Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De Zoon des Allerhoogsten

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De Zoon des Allerhoogsten

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

Deze zal groot zijn en de Zoon des Allerhoogsten genaamd worden, en God de Heere zal Hem de troon van zijn vader David geven. En Hij zal over het huis Jakobs koning zijn in der eeuwigheid en Zijn koninkrijks zal geen einde zijn. Luc. I : 32—33.

's Allerhoogsten Zoon

Op dit Kerstfeest willen wij de Geborene in Bethlehem zien in het licht, dat de engel uit de hemel in de aankondiging aan Maria over Hem heeft laten schijnen. En in dit licht willen wij Hem op dit Kerstfeest aanbidden. Hier is een Koningskind, dat als Zoon van de Allerhoogste aanbiddenswaard is. Het is geen afgoderij als men Hem aanbidt, maar het is èn geoorloofd èn geboden om dat te doen. Hier is de eerste afstammeling op Davids troon, voor wie men niet alleen mocht knielen, maar die men ook mocht aanbidden, wat geen koningszoon uit Davids huis ooit te beurt kon vallen. Hier is een Vorst uit Jacobs huis, die daarom aanbidding waard is, omdat Zijn koninkrijk tot in eeuwigheid zal zijn.

Laat ons dan, voordat wij aan onze tekst beginnen, onze harten bereiden tot Zijn aandachtige beschouwing en tot Zijn aanbidding.

De herders hebben het woord van de engel in Hem vervuld gezien. Wij lezen niet van hen, dat zij aanbeden hebben. Simeon heeft dit kind in de armen genomen en heeft Hem bezongen. Anna heeft dit kind beleden. Wij lezen dus van geen van deze, dat zij Hem aangebeden hebben. Dit lezen wij wel van de Wijzen uit het Oosten. Het kerstgebeuren sluit dan dus met de aanbidding. Het is dus gans niet verboden als wij er dit Kerstfeest mee beginnen willen. Hij is dit waardig vanwege Zijn eeuwige Godheid. Hij is dit waardig vanwege Zijn wonderlijke daden en dan wel als de eerste van Zijn reddende daden vanwege Zijn komst in het vlees, vanwege Zijn nederdaling van de troon. — Tot de rechte aanbidding is nodig, dat wij met eerbied horen het woord, dat de hemel zelf over Hem heeft laten meedelen. Dit woord is niet maar een profetenwoord. Dat op zichzelf zou al voldoende zijn om ons hart tot eerbiedig luisteren te stemmen. Het is niet een engelenwoord, wat van boven het stof uit de reinheid van een ongevallen wereld, uit de reinheid van een hemelse wereld tot ons komt. Al onze aandacht en achting is het dan waard. Maar hier is een woord van de Opperste der engelen, Gabriël, dat ons Zijn komst meldt. Zijn naam is Gabriël, welke naam betekent: , , de machtige Gods". Hem was dan ook het uitnemende voorrecht gegeven om die bijzondere plaats in de hemel in te nemen: Hij mocht voor God staan. De boodschap, die hij dan ook brengen gaat, is rechtstreeks uit het hoogste der hemelen, van Jezus' eigen Vader gegeven. Zouden wij dan niet èn het woord èn de Zoon Gods aanbidden?

Tot de rechte aanbidding is nodig behalve eerbied ook nederigheid. Jezus komt zondaren zaligmaken! Alleen zondaars. Laat ons daarom onze zonden overdenken. Ze niet van ons schuiven. Ze niet kleineren! Ze niet bedekken. Ze niet vergoelijken! Laat ons, bij het licht van Gods wet, laat ons, bij het licht van Gods Geest, ze beschouwen zoals God Zelf ze beschouwt, ze zoeken te zien zoals Jezus ze niet. Laat ons onze zonden in onze herinnering brengen en ze voor onze ogen nemen, opdat wij vernederd en klein voor Hem bukken en léren bidden.

Tot de rechte aanbidding is nodig geloof. Laat ons deze Geborene zien in Zijn naam, niet veronachtzamen, eerbiedig spellen, dat Zijn naam Zalig-maker is. Laat ons heilig bedenken dat zaligmaken Zijn werk. Zijn taak. Zijn ambt is en dat dus in een schuldig buigend zondaar een roeping voor Hem ligt. Hij kan om een gelovig bidder niet heen. Hij wil een gelovige bede niet verachten. Hij zal een gelovig naderend zondaar niet ledig laten henengaan. Daar is gelegenheid, de ruime gelegenheid om Hem aan te roepen van Zijn kribbe tot Zijn kruis, gedurende geheel Zijn leven. Zo moet gij Hem benodigen als Zaligmaker, wilt gij Hem thans kunnen aanbidden nu Hij eeuwig is ten troon gezeten.

Hij is dan dus onze aanbidding zo waard. Onze tekst zegt van Hem: , , Deze zal groot zijn!" Wat is Christus groot in de staat van Zijn vernedering. Hij heeft Zich gebogen onder het kleinste en onder het diepste van Zijn volk, ja van de gehele van God afgevallen mensheid. Vernedering is de gehele gang van Zijn leven geweest. Zijn wieg was een kribbe. Zijn geboortehuis geen huis, maar een stal. Zijn kindse dagen waren een vlucht en een leven in ballingschap, in datzelfde Egypte, waarin eens Zijn volk zijn jeugd doorbracht. Zijn jongensjaren voerden Hem naar het verachte Nazareth en het beroep, dat Hij leerde, was dat van een eenvoudig handwerksman in een niet welvarend stadje. Zijn leer en Zijn prediking trok wel duizenden, maar stootte ook weer duizenden af en Hij moest Zich bewegen onder zondaren, onder hoeren en tollenaren, terwijl de wetsgetrouwen zich van Hem wendden. Er is een spreekwoord, dat zegt: , , Het is een man, die alleen kan staan!" Hier is Hij, Die alleen kan staan onder zondaars, onder gevallenen. Hij was groot in Zijn kleinheid èn in Zijn kribbe èn aan Zijn kruis.

Groter was Hij dan de patriarchen, want zij hebben zich onderwonden om tot Hem te spreken. Groter dan de profeten, die stuk voor stuk Zijn dienaren zijn geweest. Groter dan de priesters, dan de hogepriesters, die maar kleine schaduwen

zijn geweest van Hem, Die al de volheid Gods in Zich zou dragen. Groter dan de koningen, ook dan die waaruit Hij is voortgekomen. In vele koningshuizen ziet men grote vaders en kleine zonen, soms ook grotere zonen dan de vaders waren, maar deze is onvergelijkelijk groter geweest dan zij allen. David mocht genoemd zijn de grote koning, maar wat was hij klein vergeleken bij deze grote Zoon, die de allerhoogste Koning genoemd is.

Laat ons het u met één streek van de pen zeggen: Hij was en is de Zoon niet van een hoge of hogere, maar van de Allerhoogste. De gezegende God was en is Zijn Vader van alle eeuwigheid. Hij, Die niet alleen in het hoogste van alle hemelen troont, maar Die Zelf de Allerhoogste is in macht en in heerlijkheid. Van die God is de Heere Jezus de Zoon, de eeuwige Zoon. Hoewel Hij nederdaalde op aarde tot in het diepste, hoewel Hij nederdaalde in ons vlees, in ons zondige vlees, is Hij en was Hij het uitgedrukte beeld van Gods Zelfstandigheid en het Afschijnsel Zijner heerlijkheid. Hem hebben wij te aanbidden, nu op Zijn gedenkdag, al ons leven tot onze zaligheid, tot in eeuwigheid tot Zijn heerlijkheid en glorie.

Davids troon

Hij zal de Zoon des Allerhoogsten „genaamd" worden. Zekerlijk door Zijn aanbidders. Zekerlijk door al Zijn volk. Ook door u en mij? , , God de Heere zal Hem de troon van Zijn vader David geven."

God geeft tronen, want door Hem regeren de koningen der aarde. Dat geldt dus van alle vorsten der aarde, ook de harde, ook de goddeloze koningen. De aarde toch is des Heeren, mitsgaders haar volheid. Dit zal de vorsten wel heel zwaar vallen, als zij rekenschap moeten afleggen aan die God, als zij die niet geëerd en gediend hebben. Door Hem regeren ook de goede en vrome vorsten. Hoe ook hun bewind geweest is, lang of kort, moeilijk of voorspoedig, het zal hun niet moeilijk wezen om Hem hun ontzag te betuigen. Onder deze vorsten nu heeft David de eerste en een unieke plaats ingenomen — de theocratische vorst. Deze vorst nu was naar moeders zijde de voorvader, de stamvader, de vader van Jezus. David heeft kerk en staat zo verbonden en verenigd gezien, dat hij als koning was de man naar Gods hart. God maakt van dit koningschap de vóórbeelding van het koninkrijk, dat te komen stond, dat niet minder genoemd zou worden dan het Koninkrijk Gods, dan het Koninkrijk der hemelen. God stelt élke koning aan en geeft élke koning zijn troon. Wat Davids troon afschaduwde, moest komen. En nu Christus de Zoon Davids, uit het geslacht Davids, in de stad Davids geboren wordt, nu is in Hem het Koninkrijk Gods nabij gekomen. Het is midden onder u. Het is binnen in ulieden. Als nu God de Heere Hem de troon van Zijn vader David geeft, dan wil dit zeggen, dat Hij het koninkrijk ontangt, dat theocratisch, kerk en staat ompant, dat heel het leven van de mens onder Zijn gezag brengt. Dan moet niet alleen alles wat Hij wil, maar dan kan en mag ook alles wat Hij wil. Hij sticht dat rijk, Hij maakt zondaars onderdanen in dat rijk en Hij maakt het hun mogelijk om door Zijn genade God in kerk en staat te dienen naar Zijn Woord en naar Zijn wet. Dat is genade!

De troon van Zijn vader David. Hoe was dit koningshuis gevallen, hoe was deze troon neergestort in de rij van vorsten, goede en kwade. Zij hebben het niet kunnen houden. Wat zijn er ook goede vorsten geweest in Juda, meer en beter dan in Israël, waar eigenlijk alleen ontrouwe vorsten geweest zijn. In Hiskia, in Joram, in Josia vindt u altijd weer een zwakkere of sterkere afschaduwing van David. Zij beelden Christus voor. En het huis van David zakt, totdat Christus komt, de Zoon Davids. Hem geeft God de Heere de troon van Zijn „vader" David.

Daar zal Ik David, door Mijn kracht, Een hoorn van rijkdom, eer en macht Doen rijzen uit zijn nageslacht; 'k Heb Mijn gezalfde knecht een licht, Een held're lampe toegericht.

Wat vijand tegen Hem zich kant', Mijn hand, Mijn onweerstaanb're hand Zal hem bekleen met schaamt' en schand'; Maar eeuwig bloeit de gloriekroon Op 't hoofd van Davids grote Zoon.

Jakobs koning

, , En Hij zal over het huis Jakobs koning zijn in der eeuwigheid, en Zijns Koninkrijks zal geen einde zijn."

De Heere Jezus wordt dan toch maar geboren uit het geslacht Davids, al vertoont de geslachtslijst in Lukas 3, dat Mazij van koninklijken zade is. Toch is zij dat en de voornaamheid van haar optreden vertoont duidelijk dat zij uit koninklijken bloede is. Ook is de heiligheid van haar wandel een bewijs, dat zij niet slechts naar het vlees uit David stamt. Zo duidelijk toont de geslachtslijn in Lukas 3, dat Maria afstamt van de oude geslachten van Maccabeeënvorsten en van het huis van David. Zo is dan het woord van Gabriël aangaande Jezus' komst heerlijk vervuld. Maar hoe noemt Hem nu de Schrift een koning over Jakobs huis?

Vooreerst wordt Hem niet de heerschappij gegeven dóór het huis Jakobs, maar óver het huis Jakobs. Israël heeft er wel verre van af geleefd, om het oude huis van David over zich aan te stellen. Hoezeer het ook gebukt ging onder de heerschappij van de Romeinen en van de Hasmonaëen, de Herodianen, hoezeer het ook verlangde naar de oude roemruchte dynastie van Davids huis, het heeft het niet gezien dat de verlossing nabij was. Het heeft het niet gezien dat de dag van de Messias vanvuld was. Het heeft zijn koning niet gezien. Als Herodes 't zwaard wet tegen de kinderen uit Bethlehem, als zelfs wijzen uit Babyion de ster van de Koning gezien hebben en als zij gekomen zijn om te aanbidden die Koning, dan heeft hun lust bij Herodes de wraaklust opgewekt en dan heeft die bloeddorstigheid tegen Israël, erfelijk in Edoms geslacht, bij Israël geen betere gevoelens opgewekt. De Koning komt, en het koninkrijk zit stil.

Wat een zegen, dat de Heere gedenkt aan „Jakobs" huis. Zoals de oude Jacob, de stamvader des volks, niet dan door Goddelijke vermaning naar het land der belofte was wedergekeerd, zal ook zijn nageslacht, het volk, niet dan op Goddelijke aanwijzing tot het Koninkrijk, tot de Koning komen! Ziet slechts hoe in Lukas de eerstelingen van het Koninkrijk niet dan op engelen-aanzegging tot de Koning gaan. Zacharias en Elisabeth, de ouders van de voorloper, dan Maria, dan Jozef, dan de herders, zij komen op Gabriëls woord. Hoe aarzelend, hoe klein is het begin van het rijk. Jacob, Jacob, Jacob en nergens Israël. Een schuldig volk en nergens een overwinnend volk is het dat het rijk van Koning Jezus gaat vormen. En zo is Jezus nu maar een Koning over een schuldig en kreupel volk. Zij komen niet tot hun Koning, maar de Koning komt tot Zijn volk. En wij denken aan het woord uit Johannes 1: „Hij is tot het Zijne gekomen en de Zijnen hebben Hem niet aangenomen, maar zovelen als Hem aangenomen hebben, die heeft Hij macht gegeven om Gods kinderen genaamd te worden, namelijk die in Zijn naam geloven." Zo is het dan toch maar met al Gods volk. Zo is het dan toch maar door de eeuwen heen.

Hoe klein, hoe nietig is dan dat Koninkrijk!

Ja, maar groot zijn Koning! Het rijk als een mostaardzaad, maar het zal wel blijven. Het zal wel altijd blijven. Het zal wel groeien en aan dat Koninkrijk zal geen einde zijn. Koningen vallen, koningen staan op. Deze Koning valt nooit. Koninkrijken komen op, koninkrijken vergaan, maar dit Koninkrijk zal niet vergaan.

Gr.-A.

W. L. T.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 25 december 1969

Gereformeerd Weekblad | 19 Pagina's

De Zoon des Allerhoogsten

Bekijk de hele uitgave van donderdag 25 december 1969

Gereformeerd Weekblad | 19 Pagina's