Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Daar Gij mij in ruimte stelt

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Daar Gij mij in ruimte stelt

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Gij zijt mij een verberging; Gij behoedt mij voor benauwdheid Gij omringt mij met vrolijke gezangen van bevrijding. Sela. Psalm 32 : 7.

Gij zijt voor mij

Psalm 32 is één van de beroemdste psalmen van David. Hij staat als de psalm van schuldvergeving, als de psalm van de rechtvaardigmaking naast de betpsalm, Psalm 51. In deze beide liederen klopt ten diepste het geloofsleven van deze man naar Gods hart. De gemeente Gods vindt hier haar leven in terug, of juister gezegd zij vindt hier haar leven in voorgetekend. De dichter noemt dit lied, Psalm 32, een onderwijzing. Dat is inderdaad de zaak, die waard is om onderricht te worden: de weg, die wij met onze zondeschuld moeten gaan, om van die schuld verlost te worden.

De dichter komt in vijf verzen daar geheel en al , , in". Het geloof behoeft niet vele woorden, maar het bezigt alleen „ware" woorden, waar elk woord een zaak is. Dan na die vijf verzen richt de dichter zijn oog op al de heiligen, die diezelfde geloofsweg zullen volgen. Dat is ook een onderwijzing, als men leert de blik van zichzelf te slaan op alle de heiligen. En ook dit is een goede onderwijzing, als men anderen aanspoort om deze weg des geloofs te gaan. En in dit kader — de verzen 6 en 7 staan tussen twee sela's, tussen twee rustpunten; zij vormen als het ware één strophe in het hele lied — vertelt de dichter wie en wat God toch wel voor hem is. Dat vertelt de man dus ter aanvuring van al die heiligen, die komen en vinden zullen in vindenstijd. Dit is dus de zin, dit is dus de onderwijzing van onze tekst.

Wie is God voor David, wie is Hij voor al de heiligen? Gij — Gij — Gij! God is het onderwerp van de hele zin. Mij — mij ~ mij. David en achter hem al de heiligen, zijn het voorwerp van al Gods handelen. Dat is alzo de grote les: al het goede komt van boven. God is alles voor de Zijnen, wat zij ontvangen, dat ontvangen 2 ij van Hem, wat zij hebben, dat hebben 2 *j van Hem. De mens kan God maar niets aanbrengen. Wat hij Hem behoort aan te brengen, dat is de dank voor ontvangen genade en de lof voor bewezen gunsten. Daarom zegt de dichter niet in het afgetrokkene: God is dit en dat voor mij, maar hij richt zich erkentelijk, als in het gebed tot de Heere Zelf: „Gij zijt mij, Gij behoedt mij, Gij omringt mij!"

Dat is een beste onderwijzing, als men alle heiligen leert met al Gods weldaden tot Hem in dankzegging, in blijde erkentenis weder te keren.

De dichter zegt dan in de eerste plaats, dat de Heere hem een verberging is. U weet, hoe David nodig gehad heeft te schuilen voor Saul en voor diens leger, voor Achis en voor zijn eigen zoon Absalom. Vele, vele malen in zijn leven heeft hij een schuilplaats nodig gehad voor zijn talrijke vijanden. Hij was nu eenmaal van jongsaf, op 's vijands bodem levende, een vogelvrij verklaarde. Maar het meest heeft hij nodig gehad te schuilen, toen hij om zijn eigen zonden door de naspraak van velen achtervolgd werd. God was voor hem een verberging, toen hij in de tabernakel te Silo als in Gods kleed mocht schuilen. God was voor hem een verberging in de schuldvergeving in Christus. U weet, hoe de Heere Jezus dat prachtige beeld gebruikte van de kloekhen met haar kuikens en hoe die diertjes in de vleugelen schuilplaats zochten en vonden. Zo nu heeft Christus Zijn handen uitgebreid voor de zondaar, met Zijn woord: „Komt tot Mij!" en zo is er bij Hem schuilplaats voor de zondaar. Er is schuilplaats in Zijn wonden, er is schuilplaats in Zijn gerechtigheid voor alle beschuldiging, voor alle aanval, voor alle tegenstand, voor alle vijandschap.

„Bij U schuil ik", zo zegt dan ook de Psalmist. Daar is rust, daar is vrede. Daar voelt men niet de aanklachten van het eigen geweten. Daar voelt men niet de beschuldigingen van de wet. Daar kan de satan met zijn lasteringen niet binnendringen. Daar wordt de twist der tongen van een wereld, die het op de kerk van Christus aangelegd heeft, niet gevoeld. De Heere is zozeer een verberging, dat de vijand er voor de kerk niet meer is en dat de kerk door de vijand niet meer te vinden is.

Gij behoedt mij

„Gij behoedt mij voor benauwdheid." In de 138e Psalm lezen wij: „Als ik wandel in het midden der benauwdheid maakt Gij mij levend." De Heilige Schrift spreekt ook van mijn benauwenis. Er zijn mensen, die er een behagen in scheppen om de levende kinderen Gods zoveel mogelijk in de weg te leggen. Soms met grievende woorden, soms met hatelijke opmerkingen, soms met bijtende spot, met lasteringen, met gerechtvaardigde verwijten. Het kan ook zijn, dat men hun zakelijk of burgerlijk of maatschappelijk of kerkelijk de voet dwars zet. Het kan ook zijn — en dat is wel de edelste, maar daarom niet minder gevoelige manier — dat beginselen tegen elkander botsen. Heeft men nu de waarheid aan zijn kant, dan kan dat een benauwende zaak worden.

Nu behoedt de Heere voor benauwdheid. Tegenover de bitse opmerkingen behoedt de Heere de Zijnen. Dan kan het zijn, dat men zijn smaders met een zacht antwoord ontwapent en dat dat zachte antwoord de grimmigheid afkeert. Het gebeurt ook, dat kwalijke behandeling in het zakenleven of in het kerkelijk leven rustig aan God overgegeven wordt en dat

het alles precies andersom uitkomt dan de boze toeleg bedoelde. Menigmaal wordt in de godsdiensttwisten of in de kerkelijke strijd na jaren gezien, dat toch God de Rechter der gedingen is en veelszins blijken de winnaars de verliezers te zijn en

de verliezers de winnaars. Dan wordt dankbaar erkend: „Gij behoedt mij voor benauwdheid."

De grootste benauwdheid is echter die over eigen schuld en zonde tegenover de Heere, tegenover onze medemensen, tegen onze ouders of de schuld, die er ligt tegenover onze kinderen, of ook de benauwdheid, die op ons drukt over de schuld, die wij hebben tegenover de kerk, of die wij hebben tegenover eigen land en volk. Wat kan zelfs na ontvangen vergeving de smart daarover weer oprijzen in ons geweten.

En als dan nog ook de twijfel opkomt, of die schuld wel wezenlijk vergeven is. Zie, dan wordt dit woord ten volle bewaarheid: „Gij behoedt mij voor benauwdheid." Als de Heere dan het verbond vernieuwt, als Hij dan de kracht en de zekerheid van de schuldvergeving doet gevoelen, als Hij maar één keer bepaalt bij de zee van de eeuwige vergetelheid en bij het achter Zijn rug werpen van de zonde, dan valt terstond de benauwdheid weg. Dan laat Hij zien, dat noch de schuld tegen Hem, noch die tegen de naaste enige hinder meer zal doen. Zelfs de schuld tegen het eigen kroost, tegen de kerk, tegen het land, zal Hij dan maken tot, veranderen in, een zegen èn over het kroost, èn over de kerk, èn over het land.

Dan wordt het in een overlopende vertroosting ervaren: „Gij behoedt mij voor benauwdheid."

Ik werd benauwd van alle zijden, En riep den HEER' ootmoedig aan; De HEER' verhoorde mij in 't lijden - En deed mij in de ruimte gaan.

De HEER' is bij mij; 'k zal niet vrezen; De HEER' zal mij getrouw behoên; Daar God mijn schild en hulp wil wezen, Wat zal een nietig mens mij doen?

Gij omringt mij

„Gij omringt mij met vrolijke gezangen van bevrijding. Sela."

Men kan de tekst in nauw verband met het vorige vers zien en de vrolijke gezangen van bevrijding laten slaan op de heiligen, die in vindenstijd aanbeden hebben en uitgeholpen zijn. Dat is een heerlijke zaak, als men, na gebogen te hebben onder de schuld van de kerk, dan mag zien de aanwas van de kerk en als men rondom zich hoort zingen de blijde liederen van bevrijding. Dat is zo'n heerlijke zaak, als men der vromen tent hoort weergalmen van hulp en heil hun aangebracht. Als de HEERE te spreken geeft, dan is der boodschappers van goede tijding een grote heirschaar. Dat is een aparte strophe, geplaatst tussen twee rusttekens, twee selah's, als de groei der kerk, als de aanwas van heiligen bezongen wordt in het lied van de eigen bevrijding. Ik zou zeggen, dat reikt boven de lof over eigen verlossing uit. Dit is toch een volk, dat de anderen uitnemender acht dan zichzelven, dat gaarne gering denkt van zichzelf en groot van een ander, dat het ook eerder en gemakkelijker van een ander gelooft dan van zichzelven. De psalmist van de twee-en-dertigste Psalm eindigt zijn lied dan ook met de woorden: „Verblijdt u in den HEERE, en verheugt u, gij rechtvaardigen, en zingt vrolijk, allen gij oprechten van harte!"

Dan is er vrolijkheid in het hart, vrolijkheid in de geest, vrolijkheid in de mond, in het spreken en in het zingen. Dan wordt er ook gezien, dat de Heere geen karig God is, dat Hij Zijn genade schenkt met milde hand en met een vriendelijk oog.

Als men zelf zo in het volle licht van de schuldvergeving staat, dan ziet men altijd ook beter de anderen, die daarin al eerder deelden en die daarin later deelgenoot werden. Men moet een zaak kennen, wil men hem herkennen! Velen geloven zo weinig in anderer schuldvergiffenis, omdat zij zelf voor de zaak blijven staan. Als iemand het zelf niet bezit, wantrouwt hij allicht ook anderer bezit.

Als God omringt (mij, zo staat er!) met vrolijke gezangen der bevrijding, dan is daar die keer op keer herhaalde bevrijding ook van de Psalmist zelf. Die de Heere bekeert, die bekeert Hij goed en grondig — altijd! Maar er blijft wel nodig een dagelijkse bekering. En ook wordt degenen, die gerechtvaardigd zijn, toegeroepen, dat zij nog gerechtvaardigd worden. En ziet, daar hebt gij dan die bevrijding, waarmee men omringd wordt en daar hebt gij dan die vrolijke gezangen van bevrijding. Hij redt mij keer op keer!

Zw.

W. L. T.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 29 oktober 1966

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

Daar Gij mij in ruimte stelt

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 29 oktober 1966

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's