Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

HEB IK HET WARE GELOOF?

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

HEB IK HET WARE GELOOF?

16 minuten leestijd Arcering uitzetten

De titel van mijn onderwerp van deze week staat er. Ik vrees echter dat het een vraag is, die moeilijk in bevredigende mate te beantwoorden zal zijn. Ik zit er alleen mee of dit een voldoende reden is deze vraag te laten rusten. Iemand schreef me over de twijfel of haar geloof wel echt was? Ik laat voor deze keer deze brief rusten, maar neem er wel dit zinnetje uit: „En dominee, moeten zulke mensen, die hier mee worstelen, in de preek niet aangesproken worden? Toch wel, dacht ik. Maar ik voel me zo vaak in de steek gelaten; moet ik dat dan zelf maar uitzoeken? "

Bij zo'n vraag kan men toch moeilijk zeggen: a heen en wordt warm. Sommigen zeggen, dat deze vraag het antwoord al reeds in zich bevat. Het geloof, zeggen ze, is zekerheid. Daar komt geen bekommering bij te pas. Wie het ware geloof bezit is zo goed als altijd zeker van zijn zaligheid en van zijn geloof. Die zegt met Paulus: Ik weet en ben verzekerd". Als dit waar zou wezen, zou een mens die soms of vaak twijfelt, tot zichzelf moeten zeggen: et mij is het niets, want ik ben bekommerd of het wel echt is: en zou kunnen denken, dat deze laatste uitspraak de Schrift mee heeft. Want staat er niet in Jakobus 1 : 6 over de wijsheid: Dat hij ze begere in het geloof niet twijfelende; want die twijfelt is een baar der zee gelijk, die van de wind gedreven en op-en nedergeworpen wordt."

Inderdaad, dit staat er. En het is een treffende waarschuwing, waar we wel acht op moeten slaan. .Ik spreekt nu niet over de bekommering of ons geloof wel echt is. Deze bekommering kan op een bijbelse wijze uitgeoefend worden. Die bekommering moet er bij tijden zijn, anders zou het niet nodig zijn te onderzoeken of wij wel waarlijk in het geloof zijn. En daar dringt de Schrift toch wel sterk op aan. We denken vanzelf aan 2 Cor. 13 : 5: .Onderzoekt uzelven of gij in het geloof zijt. Beproeft uzelven. Of kent gij uvelven niet, dat Jezus Christus in u is? tenzij dan dat gij enigszins verwerpelijk zijt."

Een ernstig onderzoek is bij tijd en wijle nodig, omdat dit laatste niet onmogelijk is namelijk dat men toch ondeugdelijk, verwerpelijk is. Wij geloven de volharding der heiligen. Maar het vertrouwen daarop is geen vleselijke zekerheid. Wij moeten strijden en bidden en zoeken alsof we elke dag kunnen afvallen. Dat is duidelijk uit Collossensen 1 : 23. Daar lezen we: Indien ge maar blijft in het geloof, gefun-

deerd en vast en niet bewogen wordt van de hope des Evangelies, dat gij gehoord hebt, hetwelk gepredikt is onder al de kreatuur, die onder de hemel is; van hetwelk ik, Paulus, een dienaar geworden ben." Het staat voor ons vast: Wie het geloof deelachtig is, houdt het, want God behoudt hem bij het geloof. Maar dat gaat niet automatisch. Dat blijven bij het geloof geschiedt in een weg van geestelijke werkzaamheid en inspanning van de gemeente. Hieraan is ook weer duidelijk, dat de Kerk niet alleen apostolair werkzaam moet zijn om anderen te behouden, maar in de eerste plaats er acht op moet geven, dat zij zelf niet verloren gaat. Zij moet blijven bij het geloof en dit vraagt inspanning. Een enkeling en een gemeente moet rekenen op aanvechting en bestrijding. De boze machten trachten ons te bewegen aan alles te twijfelen. Tegenwoordig hoort men al te vaak de jeugd van christelijke gezinnen half overtuigd zeggen: dood is dood. Mens, preek toch niet zo. De ouders mogen wel een levende overtuiging hebben van de eeuwigheid om standvastig te blijven. Daar openbaart zich in de gemeente een onzekerheid en wankelmoedigheid, welke kunnen leiden tot ontbinding van geloof en zeden, als zij zich vrijuit mogen werken. Daar is in de gemeente, bijzonder van nu, een opleving van activiteit nodig en gevoel van verantwoordelijkheid, anders heeft de Kerk over korte tijd niets meer te brengen aan de wereld. Vaak zeggen ouderlingen en ook wel dominees, dat zij het niet meer weten, zij zijn nu zoekende, zeggen ze. Maar de boodschap van het evangelie is geen filosofie van zoekenden, maar een getuigenis van mensen, die gevonden hebben. En dan nog dringt de apostel aan, dat men zich niet zal laten aftrekken van de hoop van het evangelie. Het gaat dus om een blijven bij het geloof en bij de hoop. Als er hier van geloof gesproken wordt, gaat het om hetgeen in Christus reeds geschied en geschonken is, bij hoop gaat het om hetgeen van Hem nog te verwachten is. Vers 23 brengt dus een waarschuwing en dringt dusdoende aan op zelfonderzoek. Wat moeten de heiligen te Colosse onderzoeken? Of zij soms als historisch gelovigen zich de weldaden van Christus' Kerk toeëigenen, dan wel in waarheid staan in

het geloof? Er is dus een goede bekommering of wij in waarheid in het geloof zijn. Maar dit is niet bedoeld als blijvende toestand. Er is ook een bekommering, die minder goed is namelijk als we twijfelen aan de waarheid van Gods Woord, nader bepaald: Van

Gods beloften. Nu is het met dit geloven niet altijd zo makkelijk als men wel voorgeeft. De bekommering gaat niet over de macht Gods of over de waarheid van Zijn Woord, maar het is niet voor iedereen en niet altijd duidelijk of de belofte voor de persoon in kwestie is bedoeld. Het is immers een feit. dat zowat alle beloften Gods een bepaald adres hebben. Tenminste zo lezen wij in de Bijbel. Voor de mannen, die een algemene verzoening drijven, is het eenvoudiger. Deze doet alsof God in Zijn Woord geen onderscheidt maakt. Zij lezen de Schrift zo, dat de Heere Jezus gekomen is om alle mensen zo maar ineens tot bekering te roepen, terwijl de Heere Jezus dit nadrukkelijk ontkent door te zeggen: Ik ben niet gekomen om te roepen rechtvaardigen" (Lukas 5 : 32). Daarmee is 'echter niet gezegd, dat de twijfel zonder meer in deze gevallen geoorloofd is en hiermee is niet ontkend, dat de twijfel ons de verhoring van het gebed doet missen, als het geloof ontbreekt. Het komt mij voor, dat Jakobus spreekt over een man of vrouw, een gelovige, want de apostel schrijft niet aan alle mensen, maar aan de broeders in Christus, die in een bepaalde zaak geen verwachting van God heeft. Deze man mene niet, dat hij iets zal ontvangen. Maar het zou niet goed zijn het zo te verklaren, dat een man of vrouw, waarin, naast het geloof, onzekerheid, vrees, twijfel is op geen verhoring behoeft te rekenen. Dan zou men daar tegenover kunnen stellen, dat Marcus 9 : 23, 24 dat weerspreekt: , En Jezus zeide tot hem: o gij kunt geloven, alle dingen zijn mogelijk dengene die gelooft. En terstond de vader des kinds roepende met tranen, zeide: Ik geloof, Heere!, kom mijn ongelovigheid

te hulp." Die grote zekerheid, zonder bekommering of twijfel, vindt men meest bij schijngelovigen, dacht ik, die Kohlbrugge als volgt beschrijft in zijn: , , De ware zelfbeproeving" (blz. 15): „Zo is de schijngelovige (tijdgelovige) thuis in alle dingen, die God aangaan, maar een vreemdeling in zijn eigen hart. Het schijngeloof gelooft zonder God de Heilige Geest. Het is een geloof zoals dat der Egyptenaren. Als Israël door de Rode Zee kon gaan, waarom, zo dachten zij, zouden wij het niet evengoed en nog beter kunnen? Blijdschap moge het schijngeloof over de Goddelijke waarheden hebben, maar het is blijdschap in de beschouwing, geen blijdschap temidden van de verslagenheid. Het schijngeloof weet ook van geen bestrijding, het weet niets van de goede maar bange strijd om het geloof te behouden, het kan geloven als het wil, en staat zo vast in eigen dunk, dat het nooit met zichzelf verlegen raakt. Zulkeen denkt, dat het in alles goed met hem staat, en zou het voor zonde houden, zichzelf te beproeven. De schijngelovige ziet op de goederen en niet op God de Heere; op de beloften, vooral voor dit leven, en gelooft om die goederen te verkrijgen, doch hij onderzoekt niet, welke en hoedanigen die zijn, aan wie die beloften werkelijk toekomen, en bij wie ze waar gemaakt worden. Wordt het schijngeloof aan zichzelf ontdekt en bestraft, dan ergert het zich, wil God en mensen met offeranden en gaven bedriegen, of lastert of wreekt zich, verpantsert zich in schijnheiligheid, komt nog terecht bij de tovenares van Endor, en eindigt met wanhoop of gaat op gewone wijze in de wereld onder. De vogelen des hemels komen en eten het op, of het verdort omdat het geen wortel heeft, of 't verstikt onder de doornen".

Van hieruit gezien is de bekommering over z'n staat goed, want een iegelijk beproeve zichzelf. Maar het moet geen blijvende toestand zijn. En als het dat wel is? Dan staat er geschreven: Wie volharden zal tot het einde, zal zalig worden. Dit omvat ook een volharding in de strijd tegen ons ongeloof en onze twijfel. De gewone toestand van het geloof is een staat van zekerheid. Calvijn schrijft er van: Hierin is het geloof voornamelijk gelegen, te weten, dat wij niet denken, dat de beloften der barmhartigheid, die de Heere voorstelt alleen waarachtig zijn en vervuld worden buiten het hart maar dat wij die wel meer inwendig aangrijpen, met het hart en alzo ons eigen maken. Hieruit ontstaat eerst dat vertrouwen, hetwelk elders van dezelfde apostel Vrede genoemd wordt (Romeinen 5:1), of uit hetwelk, zo iemand dat beter verstaat, de vrede voortkomt. En dit vertrouwen is een gerustheid, waardoor des mensen geweten voor Gods oordeel stil en vrolijk wordt, zonder dewelke zij met een beroerende schrik en vrees noodzakelijk gekweld en ten enenmale verscheurd moet worden... In somma, daar is niemand waarlijk gelovig, dan alleen diegene, die door een grondige en zekere kennis overtuigd en verzekerd zijnde, dat God hem een genadig en goedgunstig Vader is, van Zijn goedertierenheid zichzelf alle goeds belooft: n die op de belofte van Gods goedertierenheid voor hem vertrouwende een ongetwijfelde hoop der zaligheid heeft." (Inst. III, 2, 16).

Dus volgens Calvijn is deze zekerheid het geloof eigen. Maar hij wil niet, dat we denken, dat er desniettegenstaande geen twijfel in de gelovige is. Zij zitten er vol mee. Het is alleen, dat zij nochtans geloven. Aan de ongerustheid is geen einde, lezen we in III, 2, 17. Die ongerustheid, men kan zeggen: bekommering, wedervaart hen dikwijls. Zelfs worden de kinderen Gods door zware verschrikking geslagen en geschud. „Voorwaar, wanneer wij leren, dat het geloof zeker en gerust moet zijn, hebben we niet in de zin te spreken van zulk een verzekerdheid, die niet door twijfel geraakt wordt noch van zodanige gerustheid, dewelke door geen twijfel wordt overvallen. Wij zeggen veeleer, dat de gelovigen een gedurige strijd hebben met hun eigen wantrouwen".

Dat is het punt. Vele kinderen Gods, die in aanraking komen met de schijngelovigen, hierboven beschreven, missen bij hen de strijd. De strijd neemt echter het geloof niet weg. Dat is wat anders, maar wel de rust, de vreugde van het geloof bij tijden. Men kan het in de psalmen vinden. In psalm 42 zijn de tranen en de onrust en de schrik der gelovigen. De dichter voelt zich vergeten. Maar hij hoopt dat de Heere verandering zal geven. Dat geloof gaat gepaard met schrik en vrees. In psalm 31 mist de dichter het licht van Gods aangezicht. Hij voelde zich afgesneden, zo ver was het. Doch de Heere gaf verandering. Dit is echter iets anders dan een zekerheid zonder bekommering. De strijd gaat door, ook in de bekommering. Soms schijnt er van het geloof niets

meer te zijn, doch de ziel kan er niet in rusten. Hoe ver is de dichter van psalm 77 niet weg. Men kan moeilijk zeggen, dat daar zo'n grote verzekerdheid is. Maar God houdt zijn bekommerd en verslagen volk staande door het geloof. Zij blijven de Heere verwachten. Zo kan Calvijn schrijven: , , De gelovigen, die door de zware last der verzoekingen gekromd en bijna onderdrukt worden, doorworstelen dezelve standvastig".

En wie zal nu bepalen hoe ver het met die bekommering, die strijd en verzoeking gaan kan en hoe lang dit kan duren terwijl het toch echt geloof is? De mensen van die onwrikbare zekerheid zijn inderdaad een vreemdeling in hun eigen hart, dat kun je vaak merken. Zij missen die verslagenheid des harten. Zij kunnen geloven, als ze willen, zij hebben geen strijd en zij zijn beulen voor de ware kinderen Gods, want zij spreken laatdunkend over hun bekommering, twijfel, strijd, verslagenheid, diepe neerslachtigheid. Daar voelen zij zich bovenstaan. Het is niet geoorloofd, zeggen ze, bekommerd te zijn omtrent de vraag: is mijn geloof wel echt of zou God mij, die grote zondaar, wel genadig willen zijn? Wat zij verder missen is de kennis van de verdeeldheid, die in de gelovigen is. Calvijn schrijft er van (Inst. III, 2, 18): , , Het godzalig hart gevoelt derhalve in zich een verdeling, dat het eensdeels vanwege de kennis van Gods goedheid met zoetheid doorgoten en anderdeels vanwege 't gevoel zijner ellendigheid met bitterheid benauwd wordt; dat 't eensdeels op de beloften van het Evangelie berust en anderdeels door het getuigenis van zijn ongerechtigheid verbaasd is; dat het eensdeels door het beseffen des levens van vreugde opspringt en anderdeels voor de dood verschrikt is".

Het is er dus allebei. Het geloof is onvolmaakt en de gelovige heeft en houdt de ziekte van het wantrouwen. In een gelovig hart is de zekerheid meestal met twijfel vermengd. Door het drijven van het mistrouwen worden de gelovigen als op zee opwaarts en in de diepte geslingerd, maar ze blijven vareji, al zitten ze wel eens voor een poosje aan de grond. En hoe komen zij aan het geloof? De schijngelovigen zijn daar meestal gauw mee klaar. Doch Gods kinderen zijn er verwonderd over. Dat is te begrijpen, want het geloof is een onbegrijpelijke gave Gods. Het verstand der mensen moet daarvoor boven en buiten zichzelf verlicht worden. Het geloof komt meer voort uit een gevoel dan uit het menselijk verstand. , , En voorwaar, zij weten het zeker, maar meer door een ongetwijfeld gevoel van de waarheid Gods als door een bewijs van het menselijk verstand". De dominee kan het geloof niet geven. God moet het verstand openen. Daar moet ook in dit opzicht een wonder aan de mens gebeuren. Het is een ongelooflijk verkeerd zeggen, dat alles gebeurd is op Golgotha en dat er nu aan de mens niets meer hoeft te gebeuren. Dat is bedrog. De ziel moet zo door de Heilige Geest verlicht worden, dat er een nieuwe scherpzinnigheid geboren wordt. Vlees en bloed — dat zijn dominees en andere mensen openbaren Christus niet, dat kan alleen God (Matth. 16). Van de mens is alleen het mistrouwen. Daarom is het nu niet verboden om te vragen: heb ik het echte geloof of zou God mij werkelijk genadig willen zijn, maar de gesteldheid van de mens brengt die vragen mee, juister: de gesteldheid van de gelovige. De schijngelovige verwerpt deze vragen.

En nu nog iets uit de praktijk der godzaligheid. Iemand las de artikelen over de vierschaar der consciëntie en voelde in zich: van deze zaak weet ik iets af. Maar nu de reactie van de oude mens. In haar verrees een vreselijk gevoel van hoogmoed. Zo iets van: wat ben je een bijzonder mens, dat je zo iets hebt meegemaakt. Wat moet je daartegen doen? Niets dan een walg aan zichzelf hebben en er uit leren hoe diep de val in Adam was. Voorts bewaart deze hoogmoed voor echte hoogmoed. Maar nu "komt de twijfel. Zou het wel echt uit God zijn? En nu komt het verlangen, dat toch niet helemaal ongeoorloofd is: doe aan mij een teken ten goede. Bevestig het woord gesproken tot uw knecht. Dat wil de Heere ook wel doen, maar op Zijn tijd. De aanvechting en het mistrouwen duren vaak dan nog wel even voort, al is er geloof.

Een andere aanvechting. Er is een vriend, zal ik maar zeggen, die voor zich een heel aparte dominee heeft en heel wat

lijkt. Hij kan goed praten over wat er gekend moet worden en heeft zijn oordeel over anderen gauw klaar. Deze vriend komt op de rand van de dood te liggen. Men vraagt hem naar zijn verwachting voor de eeuwigheid. Hij belijdt: Ik heb persoonlijk helemaal geen geloof. Het is het omgekeerde van een schijngelovige om zo te zeggen, maar 't is even erg. Veel praten, veel veroordelen, niets hebben: vreemdeling aan eigen hart en vreemdeling aan Christus. Het komt meer voor. Maar wat zegt onze bestredene? Zij zegt: als zo'n vroom man, die zo nauw leeft geen geloof heeft, wat beeld ik mij dan in? Menigmaal leest de Bijbel alsof er staat: de Heere slaat de grote ga, die groot lijken. Het is niet waar. , , D' eenvoudigen wil God steeds gadeslaan". Maar wat een aanvechting. , , Die aanvallen zijn vreselijk en dan weet ik niet te antwoorden dan: „Heere, u weet alle dingen. Mocht u. het ophelderen door een teken". Dan gebeurt het wel, dat God de verslagene komt troosten met een betuiging, die met kracht in de ziel afdaalt. Wat kan één tekst dan veel doen. In dit geval was het: „Ik heb u in de beide handpalmen gegraveerd, uw muren zijn steeds voor Mij" (Jes. 49 . 16).

Toen was de blijdschap er weer, het gevoelig geloven: De Heere heeft grote dingen aan mij gedaan, dies ben ik verblijd. Zo is het altijd maar strijd en nog eens strijd. Het is vooral de verdergaande ontdekking, die de gelovigen angsten aanjaagt. De een zegt: Ik heb niet geweten, dat ik zo'n hoogmoedig hart had. De ander zegt: Hoewel ik niets van mij zelf verwacht, schrik ik soms nog van dingen, waaraan ik merk hoe ongeweten zondig en diep bedorven ik nog ben. In de Schrift staat: Zij zagen niemand dan Jezus alleen. Maar dan moet je eerst van jezelf en van andere mensen afgebracht zijn. Zolang je nog iets van jezelf iets goeds verwacht of van je naaste, valt het tegen. Maar als je niets meer verwacht en je zaligheid alleen bouwt op Jezus Christus en die gekruisigd valt het nog wel eens mee, als je ziet hoe de Heere wel tekenen opricht van het leven, dat komt. Minder zonde doen, het is er wel, maar meer zonde zien. Eer men helemaal rust in Christus, heeft men al vele malen gevraagd: Zou voor zo een nog genade zijn, zou mijn geloof echt zijn?

D.

L. V.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 27 januari 1968

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

HEB IK HET WARE GELOOF?

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 27 januari 1968

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's