Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Comrie over de rechtvaardigmaking

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Comrie over de rechtvaardigmaking

14 minuten leestijd Arcering uitzetten

Een onzer lezers heeft eens een dominee horen preken over zondag 23. Dat is nu echt een zondagsafdeling om de rechtzinnigheid van een leraar te beproeven. Het gaat immers in deze zondag over het stuk van de rechtvaardiging en dit is, zoals we weten, het stuk. waar de kerk mee staat of valt. De Catechismus heeft in vele zondagsafdelingen over het geloof gehandeld, zoals dat in de apostolische geloofsbelijdenis uitgedrukt is. Dan vraagt hij: wat baat het u nu, dat gij dit alles gelooft? Daarop volgt het antwoord: „dat ik in Christus voor rechtvaardig ben". Nu grijpt de Catechismus dit woord „rechtvaardig" op, om de uitgesproken reformatorische leer van de rechtvaardigmaking te belijden, die geschiedt door het geloof alleen. Het geschil met Rome wordt in de leer der rechtvaardigmaking volgens zondag 23 onmiskenbaar ontsluierd. Zondag 23 geeft van de rechtvaardigmaking een zeer treffende uiteenzetting. Het hoofdbegrip hierbij is niet het geloof. Het geloof is niet anders dan de hand van de bedelaar, die het grote genadegoed aannemen mag.

Ursinus tekent hierover aan: „Wij zeggen gewoonlijk: wij worden door het geloof gerechtvaardigd, maar dat is niet eigenlijk door het geloof, doch door hetgeen daar het geloof op ziet, namelijk door de verdiensten van Christus, tot welke het geloof zich strekt of welke het geloof aanneemt. Want het geloof en de voldoening van Christus hebben een onderlinge betrekking tot elkander!, gelijk hetgeen dat ontvangt en hetgeen dat ontvangen wordt. En alzo spreken wij zeer wel; want dan wordt het woord rechtvaardigmaken verstaan van de oorzaak waarin en waardoor onze rechtvaardigmaking bestaat en dit is de zin: de verdiensten van Christus maken ons rechtvaardig, niet het geloof; dus hetgeen aangenomen wordt, niet het instrument dat aanneemt". Dit neemt niet weg, dat we ook wel kunnen zeggen, dat het geloof rechtvaardigt, als we maar bedenken, dat we dan aan het instrument toeschrijven, wat eigenlijk de werkmeester doet. Kortom, het voorname en grote punt in de rechtvaardigmaking is niet ons geloof, maar de gerechtigheid van Christus.

Hoe krijgen wij deel aan deze gerechtigheid? Hier krijgen wij er deel aan, als we door een waar geloof in Christus worden ingelijfd. Daarvan spreekt zondag 7, vraag 20.

Daar wordt gevraagd: „Worden dan alle mensen wederom door Christus zalig, gelijk zij door Adam verdoemd zijn geworden? Antw.: Neen zij maar alleen degenen, die Hem door een waar geloof worden ingelijfd en al zijn weldaden aannemen".

Deze inlijving wordt in vraag 59 weer opgenomen. Immers, die in Christus is ingelijfd, is een christen. En volgens vraag 22 gelooft een christen — het is hem nodig — al wat ons in het Evangelie beloofd wordt. De samenvatting hiervan vinden we in de 12 artikelen des geloofs.

Wat is nu de bate van het ingelijfd zijn in Christus en van het geloven van alles, wat ons in het Evangelie beloofd wordt? De bate daarvan is in de eerste plaats de vergeving der zonden, dus dat ik rechtvaardig ben voor God en dan ook een erfgenaam des eeuwigen levens. Olevianus merkt op: „Het geloof ontvangt voornamelijk twee weldaden van Christus. Ten eerste dat de mens door het geloof voor God rechtvaardig is zonder verdienste uit de werken. Ten tweede ook, dat hij uit genade zonder verdienste nieuw geboren of vernieuwd en als nieuw geschapen wordt in Christus tot goede werken . In zondag 23 wordt alleen over het eerste stuk van het heil, namelijk de rechtvaardigmaking, verder gesproken.

Om nog weer eens op mijn man terug te komen, hij had aarynerkingen. Dat is een mooi ding, als het goede aanmerkingen zijn. Het bewijst, dat er geluisterd is en overdacht. Wat had hij echter zijn dominee horen zeggen? Hij heeft horen zeggen, dat een zondaar, die zondag 23 leert verstaan, gelijk al gerechtvaardigd is. Daar zou ik van harte mee willen instemmen, hoewel mijn lezer bedenkingen had. Ik zou deze weliswaar ook hebben, als de voorganger bedoeld had, dat het genoeg is als een zondaar verstandelijk deze rechtvaardigmaking verstaat. Maar hoe zou een leraar zondag 23 zo kunnen verstaan, terwijl de inzet van het antwoord zo bevindelijk is. Toch ben ik met mijn leraar een beetje aan het wankelen gebracht, doordat de briefschrijver meent gehoord te hebben, dat de leraar verklaarde, dat het volstrekt niet nodig is, dat er eerst veel zondekennis moet geboren worden. Maar goed, misschien heeft de leraar van mijn briefschrijver het heel anders bedoeld. Laat ik dus trachten alleen maar uit te leggen hoe het in werkelijkheid is, volgens zondag 23. Daar spreekt een man met een bevindelijke kennis, een diepe bevindelijke kennis van veel zonde. De Catechismus stelt de kennis van veel zonde ook reeds verplicht in vraag 2. Daar wordt niet gesproken van enige zondekennis, maar van de noodzakelijkheid om te weten hoe groot mijn zonde en mijn ellende is. In vraag 60 verklaart de zondaar, dat zijn zonde zo groot en zo veel is, dat hij tegen al Gods geboden zwaarlijk heeft gezondigd en geen daarvan gehouden. Ik moet dus verklaren, dat het voor mij onbegrijpelijk is, als een leraar een gemeente predikt, dat er niet veel zondekennis nodig is. En wat is er verder mee bedoeld? Is er weinig zondekennis nodig? En is dat de kennis, die een mens van nature heeft? Maar goed, zondag 23 kan men alleen recht verklaren, als men predikt, dat er een grote zondekennis in het stuk der rechtvaardigmaking nodig is, want dat is het uitgangspunt van vraag 60.

Daar is een aanklager. Die aanklager is het geweten. Zou het geweten bij ieder mens zo werken? Ik meen van niet. Ongetwijfeld zijn er velen die wel eens zich aangeklaagd voelen van één zonde tegen één gebod. Maar hier is het veel ernstiger. Mij dunkt, dat moet wel een vrucht zijn van het werk van de Heilige Geest, die overtuigt van zonde. Het is dus een bijzonder iets, als deze zondaar zozeer aangeklaagd wordt. De beschuldigende betekenis van het geweten heeft hier alle nadruk. Er zijn wel mensen voor wie het geweten zijn waarschuwende stem doet horen. Misschien is dit de functie van het geweten in de ongebroken mens. Die luistert nog naar waarschuwingen, naar hij meent. Maar een christen kent zich als een zondaar, die geen enkel gebod ongeschonden liet en bovendien tot alle boosheid geneigd is. Dit is verschrikkelijk erg. Het is ook ontzettend erg om dit te ervaren. te bevinden. Niemand kan door een ander mens tot deze gewetensaanklacht gebracht worden. Het is onmogelijk een man, die alleen de natuurlijke kennis van zichzelf heeft, er van te overtuigen, dat hij in een verkeerde verhouding tegenover God en de eeuwige dingen staat. Veel kerkgangers missen de aanklagende kracht van hun geweten, zoals vraag 60 daarvan spreekt. Daarom geloven zij zo makkelijk. De Farizeeër uit Lucas 18 zal ongetwijfeld van enige zonde geweten hebben. Hij wist echter niet van veel zonde. De zondaar van zondag 23 is echter aan de tollenaar gelijk: hij heeft een zwaar drukkende kennis van veel zonde. Mij dunkt, dat is niet tegen te spreken. Onze briefschrijver had nog wat opgevangen namelijk dat Comrie ook al geleerd had, dat een man, die zondag 23 verstaat, gerechtvaardigd is. Ik zeg nog eens, dat ik het daarmee goed eens kan zijn, als het over een bevindelijke kennis gaat. Dat moge ons duidelijk worden als ik een paar dingen uit Comrie's uitleg van dit stuk naar voren zoek te brengen. Comrie begint met een rechtvaardigmaking van eeuwigheid en voegt daarbij de rechtvaardigmaking, die de Borg wedervoer, toen Hij uit de doden opstond. In deze opstanding van Christus zijn alle uitverkorenen gerechtvaardigd. De uitverkoren zondaar is dus reeds verlost en vrijgesproken, voordat hij daar iets van kan weten. Zonder hem is over hem beslist. Maar nu moet dit werk der verlossing ter kennis van de zondaar worden gebracht. Dit is een genadewerk. Ook de vrijspraak in de tijd geschiedt alleen uit genade. Volgens Comrie is het eerste wat God doet aan de uitverkoren zondaar de borggerechtigheid van Christus toerekenen tot rechtvaardigheid en hem op grond van deze gerechtigheid de Heilige Geest schenken. Deze toerekening van de gerechtigheid van Christus aan de zondaar gaat volgens Comrie buiten het bewustzijn van de mens om. Deze toerekening geschiedt op de tijd, die in Gods Raad is vastgesteld. Op dat ogenblik, dat God de uitverkoren zondaar bekleed heeft met de gerechtigheid en genoegdoening van Christus, ziet hij hem zo aan alsof hij nooit

zonde gehad of gedaan heeft en alsof hij alle gerechtigheid in eigen persoon volbracht heeft. Deze begenadigde zondaar ontvangt de Heilige Geest. Deze lijft ons Christus in door het geloof in onze harten te werken. Dat geloof heeft de vorm van een geloofsvermogen. Dat geloofsvermogen wordt de zondaar geschonken in het verborgen ogenblik, waarin God een zondaar rechtvaardigt, zonder dat deze daar zelf enige kennis van heeft. Ik laat deze constructie helemaal voor rekening van Comrie. Hij wil op deze wijze veilig stellen de gedachte, dat alles genade is. De rechtvaardigmaking gaat bij Comrie voor het geloof uit. God bekleedt de zondaar met de gerechtigheid van Christus, schenkt hem de Heilige Geest, deze roept krachtdadig en werkt het geloofsvermogen, maar de zondaar heeft van dit alles geen bewustzijn.

Hoe gaat het nu verder? Opdat de mens kennis krijge van zijn gerechtigheid, die hij bij God heeft, spant God een vierschaar in de mens, in zijn ziel. Deze mens is in de krachtdadige roeping geestelijk levend gemaakt. Daardoor kan de mens nu geestelijke werkzaam zijn met het Woord, naarmate dat God door Woord en Geest hem aanraakt en krachtdadig bewerkt. Bij Comrie gaat dus het leven vóór alle ontdekking en geloofsbeoefening uit. Weliswaar is er ook bij hem geen leven voor de rechtvaardigmaking, maar de laatste ligt helemaal vóór het begin van welke werkzaamheid ook. De zondaar wordt na deze dingen door God gearresteerd. Hij maakt hem dus bekend met zijn weg, hart en daden, staat en toestand, hoe hij ligt onder de toorn en de vloek Gods, wegens de erf-en dadelijke zonde. Door deze arrestatie wordt hij gestuit op de weg naar het verderf en begint om te zien.

Krijgt de krachtdadige geroepene nu ontslag van zondeschuld? Niet direct. Comrie stelt het zo: „Het allereerste werk van God in deze gespannen vierschaar is het werk van de waarachtige overtuiging door de Heilige Geest, de wet van God als het middel daartoe gebruikende, en met zijn eis en vurige bliksemstralen van vervloeking in de ziel indringende, met zo een onwederstandelijke kracht van overreding, en betoog van de waarheid van alles waarover hij de mens overtuigt, dat alle loochening, uitvluchten, bewimpelingen of uitstellen, hem zo ontnomen worden, dat de mond gestopt wordt en de mens voor God in de dood invalt."

Hiervan krijgt dus de mens bewustzijn. Dat eerste, die toerekening van de gerechtigheid van Christus, dat schenken van de Heilige Geest, dat levend maken, ging buiten het bewustzijn om. De arrestatie, de overtuiging van zonden en van de toorn Gods, is duidelijk voor ieder. Comrie is dus van mening, dat niemand zich gerechtvaardigd weet, zonder dat hij eerst aan zijn verlorenheid ontdekt is. Comrie verklaart, dat hij het een wonder acht, dat er mensen zijn, die beweren bevinding te hebben en die deze ontdekking loochenen. De Geest leert ons onze ellende kennen uit de wet Gods en deze wet is een tuchtmeester tot Christus. Dan worden harde tuchtigingen en gevoelige slagen, toegebracht om ons te noodzaken naar Christus, de ark der behoudenis, te vluchten. Die wet volgt ons op de hielen, laat ons niet los, totdat wij in Christus zo inkomen, dat de wet ons om zo te spreken, niet meer ziet.

Comrie kende voorts in zijn dagen mensen, die naar Sion willen gaan door hun redenering en het beredeneerd geloof, zonder veertig dagen bij de Sinaï gestaan te hebben. Hij wil ze voor God laten. Sommigen, zegt hij, menen, dat het genoeg is Sinaï in de verte gezien te hebben. Zij proberen door enige evangelie-waarheden aan elkaar te verbinden van de kennis der zonde vrij te komen. Toch krimpen ze ineen als ze horen van de ware zaligmakende ontbloting, waardoor men voor God in de dood valt. Zij hebben een weg verzonnen, die God in zijn Woord niet geopenbaard heeft. Comrie meent, dat hun zaligmakende overtuiging en ontbloting in de weegschaal opgeworpen te licht zou bevonden worden en dat zij zich bedriegen als zij menen, dat God hun de zonde heeft vergeven.

Er is dus geen sprake van, dat Comrie een weg zou leren, waarin de kennis der zonde niet met haar volle gewicht voorkomt.

Waar wordt de zondaar van overtuigd?

De Catechismus noemt in vraag 60 drie zaken: „Zwaarlijk tegen alle geboden gezondigd hebben"; „geen der geboden Gods gehouden hebben": „nog steeds tot alle boosheid geneigd zijn". Het geweten, bestraald door het licht van de Heilige Geest en aangesproken door de Wet des Heeren ontmaskert dus eerst de boze daad en daarna de boze neiging. De boze daad, die wij vrijwillig en moedwillig bedrijven, staat voorop. Dit betekent, dat het zondebegrip het schuldbegrip insluit. De zonde wordt eerst gepeild als schuld. Zo spreekt Comrie ook eerst van de zondige daden die de mens als rebel bedrijft. Vervolgens komt de zonde, die in het hart woont openbaar. Deze is niet eerst in de kennis. Er is geen sprake van, dat men zonde als zonde zou kunnen leren kennen door te beginnen met een verkeerde neiging of een zondige hebbelijkheid te leren kennen. Als God het geweten in het felle licht van zijn wet zet, begint de ontmaskering, waarin de schuld der zondige daden voor de mens duidelijk wordt. Daaraan kan niemand ontkomen. Hoe kan er van rechtvaardigmaking van de goddeloze sprake zijn, als iemands geweten hem niet aanklaagt, dat hij zwaar en menigmaal heeft misdreven? Het is voorts misschien niet helemaal verantwoord als we zeggen, dat we de zonde niet alleen maar doen, doch dat we zonde zijn. Maar het gaat ver met de verdorvenheid van de mens, en de Geest zet het geweten aan om ons van de erfsmet evenzeer te beschuldigen als van de dadelijke schuld. Daar komt nog bij dat wij in Adam van God zijn afgevallen en dat dit eigen schuld is in Adam. De Geest verklaart in het hart van de zondaar, dat Adams zonde zijn zonde is. En dan is er nog de zonde van nalatigheid. Wij hebben veel dingen die God eist. niet gedaan. Het gaat nog verder. In de overtuiging van zonde wordt onze gerechtigheid als een wegwerpelijk kleed. Alles bij elkaar wordt de mens een schuldenaar voor God. Wat erg, wat ontzettend erg. Zo wordt de vraag geboren: hoe kan ik met God verzoend worden en ontslag van zondeschuld in mijn geweten ontvangen? Maar als ons geweten ons niet aanklaagt van veel zonde, zouden we dan zo hard gaan roepen om verlossing? Gelooft het maar niet. De Catechismus wijst aan hoe de gewone orde is bij de uitverkoren zondaar. Comrie stelt het zo, dat deze overtuiging noodzakelijk is om ons tot ware zaligmakende kennis te brengen van hetgeen wij van nature zijn. Het is inderdaad iets wonderlijks, dat er hier of daar leraars schijnen te zijn, die deze overtuiging van geen waarde achten. Comrie stelt dat de Geest Gods hier gegeven is als Werkmeester en het Woord als middeloorzaak namelijk de wet Gods. De predikant van Woubrugge beroept zich dan ook nog op Boston, die in zijn „Verbond der Genade" spreekt van een geloof van de wet, omdat de overtuigingen door de wet als middeloorzaak gewrocht worden, en de mens het voorwerp is, omtrent welke de mens werkzaam is, door welke hij in en bij zichzelf verloren wordt, alles vallen laat en voor God in de dood invalt.

Heeft nu deze aanklacht van het geweten het laatste woord? Volstrekt niet. God openbaart aan de verloren mens Christus tot zijn behoud. Tot de rechtvaardigmaking in de consciëntie behoort ten tweede het zaligmakend werk van de verlichting van ons verstand in de kennis van Christus, welke de Heilige Geest, als een Geest des geloofs, door middel van het Evangelie werkt. Zo openbaart de Geest de weg der verlossing en verzoening, die in Christus Jezus is. Hij laat zien hoe de Heiland in het Evangelie aangeboden wordt en gewilig is en dat wij geroepen worden om tot Hem te komen en van Hem te kopen zonder geld en zonder prijs. Maar de Geest doet meer. Hij buigt het hart over maakt de mens gewillig om Christus aan te nemen. Dit gaat aan de openbaring van de rechtvaardigmaking in de ziel vooraf. Daar is eerst het schenken van de Heilige Geest en de grond daarvoor. Vervolgens is er de arrestatie in de overtuiging van zonde, zodat het geweten gaat aanklagen. Daarna is er de openbaring van de weg der verzoening in Christus en de vrucht daarvan is de rechtvaardigmaking in de consciëntie. Hierover en hoe Comrie dit in een van zijn preken verklaart, wil ik een andere keer iets vertellen.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 21 oktober 1967

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

Comrie over de rechtvaardigmaking

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 21 oktober 1967

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's