levend maken, door Zijn Geest, die in u woont."

Ik moge u eerst een citaat uit Calvijn geven: „Voorts noemt de apostel sterfelijke lichamen, al wat nog in ons de dood onderworpen blijft; gelijk hij voor een gewoonte heeft, het grootste deel van ons met die naam te noemen. Waaruit wij verstaan, dat hier niet gesproken wordt van de laatste wederopstanding, welke in één ogenblik tijds geschiedt, maar van de gedurige werking des Geestes, waarmede Hij de overblijfselen des vleses bij stukjes doodt, en het hemelse leven in ons wederopricht."

Ziedaar een geheel nieuw licht, wat Calvijn over deze tekst doet opgaan. Men zou stellig menen, dat met de levendmaking van de sterfelijke lichamen gezien werd op de opwekking ten jongste dage. Het verband van de tekst, dat handelt over de vleselijke mens en over de geestelijke mens, laat ons duidelijk zien, dat het slaat op dit leven. De sterfelijke mens wordt levend en hij wordt levend van stuk tot stuk. Ons leven wordt doorgaans genoemd in de Schrift het lichaam der zonde, ook wel het lichaam des doods. Dit neemt natuurlijk niet weg, dat ook de lichamen, die eens tot verderving zullen worden overgegeven, heerlijk opgewekt zullen worden. Maar nu deelt de hele mens in de opwekkende, in de levenwekkende werking van de Heilige Geest. Die Geest is zo machtig. Hij vernieuwt als m n d w g H w een rechte Schepper dat hele huis, dat Hij bewoont, van dag tot dag. Dit lichaam, deze ziel wordt een tempel van de Heilige Geest. Daar ligt een roeping des Geestes voor de mens in 1 Korinthe 6:19 en 20. „Of weet gij niet, dat ulieder lichaam een tempel is van de Heilige Geest, die in u is, die gij van God hebt, en dat gij uws zelfs niet zijt? Want gij zijt duur gekocht; zo verheerlijkt dan God in uw lichaam en in uw Geest, welke Godes zijn."

Men mag de tempel Gods niet schenden, men mag ook de tempel Gods niet breken. Daar is een roeping voor een christen, om het huis, waarin de Geest woont, heilig en rein te bewaren. Men doet niet goed, als men dat maar voor rekening van de Heilige Geest laat. Menig christen krijgt daarvoor de rekening gepresenteerd in zijn gezin, in zijn nageslacht, in zijn lichaam. En menig christen moet in zijn ouderdom klagen: „Gij doet mij erven de zonden mijner jonkheid." Niettemin doet de Heilige Geest zelf een groot werk in de mens. Hij vernieuwt de mens naar de ziel in dat altijd doorgaande werk der heiliging. Hij doet zelfs de leden van het lichaam stellen tot wapenen der gerechtigheid en daar hebt ge dan dat oor, dat zich neigt naar de stem van de Christus, de Levensvorst, dat hoort het Evangelie Gods, dat leeft uit het Evangelie Gods. Daar hebt gij dan het oog, dat afgewend wordt van de ijdelheden, dat zachtmoedig oog, dat opwaarts ziet, om op God te letten. Daar hebt gij dan de hand, die aan de ploeg geslagen wordt tot alle werk Gods, die striemen heelt. Daar hebt u dan de mond, die de lof Gods verkondigt, de lof van de God zijns levens.

Zw.

W. L. T.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 30 april 1966

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

De Geest der opstanding

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 30 april 1966

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's