Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Gods straffende gerechtigheid

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Gods straffende gerechtigheid

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

Doet dan God de mens geen onrecht, dat Hij in Zijn wet van hem eist, wat hij niet doen kan? Neen Hij, want God heeft de mens alzo geschapen, dat hij dat konde doen, maar de mens heeft zichzelf en al zijn nakomelingen, door het ingeven des duivels en door moedwillige ongehoorzaamheid, van deze gaven beroofd. Wil God zulke ongehoorzaamheid en afval ongestraft laten? Neen Hij geenszins, maar Hij vertoornt Zich schrikkelijk beide over de aangeboren en werkelijke zonden, en wil die door een rechtvaardig oordeel tijdelijk en eeuwiglijk straffen; gelijk Hij gesproken heeft: Vervloekt is een iegelijk, die niet blijft in al hetgeen geschreven is in het boek der wet, om dat te doen.

Is dan God ook niet barmhartig? God is wel barmhartig, maar Hij is ook rechtvaardig; daarom zo eist Zijn gerechtigheid, dat de zonde, welke tegen de allerhoogste majesteit Gods gedaan is, ook met de hoogste, dat is met de eeuwige straf aan lichaam en ziel gestraft worde. Zondag 4.

Is Gods eis wel billijk?

Het menselijk hart houdt zich pro of contra onvermoeibaar en onverpoosd bezig met de Godsdienst. Eindeloos houdt het zich bezig met de vragen rond zonde en genade, met de vragen of en in hoeverre de zonde strafwaardig is. Onze Catechismus gaat eerlijk in op de vragen, die het menselijk hart stelt en gaat daarbij onverbloemd aan Gods zijde staan. Wij willen dat gaarne met hem doen.

Wij hoorden in zondag 2 van de eisen van Gods wet in haar hoofdsom. Wij hoorden in zondag 3, dat de mens ganselijk onbekwaam is tot enig goed en geneigd tot alle kwaad. En nu komt dan de onlogische vraag of God niet onbillijk handelt, dat Hij van de mens eist in Zijn wet, wat hij niet doen kan. Ketterse vragen zijn altijd onlogisch, hoewel zij doorgaans als de pleitbezorgers van de logica willen optreden.

Met een eenvoudig voorbeeld is deze vraag eigenlijk af te doen. Een heer doet zijn dienaar geen onrecht, als hij van hem eist dat hij aan de tafel staat om hem te dienen, al is het dat die dienaar op zijn voeten niet staan kan, als hij die onmogelijkheid zichzelf op de hals gehaald heeft door verregaande dronkenschap.

Maar wij willen de vraag wat grondiger onder de ogen zien. God zou een absoluut onmogelijke eis kunnen stellen aan de mens, die het hem als mens ten allen tijde onmogelijk zou zijn om te doen. Zo bij voorbeeld als God zijn schepsel zou afeisen Hem gelijk te zijn in macht, in wijsheid, enzovoort. Dat zou inderdaad onrechtvaardig zijn, maar zulke eisen heeft God den mens nooit gesteld en zal Hij hem ook nooit stellen. Hier stelt God echter eisen, die relatieve eisen zijn, waardoor de mens in het schepselmatige afgevorderd wordt, om te doen, wat God wil. Stelde God deze eis niet aan de mens, dan hield God op God te zijn, maar dan hield de mens ook op mens te zijn. Ook al stelt God dus een onmogelijke eis, dan is Hij verre van onrechtvaardig. Integendeel. Hij houdt de mens aan zijn hoge stand, waarin hij gesteld was. In het einde van de zaak zal blijken, dat het louter goedheid Gods is, als Hij van Zijn eisen niet afgaat.

De mens is namelijk niet altijd in onvermogen geweest, om aan die eis te voldoen. Neen, God heeft de mens goed geschapen, namelijk met zo'n verstand, dat hij goed wist wat eisen Gods heiligheid deed, en met zo'n krachtige en goede wil, dat hij zonder enige zweem van moeite elke aanval op zijn gehoorzaamheid had kunnen wederstaan. Bovendien had God hem geschapen met zulke genegenheden, dat het van zijn aard zijn lust was om in alle gerechtigheid Gods te wandelen. Die goede gaven had de mens niet maar voor zichzelf alleen ontvangen, maar ook voor heel dat nageslacht, dat hij vertegenwoordigde, maar dat hij ook in zich droeg. Hieruit blijkt dan dat God rechtèns van de mens eiste, wat Hij eiste.

De mens heeft zich nu juist van diè gaven beroofd, waardoor hij gehoorzaam zijn kon. Hij heeft zelf dat licht van zijn onbeschadigde verstand uitgedoofd, zodat hij noch de wil Gods, noch het volbrengen daarvan meer konde vatten. Het menselijk verstand laat nu na de ware grond van het wéldoen op te merken! De mens heeft zijn wil op het tegenovergestelde van het gehoorzamen gericht, zodat hij niet anders meer kan willen dan wat kwaad is in Gods oog. En de mens heeft ook zijn genegenheden afgetrokken van Gods wet en gericht op alles wat niet naar Gods wil is. Dat heeft de mens bij zich gedaan, maar ook tevens bij zijn hele nageslacht, zodat alle kinderen hebben als hij een uitgedoofd licht der rede, een averechts gebogen wil en genegenheden, die gericht zijn op het kwade. Dat heeft hij zelf gedaan.

Door moedwillige ongehoorzaamheid. Wel is daarbij geweest als een middeloorzaak het ingeven des duivels. Daar zal de duivel zelf de verantwoordelijkheid voor dragen. Daar zal hij ook de gerechte straf voor dragen. Onze Catechismus heeft geen apart hoofdstuk over de duivel, zo min als de bijbel dat geeft. Daar zal God mee afhandelen. Hem is geen genade beschoren en geen vergeving in der eeuwigheid. Hij wordt met banden der duisternis straks bewaard. Maar de mens heeft het vol-bewust, met wil en weten, kerend zijn genegenheden naar het kwade, zo gedaan. Hij heeft zich en de zijnen van al die gaven beroofd, waardoor hij kon doen wat God wilde. Als dus de schuldige de wat brutale vraag stelt of God in Zijn eis wel billijk is, dan moet ons antwoord met de bijbel in de hand zijn: „Wel terdege!"

Wil God wel straffen?

Dat is ook zo'n vraag van het natuurlijke hart. Dat heeft nota bene de Heere

van te voren gezegd, dat Hij bij ongehoorzaamheid straffen zou. En Hij heeft er duidelijk bij gezegd, precies omschreven, waar die straffen in bestaan zouden. De mens heeft gezondigd, heeft God de gehoorzaamheid opgezegd, en nu komt die mens schijnheilig vragen: Wil God nu wel straffen? Dat wil God zeker. Hij zal het niet alleen, maar Hij wil het. Daar zijn oorzaken vooreerst in de mens en dan zijn er ook oorzaken in God, waarom Hij dat wil. Toen de mens niet gezondigd had, was er geen oorzaak in de mens aanwezig, waarom hij oorzaak tot straf gaf. Maar nu hij wel gezondigd heeft en niet anders meer doet dan zondigen, nu is er alle oorzaak in hem dat gestraft wordt dat zondige doen, dat zondige denken, dat zondige zijn. Al was het dus, dat de mens geen "zondige daden deed, hij is zondig, vanwege zijn aangeboren zonde, vanwege zijn erfzonde is hij straffen waardig.

Maar daar is ook oorzaak tot straffen in God Zelf. God vertoornt Zich schrikkelijk over de aangeboren en dadelijke zonden. Dat brengt Gods heiligheid mee en Zijn gerechtigheid en Zijn majesteit en Zijn liefde. Toorn in de mens is een plotseling opkomende, heftige beroering van de ziel. Al dat menselijke en kwalijke van de menselijke toorn heeft God niet. Hij is onveranderlijk, eeuwig dezelfde. Als Hij toornt, dan wil dat zeggen, dat Hij een diepe en volledige afkeer heeft van het kwade. Dat Hij een voornemen en vaste wil heeft om het kwade te straffen. Dat Hij dit voornemen om het kwade te straffen ook dadelijk in het werk stelt en uitvoert.

De toorn Gods is zo groot, dat ze met recht schrikkelijk genoemd mag worden. Ze is niet uit te drukken. Ze wordt in de bijbel vergeleken bij een brandend vuur, bij een brullende leeuw, bij een loerende beer. U weet hoe vreselijk het op Sinaï was, toen Hij Zijn wet gaf. De straf, die uit die toorn voortkomt, kan dan ook niet dan vreselijk zijn. Vooreerst is ze rechtvaardig, en komt ze niet dan na een zorgvuldig gevormd oordeel. Onze God is geen wrede tyran, die maar in het wilde weg rondslaat. Hij straft naar een rechtvaardig vonnis. Daarin zijn geen slinksheden, daar wordt niets bij gemaakt, daar wordt niets af gedaan, daarbij wordt niet de persoon des mensen in aanmerking genomen.

De straf zal zijn tijdelijk naar ziel en lichaam in het algemeen met oorlog, pestilentie, dure tijden, aardbevingen en dergelijke algemene plagen, maar ook bijzonder honger, armoede, ziekte, mismaaktheid, arbeid, pijn, naar de ziel dwaasheid, razernij, droefenis, verzoekingen, verliezen van goederen, vrienden, leven onder kwade mensen, ballingschap, slavernij, enz. Zij kan ook eeuwig zijn en bestaat dan in pijnen en tormenten, kwellingen in het geweten en tenslotte het onuitblusselijk vuur, zonder enig uitzicht op betering of wijziging.

Zo zal God straffen, zo wil God straffen.

Gij zijt volmaakt. Gij zijt rechtvaardig, HEER'; Uw oordeel rust op d'allerbeste wetten; Uw loon. Uw straf beantwoordt aan Uw eer.

Gij eist van ons, dat w' op Uw waarheid letten; Dat wij altoos op hoge prijs Uw leer En 't heilig recht van Uw getuig'nis zetten.

Maar HEER', Gij zijt nabij, Gij ziet mij aan. De waarheid is aan Uw geboön verbonden; Ik wist van ouds reeds uit Uw Woord en daan, Dat al wat Gij getuigd hebt, ongeschonden En vlekkeloos voor eeuwig zal bestaan.

Gevestigd op onwankelbare gronden.

Kan God wel straffen?

Een mens is niet gauw uitgepraat met • al zijn bezwaren tegen God en tegen Zijn Woord. Is God dan ook niet barmhartig?

Nu gaat men de ene deugd van God uitspelen tegen de andere. Merkwaardig is, dat men nooit de gerechtigheid Gods uitspeelt tegen Zijn barmhartigheid. Wat intussen ook weer niet nodig zal zijn. Die barmhartigheid Gods is er natuurlijk. Het is die goedheid Gods, waardoor Hij in het algemeen alle schepselen Gods draagt en verdraagt en weldoet van de hemel. Het is die goedheid Gods, waardoor Hij in het bijzonder de uitverkorenen en gelovigen weldoet èn in de tijd èn in de eeuwigheid, om ze te verlossen van het grootste kwaad en ze te brengen tot het hoogste goed.

Maar Hij is ook rechtvaardig, zodat Hij niet alleen het kwade in het algemeen straft, tijdelijk straft, maar dat Hij de hoogste zonde tegen de allerhoogste Majesteit Gods begaan, ook met de hoogste, dat is met de eeuwige straf aan lichaam en ziel wil straffen. Hier spreekt de Catechismus niet meer van tijdelijke straf, maar alleen van de uiterste en hoogste, dat is eeuwige straf. De gerechtigheid Gods doet de barmhartigheid in Christus niet te niet. Maar ook de darmhartigheid doet de gerechtigheid Gods niet te niet.

Ziet waar gij met uw tegenwerpingen aankomt. Tegen God legt u het altijd af. tegen Zijn Woord legt u het altijd af. Het is daarom goed, u bij het Woord Gods neer te leggen, wat dat u ook zegt. Het is ook zo goed voor uzelf bijbels te leren geloven: de barre dingen en dan ook de liefelijke dingen.

Overdenkt het recht Gods om u Zijn wetten te stellen en dat alles ook van u te eisen. Afgezien van uw heil, het is Zijn recht! Overdenkt dat recht Gods in al zijn delen. Overdenkt ook de straffen, die u van Zijn hand in dit leven ten deel vielen en tevens wat u nog meer te wachten staat. Vreest te allen tijde voor Zijn oordelen, die rechtvaardig zijn. En zoekt geen vonden om het oordeel te ontgaan. Of, als gij zoekt de barmhartigheid Gods, zoekt haar dan in Christus, met behoud van het recht Gods.

Zw.

W. L. T.

Een woord van Dr. M. Luther:

Ofschoon de verlossing geschied is, en wij waarachtig door het bloed des Zoons verlost zijn geworden, het wil toch van node zijn, dat wij dagelijks om de verlossing bidden. Want wij hebben in dit leven niet de tienden, maar de eerstelingen des Geestes.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 22 juli 1967

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

Gods straffende gerechtigheid

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 22 juli 1967

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's