Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

NOG ZES VRAGEN

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

NOG ZES VRAGEN

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

(2)

De laatste grond voor verkiezing en verwerping, zo hebben we gezien, blijft volgens Calvijn het souvereine welbehagen Gods.

Toch is God geen auteur van de zonde. Hij doet de zonde niet. Men moet onderscheid maken tussen hetgeen God doet en wat de mens doet. Gods doen en doel is altijd heilig en rechtvaardig, daar Hij niets doet, dat met Zijn wezen in strijd is. Ook als de mens in de zonde valt, in overeenstemming met het besluit Gods, is en blijft hij schuldig. Een zekere Bolsec heeft gezegd, dat Calvijn heeft geschreven, dat God de mensen noodzaakt, dwingt om te zondigen. Calvijn werpt dat verre van zich. Hij verklaart, dat hij zulke woorden als noodzaken om te zondigen nimmer gebruikt. Hij heeft er steeds de nadruk op gelegd, dat de mensen niet gedwongen worden goed of kwaad te doen. De wedergeborenen doen het goede, door hun vernieuwde wil, die hun van God door Zijn Heilige Geest is geschonken; de natuurlijke mensen doen het kwade met hun natuurlijke wil, die slecht en verdorven is. De mens doet elke zonde moedwillig en vrijwillig. Daarom is hij in geen enkel opzicht van schuld vrij te pleiten. Als God in het verderf werpt, doet Hij dat naar recht en niet uit willekeur en Hij haat in ons niets dan de zonde. De mens viel uit eigen vrije lust en wil, spontaan, en draagt van zijn oordeel en straf zelf de schuld. En toch was er bij God een verborgen grond, waarom Hij de val toeliet. De mensen hebben met hun zonde de wil Gods niet gedwarsboomd. Zij hebben God niet gedwongen dingen te doen, die tegen Zijn raad en

voorkennis in waren. In de verborgen wil Gods schuilt ook de reden waarom er onderscheid is onder de mensen wat betreft hun eeuwige bestemming. God redt uit de zondaren wie Hij wil, naar Zijn verborgen besluit en Hij laat in hun zonde liggen, die Hij wil. Daar is een hand en besluit, een verborgen raad, waarin eeuwig heil en eeuwig verderf rust. Op dat verborgen besluit rust alles, zonder dat dit besluit iets afdoet aan de verantwoordelijkheid van de mens. Men moet in dezen onderscheid maken tussen een naaste oorzaak en een verwijderde oorzaak. Adam is vrijwillig gevallen en de zonde heeft in Adam haar oorsprong. Dat is de naaste oorzaak van val en zonde. Maar Adam heeft God niet verrast of niet gedwongen een andere weg tot zaligheid voor Zijn uitverkorenen te kiezen dan Hij zelf wilde. De verder liggende oorzaak, die de naaste oorzaak ten volle voor rekening van de mens laat, was een verborgen besluit Gods, waarin de val des mensen te voren verordineerd was.

Wordt de natuurlijke mens tot de eeuwige straf veroordeeld vóór de val? Neen, door de val is hij aan de verdoemenis onderworpen. De verdoemenis onderstelt de val, de verworpenen gaan niet door Gods besluit, maar door het rechtvaardig oordeel Gods verloren. Toch hebben verkiezing en verwerping hun laatste grond in het welbehagen Gods. De Almachtige maakt onderscheid, waar geen onderscheid is en niemand der mensenkinderen weet waarom. Aan de andere kant echter staat het zo, dat de verworpenen naar recht verloren gaan, omdat zij in Adam en dadelijk gezondigd hebben. Alle mensen zijn van nature kinderen des toorns en de mens is uit eigen vrije wil gevallen.

Zo brengt Calvijn telkens twee kanten van de val en het verderf der mensen naar voren. De eerste is, dat God de val van Adam heeft geweten en geordineerd. De tweede is, dat Gods verborgen besluit niet de oorzaak is van de zonde, maar alleen de openbare wil des mensen is daar de oorzaak van. Deze beide: de vrijmacht Gods en de schuld des mensen houdt Calvijn telkens met kracht vast. Aan de ene kant valt alle nadruk op het welbehagen Gods; aan de andere zijde wordt de zondaar niet vrijgepleit, maar hem alle schuld toegerekend en hijzelf de naaste oorzaak van eigen verderf genoemd.

Conclusie: Luther, Zwingli, Calvijn namen alle drie de val op in het Raadsbesluit Gods. Zij verwerpen de stelling, dat bij God alleen een blote voorwetenschap was en leerden een voorbeschikking van de val; noch de verkiezing, noch de verwerping geschiedt om iets in de mens, maar rust alleen in het welbehagen Gods. Van de verkiezing staat: , , Ik doe het niet om uwentwille, maar om mijns groten Naams wil." Datzelfde geldt van de verwerping, zou ik willen zeggen, God laat niet in de ellende, waarin zij zichzelf gebracht hebben, omdat de verworpenen groter zondaars waren.

Is het gewenst de uitverkiezing als uitgangspunt te nemen en dit onderwerp tot in de kleinste kwesties na te gaan? Als dit hart der kerk geloochend wordt en de zaligheid geheel of gedeeltelijk de mens wordt toegeschreven is het noodzakelijk voor de eer van God op te komen. De honden blaffen nog wel voor hun meester, zouden Gods kinderen toelaten, dat God van Zijn eer beroofd wordt? Naar de andere zijde valt te bedenken, dat de Raad Gods een verborgenheid is, besloten in het binnenste heiligdom Gods, waarover wij niet mogen oordelen.

Daarom hebben Hommius en zijn mannen op de Haagse conferentie de vragen der remonstranten verworpen, die alleen maar ten doel hadden de conferentie te doen opgaan in een bespreking van spitsvondige kwesties.

De tweede vraag der remonstranten luidde namelijk of God de mens heeft aangezien in enige kwaliteit. Zijzelf menen, dat God gelovigen heeft uitverkoren en ongelovigen verworpen. De supra's immers spreken over mensen, die kunnen vallen, de infra's over gevallen mensen. De remonstranten willen de anderen dwingen een keus te doen. Laat het ons genoeg zijn te stellen, dat God bij de uitverkiezing van Zijn besluit de mensen heeft aangezien als gevallen en verdorven in de eerste voorvader Adam. Onder hen maakt God onderscheid, door zich te ontfermen over die Hij wil en door te verharden die Hij wil (Romeinen 9 : 18).

In vraag 3 stellen de remonstranten dat de bovenvaller leert, dat God de mens aanziet als geschapen maar niet gevallen, de ander als geschapen en gevallen. Uitenbogaard c.s. stellen nu, dat de eersten Gods gerechtigheid krenken en dat de tweeden Gods wijsheid verkorten. Dat zouden de twee partijen in de orthodoxie elkaar verwijten.

De remonstranten willen nu weten, waarom het erger is te leren, zoals zij doen, dat God gelovigen verkiest dan te leren dat God uit geschapenen of gevallenen verkiest. De bedoeling is natuurlijk weer, dat de bovenvaldrijvers en de benedenvaldrijvers elkander in de haren vliegen. Men zou er op kunnen antwoorden, dat met het gevoelen der remonstranten de genade Gods wordt aangetast, omdat de oorzaak der verkiezing in de mens gesteld wordt. Dat geschiedt bij de anderen niet.

Dan nog: de supra's krenken Gods gerechtigheid niet. Dat zouden zij alleen doen, als zij stelden, dat God een oorzaak is van de val des mensen. De infra's verkorten Gods wijsheid niet. Dat zouden zij alleen doen, als zij stelden, dat de val bij geval is geschied. Maar ook de infra's leren, dat de val onder het besluit Gods valt.

Zo gaan de vragen verder. Het is vooral te doen om aanvallen te richten op de souvereiniteit, de vrijmacht Gods. Zo is het trouwens ook in de Richtlijnen van de Hervormde Synode van enkele jaren geleden. God moet wel weten, dat Hij van de mens afhankelijk is. In dit opzicht is de Hervormde Synode in overeenstemming met de nieuwste theologie. De mens maakt uit of de hemel leeg zal blijven, de mens dwingt God om sommigen zalig te maken en ook om sommigen te verwerpen. Als de mens God verwerpt, moet God de mens verwerpen. De echt bijbelse leer maakt echter de mens afhankelijk van God.

De vragen der remonstranten zijn inderdaad niet heel erg belangrijk. Ik kies er vraag 5 nog uit. waarin zij de kwestie ter sprake brengen of Christus het fundament dan wel het middel der verkiezing is. Het antwoord kan eenvoudig zijn. God heeft de uitverkorenen niet lief, omdat Christus voor hen stierf, maar de Heiland is voor de uitverkorenen gestorven, omdat God hen eerst liefhad. Het werk van Christus is niet de oorzaak van de liefde des Vaders. In een bepaalde zin is de Zaligmaker de Uitvoerder van het besluit der verkiezing.

In vraag 6 is ook nog een puntje. De remonstranten vragen of het welbehagen Gods ook ziet op de verwerping? Komt de verwerping ook uit het welbehagen? Men zou kunnen antwoorden, dat de genade alleen op de verkiezing ziet. Romeinen 11:5 spreekt van een „overblijfsel naar de verkiezing der genade". Dat het overblijfsel er is, berust hierop, dat God het in Zijn genade uit het ongelovige volk heeft afgezonderd. Verkiezing uit genade wijst op de vrijmacht Gods, zij is vrijmachtige genade. Het welbehagen ziet op beide: erkiezing en verwerping, volgens Matth. 11 : 25, 26: Ik dank u Vader, Heere des hemels en der aarde, dat Gij deze dingen voor de wijzen en verstandigen hebt verborgen, en hebt denzelve de kinderkens geopenbaard. Ja Vader, want alzo is geweest het welbehagen voor U".

Dus ook het verbergen hoort bij het welbehagen. Het is Gods vrijmachtige genade, die doet wat Hem behaagt, terwijl Hij zich ontfermt en verhardt, naar Hij wil.

De Haagse conferentie is op vrijdag 25 maart 1611 verdaagd. Beide partijen waren over de gang van zaken nogal tevreden. Op woensdag 11 mei kwamen zij weer bijeen, maar veel nieuws is er niet uitgekomen. De tegenstellingen zijn gebleven. De leraars kregen de vermaning mee, „sober en matig" over de twistpunten te handelen en ook de Catechismus en de belijdenis „oprecht en trouw" aan het volk te leren. Hommius vond, dat het goed gegaan was. „Vele heren, die de zaken der remonstranten vroeger zeer toegedaan waren geweest, oordeelden later beter van onze leer".

De Handelingen van de Haagse conferentie zijn uitgegeven. Zij vormen een boekdeel van 440 bladzijden. Ze bieden 'n nadere formulering der gevoelens over en weer. Zij stelden de mening der remonstranten in helderder licht. Voor de grote Synode is deze conferentie van grote betekenis geweest. Uit de Handelingen heeft men veel stof geput. Op deze conferentie zijn ook de lijnen uitgestippeld, die de synode trekken zou en waarlangs de gedachtengang der Leerregels zou lopen. Maar menig jaar moest nog voorbijgaan eer de strijd beslecht kon worden.

D.

L. V.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 12 april 1969

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

NOG ZES VRAGEN

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 12 april 1969

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's