Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De ellende van de mens

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De ellende van de mens

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

Heeft dan God de mens alzo boos en verkeerd geschapen?

Neen Hij, maar God heeft de mens goed en naar Zijn evenbeeld geschapen, dat is in ware gerechtigheid en heiligheid, opdat hij God zijn Schepper recht kennen, Hem van harte liefhebben, en met Hem in de eeuwige zaligheid leven zoude, om Hem te loven en te prijzen.

Vanwaar komt dan zulk een verdorven aard des mensen?

Uit de val en ongehoorzaamheid onzer eerste voorouders Adam en Eva in het paradijs, waar onze natuur alzo is verdorven geworden, dat wij allen in zonde ontvangen en geboren worden.

Maar zijn wij alzo verdorven, dat wij ganselijk onbekwaam zijn tot enig goed en geneigd tot alle kwaad?

Ja wij, tenzij dan dat wij door de Geest Gods wedergeboren worden. Zondag 3.

Goed geschapen

De ellende van de mens is te groter naarmate zij rechtvaardig is. En de ellende is rechtvaardig, als iemand niet door eens anders schuld, maar door eigen schuld daarin gekomen is. Hier nu wordt eerst geleerd vanwaar de verdorvenheid niet is voortgekomen. De mens is nl. van zulk een aard, dat hij graag eigen schuld op een ander schuift en hij is ook zo goddeloos, dat hij somtijds zelfs aan de goede God de schuld van het kwaad toeschrijft. Eva legde de schuld op de slang, maar Adam voer voort en legde de schuld op God, als hij zeide: , , De vrouw, die Gij mij gegeven hebt, die heeft mij gegeven, en ik heb gegeten."

Hier wordt dan geleerd, dat God op generlei wijze de oorzaak is van 's mensen verdorvenheid. Hoe zou uit de goedheid het kwaad voortkomen, hoe zou van het licht de duisternis voortkomen, hoe zou zulk een goede boom zulke kwade vruchten voortbrengen en de volmaaktheid de onvolmaaktheid. Dan zou God Zichzelf verzaken. Dan zou God de zonde niet kunnen haten en straffen. Dan wordt geleerd, dat God de eerste mens niet zo boos en verkeerd heeft geschapen. Zo goed heeft Hij hem geschapen, dat hij niet met een enkele kwade hoedanigheid was behept. God schiep hem naar Zijn evenbeeld, dat is met een bijzondere goedheid en oprechtheid, waardoor hij enigszins aan God gelijk was.

Wat is een beeld Gods?

In de bijbel wordt gesproken van tweeerlei beeld Gods. Het wezenlijke en volkomen beeld Gods, dat is de eeuwige Zoon Gods, onze Heere Jezus Christus, die is de glans van Gods heerlijkheid en het uitgedrukte beeld van Gods Zelfstandigheid. Hij heeft bezeten alle mededeelbare eigenschappen Gods, maar ook alle onmededeelbare.

Het gedeeltelijke beeld Gods heeft de mens gehad, n.1. alleen de mededeelbare eigenschappen Gods. Dat beeld hebben de redelijke, zedelijke schepselen gehad, n.1. de engelen en de mensen. Dat wil zeggen, dat zij bepaalde eigenschappen Gods in afgeleide, schepselmatige zin ontvingen. Niet naar het lichaam vertoont de mens het beeld Gods, want God is een Geest en een Geest heeft geen vlees en beenderen. Wel heeft de mens in zijn verheven statuur iets boven de dieren, n.1. een adem, die naar God gaat, die opgaat. Maar naar de ziel heeft de mens bepaalde gaven gehad. Hij was geestelijk, hij was naar de ziel onzienlijk, eenvoudig en dan begiftigd met verstand, wil en genegenheden.

Dan was de mens begiftigd met heerschappij, de man had heerschappij over de vrouw en zij beiden hadden heerschappij over de dieren des velds, over de vissen der zee en over de vogelen des hemels. De ziel van de mens was onsterfelijk en het lichaam zou niet sterfelijk geweest zijn, als de mens niet gezondigd had.

Naar het beeld Gods geschapen, ook met een uitnemend doel. Hij was geschapen, opdat hij God zijn Schepper recht kennen zou als de bron en de oorzaak aller dingen en als de fontein van alle goeds, met een genoegzame kennis, zonder enige dwaling of duisternis. Hij was geschapen, opdat hij God zijn Schepper van harte zou liefhebben met een ongedeeld hart. Zo had God de mens voorbestemd om het eeuwige leven te gewinnen, om zijn God eeuwig te loven en te prijzen.

Bij al deze zorg Gods, bij al deze arbeid Gods aan de mens en bij de heerlijke bestemming, die God aan de mens schonk. is het onbestaanbaar, dat God de mens in zo slechte staat zou geschapen hebben. Afgezien van al die zorg en liefde, is het bij God onbestaanbaar, dat Hij de oorzaak zou zijn van de ellende van de mens.

Diep gevallen

De oorzaak ligt bij onze voorouders Adam en Eva in het paradijs. Dat is stof tot onze diepe verootmoediging. De schuld ligt in ons geslacht. Te erger omdat die schuld gemaakt is in het paradijs, de plaats van volmaaktheid en heerlijkheid. De naam „val" is een oneigenlijke naam, die aanduidt dat de mens vervallen is van zijn oorspronkelijke oprechtheid en genade, die hij bij God had.

De naam „ongehoorzaamheid" is een eigenlijke naam, omdat er een overtreding was van enig gebod, dat God gegeven had. De wet, die God gegeven had, leert u in Genesis 2 : 16 en 17: En de HEERE God gebood den mens: an alle boom dezes hofs zult gij vrijelijk eten; maar van de boom der kennis des goeds en des kwaads, daarvan zult gij niet eten; want ten dage als gij daarvan eet zult gij de dood sterven."

Van deze boom weten wij niets, dan alleen dat van die boom goed te eten ware, dat het een lustige boom was, die verstandig maakte en dat hij liefelijk was om te zien. Hij wordt de boom van de kennis van goed en kwaad genoemd, omdat terstond bij het eten iemand zou weten wat goeds hij nagelaten had en wat kwaads hij gedaan had. Dit gebod had de Heere alleen gegeven om daardoor de gehoorzaamheid van de mens te beproeven. Dat dit gebod ter beproeving slechts zo klein geweest is, bewijst hoe licht het geweest zou zijn, om gehoorzaam te zijn. Reden tot schuld voor de mens te meer!

De straf, die God op dit kleine grote vergrijp gesteld heeft, kent ge — de dood met zijn ziekte, zwakte en allerhande verdriet en ellende, daarmee gepaard gaande — de geestelijke dood met al zijn onkennis, van God gescheidenheid, enzovoort. En dan de eeuwige dood, waaraan wij maar al te veel voorbij leven en waar

voor wij alleen moesten vrezen, alle dagen.

Daar zijn twee oorzaken geweest tot die val. Vooreerst de duivel, die in de gedaante van de slang of die gevaren in de slang, het meest intelligente dier voor zijn lichamelijke verwording, door zijn leugens, Godslastering en ingeving en verlokking de mens tot zonde bracht. Dan de eigen vrije wil onzer beide voorouders, die genoegzame krachten hadden om te blijven staan, zo zij gewild hadden, die noch door honger, noch door onwetendheid, willens en wetens tot het kwaad gegaan zijn. Zij wilden als God zijn!

Dit was een zonde van ongelovigheid, hoovaardigheid en moedwillige overtreding. 't Was ondankbaarheid, diefstal, gierigheid, kortom algehele afval van God en een toevallen van de duivel, 't Was ook een zonde tegen de naaste. Eva zondigde tegen Adam, Adam en Eva beiden tegen heel hun geslacht, met grote wreedheid en doodslag tegen hun hele nageslacht. Toen die boom viel, vielen alle takken mede.

Noemt dit vrijelijk een „val" en een „ongehoorzaamheid".

De straf kon niet dan vreselijk zijn. Zij kwam op onze voorouders zelf en op hun ganse geslacht. De natuur van de mens werd bedorven. Alle goede hoedanigheden gingen verloren en in de plaats daarvan kwamen alle kwade eigenschappen. Ons verstand verloor zijn natuurlijke licht, alle kennis Gods ging te loor. De wil van ons werd wederspannig. Het lichaam werd aan de kiemen des doods, aan de smarten des doods en aan de dood zelf overgegeven.

Wij hebben God op 't hoogst misdaan; Wij zijn van 't heilspoor afgegaan; Ja, wij en onze vaad'ren tevens, Verzuimend' alle trouw en plicht, Vergramden God, de God des levens, Die zoveel wond'ren had verricht.

Nochtans was God met hen begaan; Hij zag hun angst, hun tranen aan, En hunner hateren verwoedheid; Hij dacht aan Zijn gestaafd verbond, En had berouw, naar al Zijn goedheid, Meedogendheid met Isrels wond.

Geheel verdorven

De zondeval heeft niets goeds overgelaten, hij heeft ook niet nagelaten enig kwaad te brengen. Daar is in alle tijden gedisputeerd over het vermogen van de menselijke krachten en over de vrije wil van de mens ten goede. Dat is een ijdele droom, die gelogenstraft wordt. Hier wordt de zaak helder en klaar afgedaan als een onmogelijkheid voor de onwedergeborene, als een feitelijkheid voor wedergeborenen.

De onwedergeborene mag dan in staat zijn tot enig natuurlijk goed en tot enig burgerlijk goed. maar hij is onbekwaam tot enig geestelijk en zedelijk goed. Deze bekwaamheid vereist verstaan van de eis, willen volbrengen van de eis, doen naar de eis. Hij verstaat de eis namelijk niet, wil die ook niet volbrengen en volbrengt hem dan ook niet.

Hij is daarentegen geneigd tot het kwaad, niet tot een enig kwaad, maar tot elk kwaad en tot alle kwaad.

De wedergeborene daarentegen ontvangt opnieuw kennis, kennis van het gebod, hij ontvangt een wil om God te gehoorzamen en gehoorzaamt ook metterdaad, zodat de apostel kan zeggen: „Gij zijt nu gehoorzaam geworden." Hoewel het kwaad hem al dit leven blijft aanhangen, gaat toch zijn neiging, zijn lust tot het kwade niet meer.

Neemt gij nu kwaad waar in uw leven, hetzij bij het licht van Gods algemene genade, of bij dieper blik door bijzondere verlichting van Gods Geest, wacht u toch wel de schuld op God te werpen. Is het al zo erg, dat ge van God afviel in uw hondshoofd Adam, dubbel erg wordt het als de schuldige dan nu de schuld gaat werpen op de Onschuldige. Zal ook het maaksel twisten tegen de Maker?

Gedenkt liever uit wat heerlijke staat gij zijt uitgevallen. Gedenkt vooral wat het heerlijk doel van uw schepping was. Denkt daar veel aan, denkt daar dagelijks aan.

Ziet eens in wat deerlijke staat gij verkeert. Wiens beeld toch draagt gij? Is dat niet het beeld van hem, die een leugenaar was van den beginne? En ziet daartegenover eens, hoe heerlijk de tweede Adam, Jezus, het ongerepte beeld Gods vertoont. Heeft Hij niet gezegd: „Wie Mij gezien heeft, die heeft de Vader gezien? " Ziet zoveel en zo lang op Hem. totdat ook gij verzadigd wordt met Zijn Godd'lijk beeld. Hij toch draagt dat beeld als Borg, om dat aan gevallenen weder te geven!

Overdenkt ook de zonde, de aard der zonde, de schuld der zonde, de hoeveelheid der zonde. En wendt uw oog daarvan niet af, hoe gruwzaam het ook is. Onderzoekt de straf der zonde, die gij reeds draagt en die gij nog te wachten hebt. Ziet op uw voorgeslacht, wiens beeld gij draagt en op uw nageslacht, dat uw beeld draagt en dragen zal.

Ziet toch, dat elk onwedergeborene een kind des toorns is en zal zijn en weet dit, dat er één poort is van het verloren paradijs naar dat paradijs, dat in Christus en door Christus geopend is, het is de poort der wedergeboorte. Zonder die zal niemand dat paradijs ingaan, maar in de wedergeboorte gaat het hier reeds open. Die dood was door de zonden en misdaden, wordt levend gemaakt in Christus, Gods maaksel, geschapen in Christus tot goede werken.

Zw.

W.-L. T.

Een woord van Luther: Het staat niet wél met een leraar, wanneer hij vrede heeft, en van niemand aangevochten wordt, het is een teken dat hij de rechte leer niet heeft.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 8 juli 1967

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

De ellende van de mens

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 8 juli 1967

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's