Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Het Woord vlees geworden

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Het Woord vlees geworden

14 minuten leestijd Arcering uitzetten

En het Woord is vlees geworden en heeft onder ons gewoond (en wij hebben Zijn heerlijkheid aanschouwd, een heerlijkheid als des eniggeborenen van de Vader), vol van genade en waarheid. Johannes 1 : 14.

„En de wolkkolom kwam tussen het leger der Egyptenaren en tussen het leger van Israël; ' en de wolk was tegelijk duisternis en verlichtte de nacht; zodat de een tot de ander niet naderde de ganse nacht." Dat is toch wel wat wonderlijks, dat God Zijn volk beschermde door een wolk. Wij zouden zeggen, dat een leger door de mist nog wel voort kon trekken. Neen, God kan Zijn wolken zo zwart, zo dicht maken, dat er geen doortrekken aan is. Door één zwarte wolk weerhield Hij een heel leger. Wat Egypte ook niet zag is dit, dat van de andere zijde van de wolk licht uitstraalde. Het licht is totaal aan hun ogen onttrokken. Dat was wat wonders. Wat echter nog wonderlijker was, was wel dit, dat God naar de andere kant de wolk licht deed uitstralen. Heel Israël, klein en groot, zag dat licht, zowel die voor in het leger waren als die achter gingen, de laatste nog het meest. Niet de zon, niet de maan, niet de sterren, maar de wolk was hier tot licht de ganse nacht.

Is het ook zo niet geweest in Bethlehem, dat wat voor de wereld de duisternis uitmaakte, waardoor zij de heerlijkheid Gods niet konden zien, juist het licht uitmaakte voor het volk des Heeren? Het is maar de vraag aan welke kant wij mogen staan. Over het licht van Bethlehem, dat tegelijk duisternis is voor de wereld, willen wij spreken uit Johannes 1 : 14.

Het Woord vlees

In Genesis 3 : 22 lezen wij dat de Heere zegt: , De mens is Onzer een geworden, kennende het goed en het kwaad." In Johannes 1:14 vinden wij het ter verlossing noodzakelijke omgekeerde: od is onzer één geworden.

Christus wordt hier genoemd het Woord. Hier onder moet niet slechts verstaan worden het Oude Testament, ook niet alleen de beloften aangaande de komende Messias. Het is het eeuwige Woord, dat van den beginnen bij God was en dat God was. Het is dan ook dat Woord, dat in de Schriften tot de mensen gekomen is en ook dat Woord, dat in de beloften gegeven is. In de Schriften is van dai eeuwige Woord gesproken en dat Woord, dat is Gods Zoon, is vlees geworden. Dus het gedachte en gesproken Woord is vlees geworden.

Het Woord heeft gestalte, menselijke gestalte aangenomen. Heeft Hij te voren Zich geopenbaard in Zijn Woord, nu in de volheid des tijds heeft Hij Zich geopenbaard in menselijk vlees. Hij is wezenlijk mens geworden, heeft ons vlees en bloed aangenomen en Hij heeft Zich aan al de zwakheid en ongeneugten van de menselijke natuur onderworpen. Het vlees was het geringste bestanddeel van de mens, in tegenstelling met de ziel, die van Gods geslacht was. Door de zondeval valt niet alleen de ziel uit haar hoogste staat, maar ook het vlees valt terug tot dat wat het was. Stof zijt gij en tot stof zult gij wederkeren.

Het vlees van de mens, dat duidt aan dat de mens sterfelijk en stervende geworden is door de zondemacht. Alle vlees is als gras en al zijn heerlijkheid is als een bloem des velds; het gras is verdord en de bloem is afgevallen, voorwaar het volk is gras.

Het vlees duidt aan de zondigheid van de mens. Als de zonde de overhand neemt in de oude wereld, zegt de Heere: „Mijn Geest zal niet eeuwig twisten met de mens, dewijl hij vlees is." Welnu, in dat vlees daalt Christus, het eeuwige Woord, in. Het geringste deel van de mens, diens vlees, neemt Hij aan, sterfelijkheid neemt de Eeuwig levende aan, om hun dood, de straf op de zonde, te kunnen dragen. Straks zal ook Hij moeten klagen: „Gij legt Mij in het stof des doods" en met de rijke is Hij in hun dood geweest. Ja, zelfs zondig vlees neemt Hij aan, want hoewel Hij zonder zonden was, is Hij, zoals de apostel zegt, zonde voor ons gemaakt, opdat wij zouden worden heerlijkheid Gods door Hem.

Het Woord is vlees geworden en het heeft onder ons gewoond.

Zoals God onder het Oude Verbond in de tent der samenkomst met Zijn heerlijkheid gewoond heeft, tussen de cherubs, zo gaat Christus wonen onder Zijn volk. Er staat voor wonen: tabernakelen, wonen in een tent. In dat broze lichaam als in een tent heeft de eeuwige Zoon Gods gewoond. Als in een tent!

In tenten woonden slechts zij, die als reizigers nu hier, dan daar hun tent opsloegen, de pelgrims. Zo heeft de Heere Christus slechts als een doorgaande reiziger in menselijk vlees getabernakeld. Slechts drie-en-dertig jaren heeft Hij op aarde gewoond. Hadden de vossen holen en de vogelen des hemels nesten, de Zoon des mensen had niet, waar Hij het hoofd op nederleggen kon. Zoals de tabernakel slechts diende voor de tocht van Egypte naar Kanaan, om daar aldra verwisseld te worden voor een tempel, zo heeft de Zone Gods slechts een korte tijd op deze aarde vertoefd.

Een tent is ook altijd geweest het beeld van de broosheid van het lichaam. Die broosheid heeft Hij aanvaard, om te kunnen inkomen in en mogen dragen de broosheid en de vergankelijkheid van Zijn volk. Hoe is Zijn lichaam gebroken, zodat er in Hem was niets geheels of vrij van pijn, zodat Hij moest klagen, dat al Zijn beenderen in Hem ontstoken waren, dat Zijn vlees uiteengereten was en als

de koorts woedde in Zijn fel gejaagde bloed: „Mij dorst."

Het Woord, ja het Woord is vlees geworden en het heeft onder ons gewoond.

De heerlijkheid aanschouwd

Johannes zegt mede namens hen, die aanschouwers van Zijn heerlijkheid zijn geweest: „En wij hebben Zijn heerlijkheid aanschouwd, een heerlijkheid van de Eengeborene van de Vader."

Wat heeft God voor het vleesgeworden Woord toch altijd gezorgd voor betrouwbare getuigen. Hij heeft die getuigen meest gezocht onder de eenvoudigen des volks: herders en vissers en dan een enkele bestudeerde. Het eenvoudige volk is doorgaans betrouwbaarder getuige dan het geleerde, dan het hooggeplaatste. Het hooggeplaatste meent zo vaak een stand te moeten ophouden. En het geleerde meent zo vaak met het toch door de zonde verduisterde verstand de dingen te moeten verklaren. Het is een altijd durende waarheid, dat die wetenschap vergadert, smart vergaart en dat de kennis opgeblazen maakt. De eenvoudigen des volks zijn zo ongekunsteld, zijn zo kinderlijk. De eenvoudigen des volks zijn ook doorgaans veel oprechter, zeggen de dingen gewoon en eerlijk zoals zij in hun hart liggen.

Daarom zijn de herders en de vissers zulke betrouwbare getuigen. Zij zijn ook niet afgegaan op visioenen of inbeeldingen, daarvoor hebben zij te lang met Hem omgegaan en hebben zij er ook te veel van gezien.

Wij hebben Zijn heerlijkheid aanschouwd. De vromen uit Bethlehem en Jeruzalem, zij hebben door de windsels heen Zijn heerlijkheid aanschouwd. Zij hebben in dat Kindeke, in dat vlees aanschouwd niemand minder dan Gods eeuwige Zoon zelf. Zoals Israël de heerlijkheid van het licht der wolk mocht zien, die voor Egypte duisternis was, zo hebben zij in het vlees God aanschouwd. Zij hebben niets minder aanschouwd dan de eniggeborene van de Vader. Het ongeloof van onze tijd, net als in de dagen van de Heere Jezus, zegt dat Hij was de Zoon van Jozef. En Hij is het niet. Maar het geloof zegt, dat Hij" is de Zoon Gods en dat zégt het geloof niet alleen, maar dat ziet het ook. Waar het oog open gaat voor Christus, daar ziet het de heerlijkheid Gods. Daar ziet het meer nog dan wat Israël zag. Dat zag de Sjechinah, de lichtglans Gods, maar deze zien niet minder dan de volle heerlijkheid Gods, het afschijnsel van Gods Zelfstandigheid en het uitgedrukte beeld Zijner heerlijkheid. Met recht kon de Heere Jezus zeggen: „Wie Mij gezien heeft, die heeft de Vader gezien." Die ziet Immanuël, God met ons.

Dan gaat de hemel open en schouwt men tot in Gods Vaderhart, een hart vol welbehagen en erbarmen. En dat voor een verloren mens. Zo was het en zo is het nog.

Het ongeloof ziet nog niet anders dan een donkere wolk. waar het niet door kan komen. Men hoort die brute taal van het ongeloof nog heden, 'k Zal hun taal niet aanhalen, maar vreselijk is het. Ongeloof is het ook, dunkt mij, als men Bethlehem wil versieren en mooi maken. Dat komt, omdat men de heerlijkheid van het Kind Zelf niet ziet. 'k Ben het eens met die prediker, die dezer dagen zeide, dat men Jezus zodra Hij geboren wordt begraaft onder het groen en ik bewonder slechts Ds. G. H. den Hartog die, toen hij op een met groen versierde kansel kwam, begon met al dat groen af te breken. Het gaat om de heerlijkheid Gods in het vlees. Het gaat niet om een kind van Jozef, maar om het Kind, het eniggeborene van de Vader, om Hem, Die van eeuwigheid geboren uit de Vader, in de tijd geboren wilde worden uit de maagd Maria. Wie dat ziet, die heerlijkheid Gods, die zingt:

Dus wordt des Heeren volk geleid, Door 't licht, dat nu ontstoken is Tot kennis van de zaligheid, In hunne schuldvergiffenis; Die nooit in schoner glans verscheen, Dan nu, door Gods barmhartigheên, Die, met ons lot bewogen.

Om ons van zond' en ongeval t' ontslaan, Een star in Jacob op doet gaan, De zon des heils doet aan de kimmen staan.

Voor elk, die in het duister dwaalt, Verstrekt deez' zon een helder licht, Dat Hem in schaüw des doods bestraalt, Op 't vredepad zijn voeten richt.

De genade en de waarheid

Wie Christus aanschouwt, aanschouwt genade en waarheid. In de tabernakel, die Mozes gebouwd heeft was de wet, in de tabernakel Zijns vleses de genade. Daar waren het de offerdieren, die alle dag geslacht moesten worden voor de zonde des volks en het was onmogelijk, dat het bloed van stieren en bokken de zonde kon te niet doen, want brandofferen noch offeren hebben Hem behaagd. De wet kan geen voldoening schenken; hét is onmogelijk dat een mens door de werken der wet gerechtvaardigd wordt. O, dat wij het toch verstaan mochten, want altijd weer meent een mens door de wet te kunnen zalig worden. Deze meent door de geboden van Sinaï, die toch geen mens houden kan, zalig te kunnen worden. Die meent door het brengen van zijn offers zijn schuld voor God te kunnen afdoen en hij zou wel op Oud-Testamentische wijze de offerdienst willen herstellen, gebod op gebod, regel op regel, hier een weinig, daar een weinig. En gene weer meent op Roomse of pseudo-roomse manier, zoals wij het in onze kerk weervinden, de vrede van zijn ziel te kunnen bewerken.

Neen, Hij is vol van genade. Hier is niet slechts wat genade, waar het uwe bij moet, niet slechts helpende genade, maar in Hem is een volheid van genade. Volkomen genoeg voor elke overtuigde zondaar, zodat hij volle vrede kan hebben voor zijn verontrust gemoed. Hij is vol genade ook voor al het volk. Geen van Gods gekenden wordt uitgesloten, niemand van al Gods gekenden tot aan het eind der eeuwen zal behoeven te horen: Voor u is er net niet meer, of niet genoeg meer. Neen, bij Hem is een volheid, die nooit is te ledigen. Gevraagd worden nu maar ledige handen. Hier in Bethlehem wordt nog altijd bewaarheid, dat armen met goederen worden vervuld, terwijl rijken ledig worden heengezonden.

Hij is vol van genade en waarheid. In de oude tabernakel waren slechts de typen, de schaduwen, in deze tabernakel is de waarheid en het beeld der zaken zelf. Hoe schoon waren reeds de schaduwen. Daar zaagt ge de vallende schaduwen van de komende Christus, hier ziet ge de Christus Zelf. De horstlap, de offerram, de toonbroden, het licht uit de lucht, de Hogepriester, het is alles, maar nu in waarheid, in Christus aanwezig. Droeg de Hogepriester zinnebeeldig de twaalf stenen van de stammen Israëls op zijn borst, de geschiedenis van Eli, Hofni en Pinehas bewijzen het, dat de hogepriester slechts uit de mensen was en het volk maar al te veel vergat. Maar deze in waarheid draagt heel het volk op het hart en vergeet er geen. Wij denken wel eens, dat de Heere ons ter harte moet gaan. Het is gelukkig zo, dat Zijn volk Hem ter harte gaat en Hij vergeet er niet één.

De offerram moest door de offeraar zelf worden aangebracht, maar Deze voorziet Zelf in het offerlam van Zijn eigen lichaam en verzoent de zware schuld, die Zijn volk met schrik vervult. Ja waarlijk. Hij is het Lam Gods, dat de zonde der wereld wegdraagt.

De toonbroden moesten door de priesters elke week vernieuwd worden en zij voedden ten slotte het volk niet. Maar Deze is in Zijn lichaam het brood, dat uit de hemel is nedergedaald. In Bethlehem, het broodhuis, is spijze voor al het volk en zij zullen eten tot verzadiging toe.

Hij is het ware licht, dat verlicht een iegelijk mens, komende in de wereld, al dat volk .dat bestemd is om als een gouden kandelaar in deze wereld zijn licht te laten schijnen. Hij is het licht der wereld.

Ja, Hij is de grote Hogepriester, Die niet met het bloed van stieren en bokken, maar met Zijn eigenbloed, niet in de voorhangsel met handen gemaakt, maar in de hemel zelf is ingegaan, waar Hij dan altijd leeft om voor Zijn volk te bidden.

Vol, ja waarlijk vol, vol van genade en waarheid.

Wat is Hij voor u? Is Hij voor u licht of duisternis?

Genoegzaam reeds spraken wij u over hen, voor wie Hij duisternis is. Wij willen heden een woord spreken voor hen, die nog leven in de schaduw der verwachting, maar een oprecht bekommerd volk, dat nog steeds geen Kerstfeest mocht vieren. Hoe hunkert hun ziel naar de openbaring van dat heil. Hoe gevoelen zij zich thuis onder dat adventsvolk. Simeon en Anna, dat zijn hun vrienden. Onder de aanschouwers te zijn, onder hen die Zijn

verschijning hebben liefgehad, dat is hun hartelijk begeren.

Hij is vol van waarheid als Hij zegt: Komt allen tot Mij, die vermoeid en belast zijt en Ik zal u rust geven. Wat nodigt Bethlehems stal vriendelijk juist zulke vreesachtigen. die beven voor de heerlijkheid Gods. Vrees gijlieden niet. Als Hij u ooit een belofte gaf, dan is Hij het aan Zijn waarheid verplicht, om die nu ook waar te maken.

Ja maar, zegt ge: mijn zonden, mijn zonden!

Hij is toch ook vol van genade. Hoe lang hebt gij daar nu al mee getobd, hoeveel malen de Heere en uzelf beterschap beloofd en het is maar nooit gekomen. Hoelang hebt ge gestreden tegen de zonde en ge zijt er hoe langer hoe meer onder gekomen. Zou het niet eens tijd worden, om het over een andere boeg te wenden en in plaats van uzelf te zaligen. Hem nu eens te laten zaligen? Zodra u dat punt bereikt, dat u leert afzien van uzelf, dan is de zaak gered, want Hij is een volkomen Zaligmaker.

Ja maar, zegt ge: Reeds zo lang heb ik gewacht, zou het ooit komen? En hoe lang heeft Simeon gewacht en Anna? Is dit niet doorgaans Zijn weg, dat Hij na lang geduld met goederen vervult de hongerige monden? Het is niet zozeer de vraag hoelang de Heere wacht met komen, maar hoelang gij de Heere nog laat wachten. Hij is zo nabij gekomen, dat Hij uw vlees heeft aangenomen. Nabij u is het Woord. In waarheid bekommerd volk, één stap, de stap om uzelf te verlaten en Hem te gewinnen, één stap, de stap des geloofs en u zijt er. Dan zijt ge medeaanschouwers van het Woord.

W. L. T.

Zw.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van maandag 25 december 1967

Gereformeerd Weekblad | 16 Pagina's

Het Woord vlees geworden

Bekijk de hele uitgave van maandag 25 december 1967

Gereformeerd Weekblad | 16 Pagina's