Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

OP WEG

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

OP WEG

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

Wat zullen we elkander meegeven en toewensen in 1970, nu het jaar onzes Heeren 1969 is bijgezet in de grafkelder der eeuwen. Hoewel de wereld vol springstof zit, die genoegzaam is om onze gehele planeet tot een woestenij te maken en haar mensheid uit te roeien, loopt zij nog in haar baan en wentelt zij zich nog steeds om haar as. Want zij rust in de handen van de almachtige Koning der heerlijkheid, die gezegd heeft tot zijn hulpeloze jongeren: Vrede laat Ik u, mijn vrede geef Ik u; niet gelijkerwijs de wereld hem geeft, geef Ik hem u, Uw hart worde niet ontroerd en zij niet versaagd.

Veilig zijn we, niet als het vredesberaad der politieke machten in de wereld onze toevlucht zou zijn en we hoop zouden koesteren op topoverleg in het nieuwe jaar, maar als we ons mogen toevertrouwen en bergen in de doorboorde handen van onze eeuwige Immanuël, die gekroond is met eer en heerlijkheid en van zijn Vader het recht en de macht heeft ontvan-

gen om alles in hemel en op aarde te leiden naar de heerlijke toekomst, waarin de Zoon het Koninkrijk aan God en de Vader zal overgegeven hebben, en wanneer Hij zal teniet gedaan hebben alle heerschappij en alle macht en kracht. Want Hij moet als Koning heersen. En wanneer Hem alle dingen zullen onderworpen zijn, dan zal ook de Zoon zelf onderworpen worden Dien, die Hem alle dingen onderworpen heeft, opdat God zij alles in allen.

Evenmin is er heil te verwachten van het sloven en woelen van een christenheid, die het schreiende onrecht in de wereld wil bestrijden, zonder dat zij zich bekeert tot het levende en onverkorte Woord van God. Het jaar onzes Heeren 1969 eindigde met de nacht van Biafra, waarin de uitgemergelde mannen, vrouwen en kinderen de liefdeloosheid, de hebzucht, de diefstal en het onrecht der grootmachten dezer wereld demonstreren.

Bekering tot de levende God, de God en Vader van onze Heere Jezus Christus, doet alleen de morgen van licht en lev^n gloren. Jezus Christus heeft in naam en in opdracht van zijn Vader alles in handen. Hij zet zijn voeten in de geschiedenis der eeuwen en de aarde dreunt er van. Hij steekt zijn doorboorde liefdehand uit en richt tekenen op van zijn liefde in voedselzendingen in een hel van dood en ellende. Hij geeft de rijke landen over aan hun zwelgpartijen, zodat ze onder de schijn van vrijheid en zelfstandigheid als een os ter slachtbank worden geleid.

Waar is de Kerk, die leeft in de gloed der liefde van Christus? Waar is de getuige des Heeren, die eigen wijsheid te schande maakt door op het Woord Gods alleen te hopen?

De bruidskinderen zijn verstrooid, zij sluipen als eenlingen rond, hun bruidskleren zijn bezoedeld en verkreukt. O, laat ons wederkeren tot onze Sterkte! Jezus Christus is gisteren en heden dezelfde tot in der eeuwigheid. In zijn handen zijn onze dagen, tijden en uren veilig geborgen. Hij heeft alles nieuw gemaakt. Er is verwachting, er is toekomst. De dag des Heeren genaakt. Zie, Hij komt op de wolken, en ieders oog zal Hem zien. Zo mogen we allen, die des Heeren zijn, toeroepen: Welkom in het jaar onzes Heeren 1970. We reizen naar het land, waar geen geweld meer gehoord zal worden, en onze muren zullen we heil heten en onze poorten lof. „Uw zon zal niet meer ondergaan; en uw maan zal haar licht niet intrekken; want de Heere zal u tot een eeuwig licht zijn, en de dagen uwer treuring zullen een einde hebben."

„Die de Heere Jezus niet liefheeft, die zij een vervloeking. Maranatha."

Ja, waar Christus de dingen nieuw maakt, daar zijn ze nieuw: voor alle ellendigen, armen in zichzelf. Die geen ogen hebben om te zien, geen oren om te horen, lijden aan de ongeneselijke hartkwaal hunner verdorvenheid, zij zullen het horen en ter harte nemen, dat alle dingen nieuw gemaakt zijn. Het Nieuwjaar is allang begonnen. Kohlbrugge schreef op 6 januari 1837 aan zijn moeder: Ik heb u geen nieuwjaarsbrief geschreven. lieve moeder! omdat het bij mij alle dagen Nieuwjaar is en ik mij met die heidense grillen niet kan schikken, en wat ik u op de eerste januari zou wensen, dat wens ik u ook toe op de eerste februari of op de eerste november: De wereld gaat voorbij met haar begeerlijkheid, maar die de wil Gods doet blijft in der eeuwigheid.'

Het Nieuwjaar is begonnen in Jozefs hof, na de nacht van Golgotha. Daar gloorde de morgen van de dag, die niet meer eindigt, in „Het is volbracht."

Maar is Christus van God ons de Gegevene, vol van genade en waarheid? Is Hij onze gerechtigheid en zaligheid, zoals Hij het was voor de oude Simeon?

Laat me voorleggen hetgeen diezelfde Kohlbrugge schreef aan zijn moeder op 6 januari 1831, en laat ons elkander toewensen, dat ons hart en leven geheel hierin ligt verklaard:

Hartelijk geliefde moeder!

Wij danken u hartelijk voor uw wens ons toegebracht bij het begin van het jaar: dat wij met ons huis de Heere mogen dienen. Dan gaat het toch alleen goed, als men eens vooral die beslissende keus heeft gedaan, om niet met een half, maar met een heel hart, niet uit een grillig voornemen, maar met vastberaden oprechtheid in ernst, niet voor eens, maar voor altoos zijn oude heer, dat is de duivel, vaarwel te zeggen, hem zo de dienst op te zeggen, dat men hem zonder bedenken de deur van het hart uitwerpt, zelfs dan als hij ons dubbel loon en alle gemak en welvaart aanbiedt. Gelukkig is hij, die de arme, verachte en in zijn volk nog dagelijks versmade en miskende Jezus heeft gekozen. Velen zijn er die denken, dat zij Hem dienen en ondertussen zijn zij nog nooit van heer veranderd: zij dienen nog de oude satan, zoals hij zich soms voorstelt, in de gedaante van een Engel des lichts! Ach! dat zulke mensen eens leerden aan zichzelf te vertwijfelen, dat zij zich eens ernstig en in tegenwoordigheid Gods, die heilig en waarachtig is, en die niets door de vingers zal laten gaan, onbevooroordeeld afvroegen: Wie dien ik toch? De satan of de God van hemel en aarde, die mij geschapen heeft en mij tot hiertoe onderhoudt en in zijn lankmoedigheid draagt? Ben ik uit satans dwingelandij werkelijk verlost of lig ik nog in zijn strikken, waarin hij mij gebonden houdt naar zijn wil? Zou ik wel uit de wereld getrokken zijn, of ben ik er nog in? Ben ik wedergeboren of nog dood in zonden en misdaden? Ben ik bekeerd of onbekeerd? Een slaaf van de duivel of vrijgemaakte des Heeren? Ben ik in genade aangenomen of rust de brandende toorn en schrikkelijke vloek van de allerheiligste God, die een verterend en verslindend vuur is, nog op mij? Heden of morgen voel ik mij aangegrepen door de dood. Waar ga ik heen? Eén is de plaats mijner bestemming: hel of hemel, de hoge plaatsen of de ijselijk geopende afgrond, vloek of zegen, leven of dood tot in eeuwigheid, gejuich met de engelen of wanhopig tandengekners, jubelgezang of gehuil en geween? Ach, hoe rampzalig is hij, die meent wat te zijn en toch niets is!... De ogen des Heeren gaan tot in de diepste schuilplaats van 't menselijk hart. Hij beproeft de nieren en verstaat het verborgene onzer gedachten en overleggingen. Bij mensen geldt soms schijn, bij de Heere geldt het zijn! Waar is wat voor de Heere en door en tot de Heere?

Waar een ziel is, die gevoelt en belijdt, dat zij niets is en niets heeft en niets wil en niets kan, waar waarachtig geestelijke armoede is, waar het hart verslagen, verbroken en verbrijzeld is, waar men voor 's Heeren Woord beeft, waar men niet durft opzien, maar de hand op de borst slaande uitroept: „O, God, wees mij zondaar genadig!", waar men met een verslagen geest erkent en in oprecht berouw en boete het belijdt: „O, God, als Gij mij in de hel zoudt werpen, zou ik uw oordeel rechtvaardig en billijk moeten noemen. Lankmoedige God! hoe hebt Gij mij tot hiertoe kunnen dragen? Wat is mij, dat ik nog niet ben omgekomen en verdelgd in mijn ongerechtigheid? " Ach, zulk een belijdenis kan de onbekeerde met de lippen, met zijn verstand opzeggen, maar het is de Geest des Heeren Heeren alleen, die in het hart grijpt, hetzelve vermorzelende door de geweldige hamer der wet, om hetzelve wederom te vernieuwen naar het beeld van de Onzienlijke. Het is de Geest des Heeren Heeren, die met het scherp tweesnijdend zwaard des Woords het hart doorboort, doorwondt en doorsnijdt, om het vervolgens te genezen met de balsem uit Gilead. Het is de levendmakende Geest van Christus, die leven blaast in de dode zondaar, anders blijft hij dood, al gebeuren er aan hem ook wonderen. Heil hem, die het erkent, gevoelt, belijdt en biddende wordt gemaakt: „Heere, onderzoek en beproef mij; zie hoe ik het voor U meen. Bekeer mij, o God, zo word ik bekeerd, genees mij, zo ben ik genezen! Ik maak U mijn zonden bekend en verberg voor U mijn overtredingen niet." Waarlijk wien het wezenlijk ernst wordt, tot de Heere te komen als een arm zondaar, als een bedelaar, die zijn naaktheid voor het alziend oog niet bedekt, bij die komt een oprechte droefheid naar God, een ongeveinsd treuren over zijn zonde, een wezenlijke erkenning van volslagen armoede en krachteloosheid, een levendig besef van te liggen onder de rechtmatige vloek en toorn Gods, onder de macht van de satan, onder de eeuwige verdoemenis, een honger, ja — dat ik mij zo eens uitdrukke: een geeuwhonger en dorst naar de gerechtigheid, en daar komt vreugde, vrede, rijkdom en kracht, zegen en genade, eeuwige verlossing en zaligheid. Men hoort er zich zalig spreken en wordt verzadigd met genade voor genade uit de volheid van Christus, de Geneesmeester en Heiland van zondaren en niet van rechtvaardigen, en men erkent er de opperheerschappij, van Hem, Die, zo Hij er enigen, zo Hij ons behoudt en zaligmaakt, dit doet naar zijn barmhartigheid

en vrijmachtig welbehagen in Christus Jezus, in wie al de volheid der Godheid, des levens en der gerechtigheid voor een arme zondaar woont.

Het is tot zulk een heerlijk einde, lieve moeder, dat ik met u en voor u bid, wat gij mij schrijft: dat gij bidt, dat de Heere u Zijn Heilige Geest schenke en in genade aanneme. O, welk een vreugde zou het voor mij zijn, zo de Heere u, die mij gebaard heeft, wederbaarde door zijn Heilige Geest en vernieuwde naar het evenbeeld van Jezus! Hebt gij dit, dan komt het overige van Hem met overvloed. De Vader der lichten, van wie alle goede gaven af- en nederdalen, geve u Hem te kennen in waarheid en gerechtigheid, die zich wil openbaren als een man der weduwen en Vader der wezen en als een rijke vergelder dengenen, die zijn aangezicht zoeken in oprechtheid. Amen.

(Uit: Door zijn wonden is ons genezing geworden, brieven van Dr. H. F. Kohlbrugge, uit het Kohlbrugge-archief te Utrecht, doorgezien en uitgegeven door ds. Georg Helbig).

Wat zou ik hieraan hebben toe te voegen? De eeuwige God in zijn Christus zij ons dè zegen bij de ingang in het jaar onzes Heeren 1970, op weg naar zijn toekomst. Armen zal Hij met goederen ver-

vullen, rijken ledig heenzenden. \

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 3 januari 1970

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

OP WEG

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 3 januari 1970

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's