Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De Emmauüsgangers

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De Emmauüsgangers

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

En zij vertelden hetgeen op de weg geschied was, en hoe Hij hun bekend was geworden in het breken des broods. Lukas 24 : 35.

Jezus in het Woord

„En zij vertelden hetgeen op de weg geschied was."

Dat was dan op de weg naar Emmaüs, komende van Jeruzalem. De Emmaüsgangers hebben een warm plekje in het hart van het Sion Gods uit de Nieuw- Testamentische gemeente. Kleopas was de bekende. Hij was dezelfde als Alfeüs. Beiden worden genoemd twee van hen, dat is dus uit de ruimere discipelkring. Het was dan aan de avond van de Opstandingsdag. Markus vertelt van hen zo en passant dat Hij aan deze twee verschenen is onder andere gedaante. Zo is het dan dat de twee Hem niet herkenden, als Hij op de weg Zich bij hen voegde en tevens dat zij Hem niet herkenden toen Hij hen aan-

sprak. Zij kenden dus Zijn stem niet. Dat is te wonderlijker. Was Zijn gedaante veranderd, wat uitnemend te verstaan is, waar Hij verheerlijkt was, dat dan ook Zijn stem anders was. U weet, dat iemand aan zijn stem bijna altijd te kennen is. En dan is er ook het woord van Christus: „Mijn schapen kennen Mijn stem." Ook de stem kan dus met de verheerlijking als het ware op hoger toon gezet zijn. Toch herkende Maria Magdalena Hem wel op Zijn stem. Toch herkenden de discipelen Hem wel aan Zijn gedaante: „Het is de Heere!" Zo zal dan de gedaanteverandering voor de Emmaüsgangers speciaal zijn geschied, temeer omdat Marcus dit alleen bij hen vermeldt.

Om welke reden dit geschied is, meldt de Schrift niet. Dat er een speciale bedoeling des Heeren achter zit, die wij niet weten, is wel zeker. Er staat toch: „En hun ogen werden gehouden, dat zij Hem niet kenden." Verder lezen wij zelfs, dat Hij Zich hield, alsof Hij verder wilde gaan. Wij hebben met al Gods bedoelingen niet te maken. Wij hebben God God te laten. Intussen komt dat vaker voor in de omgang van Christus met Zijn discipelen, met Zijn volk, dat Hij Zijn Messiasschap voor hen bedekt. Wij weten zo goed, dat er van Hem staat: „Voorwaar Gij zijt een God, Die Zich verborgen houdt." De Heere leert Zijn volk naar Hem en naar Zijn gerechtigheid hongeren. Het oude spreekwoord zegt: „God voedt Zijn volk met honger." Hij doet ze door de verberging van Zijn aangezicht te meer hunkeren naar Zijn gemeenschap.

Zij spraken samen en vraagden van elkander dit en dat. Zij hadden van de opstanding reeds gehoord via de vrouwen en ook van de discipelen. Maar zij waren er alleen ontsteld van. En zoals dat dan gaat, dan vraagt de een de ander: Wat denkt gij hiervan? En hoe kan dat dan? Zij waren niet ongelovig, deze twee, maar traag om te geloven. En onverstandig. Dat komt in Gods kerk nogal eens voor, dat men onverstandig is, vaak erg onverstandig. Er is ook gezegd in de Schrift, dat Gods kinderen doorgaans niet vele edelen zijn, niet vele wijzen. Tot onze troost is het er hier door Christus openlijk bij gezegd, dat deze twee dat ook niet waren: Kleopas en de andere. En traag om te geloven, dat komt ook meer voor. Vaak vlug in het gevoelen, vlug in het wantrouwen. Onkunde, domheid, traagheid in geloof gaan doorgaans gepaard met een zekere hoogmoed. Zij zeggen nota bene tot de Heere: „Zijt Gij alleen een vreemdeling in Jeruzalem en weet niet de dingen, die deze dagen daarin geschied zijn? " Intussen lag de ernst en de waarheid van deze mensen op hun gezicht te lezen. Het gezicht dat veinst niet. Zij zagen droevig. Ook hun woorden veinzen niet. Met schone, ootmoedige en zachtmoedige woorden vertellen zij Jezus wat er gebeurd is. De verzen 19 en 20. Een profeet krachtig in woorden en in werken voor God en al het volk. En hoe ónze overpriesters en oversten Hem genomen hebben. En wij hoopten dat Hij was degene die Israël verlossen zou. En het is heden de derde dag.

Dan gaat de Heere ze uitleggen in al de profeten, dat de Christus alzo lijden moest en alzo in Zijn heerlijkheid ingaan. Hij legde hun uit al wat van Hem geschreven is in al de Schriften. Ziet hier wat dan een mens nodig heeft, dat hem gepredikt worde. Christus in de Schriften. Merkt er wel op, dat de Heere het hun zwaarder aanrekent, dat zij de Schriften niet geloofden dan dat zij de vrouwen niet geloofden. Er gaat toch maar niets boven de Schriften. Dat is Gods heilig en dierbaar Woord. Laat mij u enkele dingen noemen, die het gezag van Gods Woord te na komen. U hoort menigmaal zeggen: „Er ligt ook nog een waarheid achter de waarheid." Gevoelt u niet, dat men daarmee Gods Woord in gebreke stelt? U mag dat niet zeggen. Een tweede kapitale fout onder ons is als men de prediking van Gods Woord maar zo zo vindt en als men meent, dat de bevinding daarbij en daarboven moet komen. Dat is een ernstige misvatting èn van Gods Woord èn van de bevinding. Gods Woord zelf moet bevonden worden, het moet bevonden worden, dat het alzo is. Bevinding en geloof zijn eigenlijk hetzelfde. Zo wordt Gods Woord door het geloof en voor het geloof bevonden waar te zijn. Dat Woord wordt onze levenspraktijk. Wij hebben te prediken en ieder heeft te prediken Gods Woord en niets dan Gods Woord. Hij die Gods Woord recht, gelovig preekt, die preekt bevindelijk en wie het geloof des Woords, de beleving des Woords niet predikt, die preekt Gods Woord niet.

Christus verkondigt Zichzelf in de Schriften. Ziet, daar hebt gij het derde: Christus moet gepredikt worden uit de Schriften, gestorven om onze zonden, opgewekt tot onze rechtvaardigmaking. Dat kan men nooit zien zonder genade. Dat kan men nooit prediken zonder genade. Ziet dat aan de Emmaüsgangers. Onze ogen moeten geopend worden en dan zien wij Hem, Hem in de Schriften en de Schriften van Hem, de Gestorvene, de Opgestane.

Jezus in de maaltijd

De twee discipelen dwongen Hem, dat Hij bij hen zou blijven. Dat is dus mogelijk voor het geloof om Jezus te dwingen. En Jezus laat Zich zo gaarne dwingen. Hij

kwam in hun huis. Het is het eerste huis, dat Hij na Zijn opstanding betreedt, het huis te Emmaüs. Dan komt de maaltijd. Het was geen avondmaal, hoewel het wel een avondmaaltijd was. Een gewone maaltijd. Wat lezen wij dat van Jezus en de discipelen toch vaak, dat zij maaltijden, evenals bij de patriarchen uit het Oude Testament. Juist aan de maaltijd klopte het oud-oosterse familieleven. Hun was aangezegd om de herbergzaamheid te betrachten en ook om de milddadigheid te betrachten. Verwacht elkander. Hun werd gezegd, dat sommigen door de herbergzaamheid ook wel engelen geherbergd hadden. Deze twee hebben door de gastvrijheid voor deze Vreemdeling meer dan een engel geherbergd, n.1. de Vorst van Pasen, de Vorst des levens. Deze lieden nodigen Jezus aan de tafel en omdat deze vreemdeling een man was kundig in de Schriften en ook kundig met Christus krijgt Hij vanzelfsprekend de leiding aan de tafel. De gast wordt gastheer. , , Hij nam het brood, zegende het, en als Hij het gebroken had, gaf Hij het hun." Met het gezag dat Hij placht te hebben beide bij de uiteenzetting van de Schriften en bij de breking des broods deed Hij het ook nu. Als de Heere brood neemt, dan gebeurt er wat!

Als de Heere het brood zegent, dan gebeurt er wat! Als de Heere het brood uitdeelt, dan gebeurt er wat!

Dat is een even grote weldaad als Hij het brood breekt, dan als Hij de Schriften opent, dan als Hij de ogen opent van een zondaar. Laat mij nu een ogenblik bij het Avondmaal blijven. Hiervan gaat evenveel kracht van uit als van de prediking, ook evenveel als van de bekering van een zondaar. Het Woord Gods is levend en krachtig en scherpsnijdender dan enig scherpsnijdend zwaard en het is een oordeler der gedachten en der overleggingen des harten. Dan is ook het Avondmaal levend, krachtig en zovoort. Het Avondmaal doet niet minder kracht, dan het Woord. Het is trouwens bijzonder geeigend om het Woord Gods te ondersteunen, om de beloften Gods te bevestigen, om het leven Gods te versterken in de ziel. Ziet het toch wel, dat de Heere daarin heel de inhoud van de bijbel weergeeft, de verzoening door Zijn bloed. Ziet het toch wel, dat niet een prediker, maar de Heere daar de Gastheer is. Ziet het toch wel, dat Hij en geen ander het brood geeft, dat Hij en geen ander daar het brood uitdeelt, ook aan de onverstandigste christenen, ook aan de traagste om te geloven, evenwel alleen aan Zijn jongeren, evenwel aan Zijn discipelen.

En Hij werd hun bekend aan de breking des broods. Kan een mens daar Christus leren kennen? Maar en of. Kan een mens daar verder geleid worden? Kan hij daar de Opgestane herkennen? Zeer zeker. Wel hadden deze mensen de Heere eerder ontmoet, gekend, zij waren bij Hem op school geweest. Maar om nu Christus als de Verheerlijkte te leren kennen, dat is een nadere weldaad. Deze geschiedt niet dan wanneer zij de handen zelf zien van de Middelaar, dan wanneer Hij hun Zelf het brood toereikt. Hun ogen werden geopend en zij kenden Hem. En terstond kwam Hij weg uit hun gezicht.

De Verheerlijkte had airede een hemels lichaam ontvangen, schoon met de tekenen in Zijn handen en voeten en zijde. Datzelfde lichaam dat door gesloten deuren kwam, dat straks zou opvaren, verdwijnt nu in eens uit hun gezicht. Zij dachten niet aan een spookverschijning, zoals later anderen. Het geloof gelooft en twijfelt niet. Zoveel hadden zij van Hem ontvangen: het Woord - het brood - geopende ogen en brandende harten, dat zij Hem gelovig na-ogen.

't Is de HEER', die 't recht der armen, Der verdrukten gelden doet; Die, uit liefderijk erbarmen, Hongerigen mild'lijk voedt; Die gevang'nen vrijheid schenkt, En aan hun ellenden denkt.

't Is de HEER', Wiens mededogen Blinden schenkt het lieflijk licht. Wie in 't stof lag neergebogen, Wordt door Hem weer opgericht. God, die lust in waarheid heeft, Mint hem, die rechtvaardig leeft.

't Is de HEER', die vreemdelingen Met een wakend oog beschouwt; Weêuw en wees, in twistgedingen En in kommer, staande houdt; Maar Zijn arm, der vromen hoop, Stuit de bozen in hun loop.

Brandende harten

Dat was het eerste wat zij tot elkander zeiden: „Was ons hart niet brandende in ons, als Hij tot ons sprak op de weg en als Hij ons de Schriften opende? " Twee dingen vallen hier op, dat zij niet verbaasd zijn over Zijn plotseling en wondervol weggaan uit hun gezicht. Zij klagen daar ook niet over. Zij weten, dat het, schoon veel tegengesproken, dan toch waar is: „Zo genoten, zo weer toegesloten." Om het met wat klassieker woorden te zeggen: „De heiligen hebben het maar een weinig tijds bezeten." Dat is waar. God oefent de Zijnen niet zozeer in een gevoelig leven als wel in een geloofsleven. Het gevoelsmatige wil zien, wil tasten, wil hebben, wil genieten. Daarom is een gevoelsmatig leven ook doorgaans zo aan wisselingen onderhevig. Zo in de wolken, zo in de kolo h m s s G ken. Het een weinig tijds bezeten wil niet zeggen: niets bezitten! Het wil zeggen: arm nochtans rijk, niets hebbende nochtans alles bezittende, schuldig en nochtans vrijgesproken, zondaar en nochtans heilig. Dan ligt de armoede in ons, de rijkdom in Hem, in Zijn Woord, in Zijn Avondmaal.

Hierin komt het geloof openbaar: Was ons hart niet brandende in ons? Christus geeft die brandende genegenheden. Het Woord geeft zulke brandende genegenheden. Het Avondmaal geeft zulke brandende harten. Dan brandt het hart van sterk verlangen naar Hem. Dan brandt het hart naar Zijn Woord, naar Zijn dienst. Ik kan mij niet denken dat een brandend hart verlangt naar het einde van de dienst, zeker niet van het begin af. Ik kan mij niet denken, dat een brandend hart er niet alles op zet om de bediening des Woords bij te wonen, waar het maar even kan. Het is een onbedrieglijk slecht teken als iemand dat missen kan! En het is niet te denken: een brandend hart, dat Hem ontdekte in de breking des broods, dat de Avondmaaltijd des Heeren kan veronachtzamen. Wel begrijp ik, dat die werelds leeft, slordig is met zijn sabbatsviering, ontrouw is met zijn kerkgang, zich zeer waarschijnlijk een oordeel eet en drinkt, niet onderscheidende het lichaam des Heeren.

Met brandende harten gaan de discipelen de reis van twee uren terug naar Jeruzalem, naar de discipelen. Geen reis te ver, geen moeite te veel, geen bezwaren te groot, zelfs in de nacht, maar naar de discipelen. Wie Jezus heeft ontmoet, zal zekerlijk gaan, om anderen deelgenoot te maken van Zijn genade en goedheid. „En zij vertelden hetgeen op de weg geschied was en hoe Hij hun bekend was geworden in het breken des broods."

Zij vertelden het alles, summier, eenvoudig, juist zoals het geschied is, zonder de vermaningen te verzwijgen over hun onverstandigheid en traagheid om te geloven. En zij vertellen het alles, ook van die maaltijd en hoe het juist daaronder was geschied. En zij vinden volkomen aansluiting. De discipelen komen hen voor. De Heere is waarlijk — ontoos, wezenlijk — opgestaan en Hij is van Petrus gezien. Geloof vindt altijd geloof.

Wij noemen dat de gemeenschap der heiligen. En die gemeenschap is een gemeenschap in Christus. En die gemeenschap is een gemeenschap in Woord en sacrament!

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 11 april 1970

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

De Emmauüsgangers

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 11 april 1970

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's