Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Verwachtende de aanneming tot kinderen

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Verwachtende de aanneming tot kinderen

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

(2)

In het vorige nummer eindigde ik met Romeinen 8. Het bleek, dat de uitdrukking „aanneming tot kinderen" niet slechts inhoudt dat God zondaren om Christus' wil tot zijn kinderen aanneemt, maar ook, dat zij eenmaal in de opstanding in de volle erfenis gesteld zullen worden. Zij zullen eenmaal naar ziel en lichaam de heerlijkheid op de nieuwe aarde ten volle genieten. Zoals Calvijn het omschrijft: „het genot van de erfenis, waartoe wij zijn aangenomen".

Dat is een aangrijpend heerlijke gedachte. Eenmaal, in het einde, zal ten volle openbaar en genoten worden, wat het kindschap inhoudt. Nu wordt de Geest als eerstelinggave ontvangen, maar dan de volheid. Nu getuigt de Geest met onze geest dat we kinderen Gods zijn. Wat zijn de vruchten daarvan rijk voor ieder, die gelooft. Want de Geest der aanneming neemt alles uit Christus en verkondigt het ons, indien wij in Christus Jezus zijn. Hij vertolkt de liefde Gods des Vaders in ons hart.

Maar dat alles is nog maar eerstelinggave, als onderpand van de toekomende erfenis, waarin God zal zijn alles in allen. Wat die „aanneming tot kinderen" in het einde zal inhouden kan slechts in zalig vermoeden benaderd worden. Maar Gods Woord geeft ons er wel enig inzicht in.

Ik wil voor het heden vooral op de uitdrukking „aanneming tot kinderen" zélf wijzen. We zouden het ene woord, dat er voor in de grondtekst staat, kunnen vertalen met „het stellen tot zonen". Welnu, welke onbegrijpelijke en zalige heerlijkheid wordt ons dan hier voorgesteld. Want zo zal God dan eenmaal na het oordeel der levenden en der doden door Christus als de wereldrechter, al de Zijnen van

alle tijden en alle plaatsen openlijk en publiek tot zijn zonen stellen. Al die eenvoudigen en armen van geest, die door de eeuwen heen hun hoop op God leerden stellen, terwijl ze zichzelf als een last mee torsten; allen, die hier getrokken werden uit de duisternis en overgezet werden in het licht van Gods genade en daarom aan verguizing en wanbegrip waren overgeleverd telkens weer •—• zij allen zullen openlijk worden gerehabiliteerd, zodat ieder zal weten, dat hun zaak de zaak Gods was. Zoals de Kerk het belijdt in artikel 37: „En daarentegen, de gelovigen en uitverkorenen zullen gekroond worden met heerlijkheid en eer. De Zoon Gods zal hun naam belijden voor God zijn Vader en zijn uitverkoren engelen; alle tranen zullen van hun ogen afgewist worden; hun zaak, die nu tegenwoordig van vele Rechters en Overheden als ketters en goddeloos verdoemd wordt (dat zien we weer steeds meer opkomen, en zal ook toenemen - — (v. SI.), zal bekend worden de zaak van de Zoon Gods te zijn. En tot een genadige vergelding zal hun de Heere zulk een heerlijkheid doen bezitten, als het hart eens mensen nimmermeer zou kunnen bedenken."

Dat is de toekomst, die Gods Kerk wacht. En zo is de „aanneming tot kinderen" uitzichtbiedend. Deze uitdrukking is — om het met een vreemd woord te zeggen — eschatologisch van aard. Zij wijst heen naar de toekomst. Dat laatste niet alleen, want we worden hier door het geloof in Christus tot kind aangenomen, en dat geschiedt niet in een hoek. Maar zij wijst dan toch ook heen naar wat Gods Kerk nog wacht in het geheel van de voltooide herschapen heerlijkheid van hemel en aarde. En bij dat laatste gaat het uiteindelijk niet maar om de persoonlijke zaligheid, maar om de heerlijkheid Gods in al zijn werken. Het gaat om het gehele werk der herschepping Gods in Christus. Het gaat om de vernieuwing van de gehele kosmos. In het nieuwe Jeruzalem zullen de heerlijkheid en de eer der volken worden ingebracht. Daarom richt zich het geloof van Christus' bruidsgemeente op de gehele wereld en haar toekomst. Het Koninkrijk Gods omvat maar niet alleen de eeuwige zaligheid van ieder van Gods kinderen persoonlijk, maar heeft betrekking op de gehele schepping, die eenmaal herschapen en gelouterd terug gevoerd zal zijn tot de volmaakte heerlijkheid, waarin zij zal liggen te stralen aan het vaderhart Gods. „En ik zag geen tempel in haar (n.1. het nieuwe Jeruzalem)", schrijft Johannes op Patmos, „want de Heere, de almachtige God, is haar tempel, en het Lam. En de stad behoeft de zon en de maan niet, dat zij in haar zouden schijnen, want de heerlijkheid Gods heeft haar verlicht, en het Lam is haar kaars". Geen tempel, want het nieuwe Jeruzalem is zelf tempel geworden, en het breidt zich uit over de gehele herschapen heerlijkheid. De nieuwe aarde is om zo te zeggen hemel geworden. En in deze heerlijkheid zullen de verlosten des Heeren gesteld zijn tot de zonen Gods. in hun gehele persoonlijkheid verheerlijkt, naar ziel en lichaam. Zij zullen daar staan in het geheel der vernieuwde schepping niet alleen in de staat van mondig zoonschap, maar ook in het vervulde genot ervan. Ik bedoel het volgende: Hier. in de tijd, verzegelt de Geest der aanneming het kindschap. Die door het geloof in Christus is, ontvangt in zijn hart het zegel van zijn staat der aanneming tot kind. Maar hij geniet nog niet het volle toegezegde kinderdeel, hoe rijk ook de eerstelinggaven mogen zijn. Hij is in hope zalig. De volle erfenis is hem nog niet uitgekeerd. Hier is het nog geloven en niet aanschouwen. Het is alles nog ten dele, en we zien door een spiegel in een duistere rede. De volheid der heerlijkheid komt pas in de opstanding. Want zelfs in de hemelse zaligheid — hoe heerlijk die ook zijn mag voor hem die in Jezus ontslaapt —-valt toch nog niet toe de algehele volheid van het heil. Het lichaam daalt immers in het graf en wacht op de morgen der verrijzenis. O zeker, Christus waakt over het stof der Zijnen. Hun graf is geheiligd door Zijn graf. Daarom kan en mag gezegd worden, dat zij rusten op hun slaapsteden. Dat is een zoete gedachte voor Gods kinderen, als zij hun graf mogen beschouwen in het licht van hun overste Leidsman des geloofs en der zaligheid. Dan mogen ze over dood en graf heenzien. — Maar er blijft bij dat alles toch nog een onvervulde heilstoezegging over. Niet de hemel is het eindpunt, maar de nieuwe aarde, waarop gerechtigheid wonen zal. En het gaat dan ook het geloof niet slechts om de persoonlijke zaligheid in de hemel, maar om de volle heerlijkheid van onze drieënige God in zijn herschapen glorie. Daarom richt de Geest van Vader en Zoon de aandacht van Christus' bruid op de dag zijner wederkomst. Als Christus zegt: Ja, Ik kom haastig, Amen, dan kan en mag de bruidskerk niet anders antwoorden dan met haar roep: Ja, kom, Heere Jezus! — Zo leert het de Geest der aanneming. Want daarin ligt de verheerlijking van onze drieënige God, dat God zal zijn alles in allen. En in die verheerlijking ligt de zaligheid en het leven der Kerk. Daarom wordt in de Heilige Schrift dan ook niet zo vaak gesproken over de hemelse zaligheid, als het gaat om de hoop van de gelovige. Maar veel meer richt zich de hoop op de grote dag van de wederkomst des Heeren. Dat kan iedere trouwe bijbellezer bemerken.

Zeker is het echter een onschriftuurlijke leer, als men stelt — zoals heden wel gedaan wordt — dat in de Bijbel alleen maar de opstanding der doden zou verwacht worden. De hemelse zaligheid terstond na het sterven van Gods kinderen, alsook de rampzaligheid der hel terstond na het sterven van de zondaar buiten Christus worden door Gods Woord immers duidelijk geleerd en verondersteld. Hoe zou het ook anders kunnen, waar Christus zich noemt „de opstanding en het leven" en zegt: die in Mij gelooft zal leven al ware hij gestorven. Die in Christus het leven ontving zal niet meer van Hem gescheiden worden, ook niet in de zalige genieting van zijn gemeenschap. Hoe zou anders Paulus kunnen hebben begeerd om ontbonden te zijn en met Christus te zijn. daar dat verreweg het beste was (Filipp. 1). Neen, die in Christus ontslapen zullen niet te vergeefs hopen op de hemelse vereniging met hun Heere en Zaligmaker. Men moet wel vreemd zijn aan het leven, dat in de Heilige Geest ontvangen wordt, wil men het tegendeel beweren.

Maar dat alles neemt toch niet weg, dat de bijbelse hoop zich niet enkel en alleen maar richt op de hemelse zaligheid terstond na het sterven. Veel meer richt het geloof de verrekijker van de hoop op de grote weg van Christus, op de opstanding des vleses en de volle openbaring van het Koninkrijks Gods. Daarheen is de ganse kosmos onderweg en daarin zullen de verlosten des Heeren in de volle erfenis genieten: als God zal zijn alles in allen. Dan zal de laatste vijand te niet zijn gedaan, namelijk de dood, en zal alles door de vrede bloeien.

Zo zijn we gekomen bij het leven der verwachting van de Bruid van Christus in de nieuwe dag. Dat is het adventsleven, dat bij haar Pinkster staat past. Haar grond, troost en leven ontvangen hebbend in de vleesgeworden Immanuël pelgrimeert zij naar de dag der volkomen verlossing.

Maar wat nu voor de Kerk in haar geheel geldt zal in persoonlijke inleving des geloofs en der hoop gestalte krijgen. En dan moet helaas wel gezegd worden, dat in het algemeen Gods kinderen niet leven overeenkomstig hun staat. Het spreekt vanzelf, dat zolang de vastheid in Christus niet ons deel is, we ook niet zullen kennen in beoefening dit adventsleven als praktijk der godzaligheid. De ziel wordt dan telkens bezet gehouden met de vraag naar zijn aandeel in Christus. De Geest der dienstbaarheid twist telkens weer met hem en baart vrees.

Als nu maar verstaan wordt, dat dit het normale leven in volheid niet is. Helaas wordt het kinderleven in Christus vaak verdacht gemaakt, als zou men maar over het diepe bederf heenleven en maar met eigen handen naar zich toehalen, wat toch alleen geschonken weldaad kan zijn.

Het is echter net omgekeerd. Natuurlijk, schijnleven kan zich overal openbaren, echter zeker niet minder bij hen, die klagen om te klagen. Maar als men jaar en dag kan blijven voortsukkelen, met nu en dan eens een verademinkje, daar houdt men zichzelf op de been. En men weet toch niet van een neergeworpen zijn voor de majesteit Gods en het uit handen geven van zijn leven. Zulken blijven hangen tussen leven en dood. Maar daarin is de dood. Het is te wensen dat ze eens een goede duw krijgen. Dan vallen ze door zichzelf heen. En die door zichzelf heenvallen, vallen op Christus. Daar komt onze

grond buiten onszelf te liggen. Want in onszelf en met onszelf werd het voor altoos onmogelijk: Zo diep verloren, zo onmachtig, zo goddeloos als we zijn. Zo verheerlijkt de Geest door het Evangelie Christus in het hart tot kennis Gods des Vaders. De Geest der dienstbaarheid twist immers met de ziel om hem in Christus te brengen. Hij snijdt ons leven af en rust in de verheerlijking van Christus. Dan kan Hij als Geest der aanneming het kinderleven verzegelen en bedienen tot het kinderleven der verwachting van de dag des Heeren.

Ook dan kan er nog weer door bedroeven van de Heilige Geest in aardsgezindheid, inzinking en verachtering in de genade, een schaduw vallen over dit adventsleven. Daarom blijven we op de oefenschool, waarop we veel verdriet aan onszelf beleven, maar tegelijk verwonderd zijn over het nederbuigende geduld Gods en zijn goedheid in Christus. En dat doet ons des te meer met Paulus zeggen: Maar ook wijzelf, die de eerstelingen des Geestes hebben, wij ook zelf, zeg ik, zuchten in onszelf, verwachtende de aanneming tot kinderen, namelijk de verlossing van ons lichaam.

De Geest der belofte stuwt het hart van het bruidskind van de Kerstviering hier naar de Kerstviering in de voleinding.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 25 december 1969

Gereformeerd Weekblad | 19 Pagina's

Verwachtende de aanneming tot kinderen

Bekijk de hele uitgave van donderdag 25 december 1969

Gereformeerd Weekblad | 19 Pagina's