Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De zonden mijner jonkheid

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De zonden mijner jonkheid

13 minuten leestijd Arcering uitzetten

Cheth. Gedenk niet der zonden mijner jonkheid, noch mijner overtredingen; gedenk mijner naar Uwe goedertierenheid, om Uwer goedheid wil, o HEERE! Teth. De HEERE is goed en recht; daarom zal Hij de zondaars onderwijzen in de weg. fod. Hij zal de zachtmoedigen leiden in het recht, en Hij zal de zachtmoedigen Zijnen weg leren. Psalm 25 : 7—9.

Denk aan 't vaderlijk meedogen

„Gedenk niet der zonden mijner jonkheid, noch mijner overtredingen; gedenk mijner naar Uwe goedertierenheid, om Uwer goedheid wil, o HEERE!"

Gedenk niet — gedenk wel! Zo bidt David in het zevende vers van Psalm 25. Het is het beroemde vers: Denk aan 't vaderlijk meedogen, HEER', waarop ik biddend pleit, het vers wat duizenden nagebeden hebben met betraande ogen. Het gedenken Gods, wat wij reeds tegen kwamen in het zesde vers in verband met de barmhartigheden en de goedertierenheden Gods, die van eeuwigheid zijn, komt in dit zevende vers tweemaal voor, de eerste keer in negatieve zin, de tweede keer in positieve zin.

Het gedenken Gods is een geweldig ding, zoals ook het denken Gods geweldig is. De Schrift zegt, dat er geen doorgronden is aan Zijn verstand, Zijn gedachten zijn onnaspeurlijk. Zeer diep zijn Zijn gedachten, zij overtreffen zeer ver al wat wij weten. Wie heeft in Zijn raad gezeten en wie is Zijn raadsman geweest? Dit denken Gods gaat dus ons begrip zo verre te boven, dat ons menselijk verstand, dat ons verduisterd verstand daar voor zal hebben te staan. Wij moeten God God laten en hebben Hem slechts diep eerbiedig te aanbidden en te luisteren, als Hij zegt: „Hoort naar Mij, hoort en uw ziel zal leven." Wij hebben ons door Hem slechts te laten leren.

Maar gedenken dat is wat anders, het is zich iets herinneren, het zich in herinnering brengen. Nu bidt David hier het tegenovergestelde, of namelijk de Heere Zich niet wil herinneren, Zich niet wil te binnen brengen, met andere woorden, dat Hij uit Zijn herinnering, uit Zijn gedachten wil weg bannen Davids zonden. Dat is een hele diepe manier van spreken, dat is een hele schone wijze om de vergeving van zonden te verstaan. Dat is schuldvergeven: er nooit meer aan denken. Wij mensen zeggen soms: „Ik vergeef het u wel. maar vergeten kan ik het nooit." Dat is natuurlijk niet vergeven. God vergeeft en vergeet. Hij denkt er nooit meer aan. Hij haalt dat nooit meer op. Hij verwijt dat nooit meer, zelfs niet bij een volgend vergrijp, zelfs niet bij volgende zonden.

Nu is dat nog al wat, dat God zónden niet zou gedenken. Zonden zijn altijd tegen God gedaan, als wij zondigen tegen onszelf, als wij onszelf kwaad doen, in gevaar brengen of doden, als wij zondigen tegen onze naasten en dan uiteraard ook als wij speciaal onze daden tegen God Zelf richten, of ook onze woorden tegen Hem richten of ook als wij onze gedachten tegen Hem richten. Zonden hebben altijd met God te maken. Zondigen wij tegen de natuur, tegen de schepping, de stof, de plantenwereld, de dierenwereld, zondigen wij tegen onszelfs of tegen onze naasten, dan doen wij een kwaad tegen de Schepper, dan tasten wij Zijn maaksel aan. God ziet, dat er iets van Hem bedorven wordt. En hij gedenkt er wel ter dege aan. Als men iets van ons kapot maakt, vernielt, dan weten wij dat, dan is dat ons aangedaan. Zondigen wij nu tegen God Zelf, tegen Zijn naam, tegen Zijn dienst, tegen Zijn Woord, dan weet God dat natuurlijk ook, dan voelt Hij dat. Daar zijn dus lagen in de zonde; de schepping, planten, dieren, mensen en dan God. Naar de mate het zondeniveau hoger komt, wordt de zonde zwaarder en zal het in het weten Gods dieper staan gegrift.

De psalmist spreekt bijzonder over de zonden zijner jonkheid. Kinderzonden tellen wij 't zwaarste niet. Welke zonde tellen wij eigenlijk zwaar: jeugdzonden excuseren wij met de onwetendheid van de jeugdige leeftijd en ouderdom szonden excuseren wij met de gebrekkelijkheden van de hoge leeftijd. David voelt dat anders. De jeugdzonden vindt hij wortelzonden. En dat zijn ze ook. Zij groeien aan tot een stam, zwaarder en zwaarder met de jaren en zij brengen allerlei takken voort, uitlopers en zij dragen bittere vruchten. De zonden der jonkheid zijn doorgaans zonden van onverstand, zonden van onbezonnenheid, van onbedachtzaamheid, zonden van jeugdige overmoed, zonden van onwilligheid, zonden van weerbarstigheid. De zonden van de jonkheid reizen mee door het leven en vormen tenslotte het kruis van de ouderdom. Wat geven ze een bitttere nasmaak, wat geven ze een spijt, wat een verdriet, wat een angst en vrees voor de eeuwigheid, maar vooral wat geven ze een vrees voor God, soms een afkeer van God, een vijandschap tegen God en tegen al wat van God is.

Is 't dan niet te verstaan dat David. die in zijn jeugd genade bezeten heeft en die dus toen al en altijd tegen genade en beter weten in gezondigd heeft, bidt of de Heere de zonden van zijn jonkheid niet wil gedenken? En niet gedenken wil zeggen vergeven en vergeven wil zeggen wegnemen. En wegnemen wil zeggen de zonde zelf als de oorzaak van alle schuld en kommer uitroeien. Dat is niet minder dan een wedergeboorte een vernieuwing des harten. Gedenk niet al die overtredingen, die moedwillige overschrijdingen van de door U gestelde grenzen, die brutale zonden voor Uw oog en voor Uw aangezicht gedaan. Zo expres!

„Gedenk mijner naar Uw goedertierenheid, om Uwer goedheid wil, o HEERE!" Niet mijn zonden, maar mij zelf wilt gedenken, o mijn God. Ben ik niet Uw maaksel, ben ik niet Uw schepsel, Uw gunstgenoot, de van U begenadigde van mijn jeugd aan? Denk aan mij naar het lichaam, naar de ziel, in al mijn omstandigheden, in mijn noden en mijn angsten, in mijn behoeften, in mijn begeerten, voor nu en voor eeuwig, in leven en in sterven.

's Heeren goedheid kent geen palen

„De HEERE is goed en recht, daarom

zal Hij de zondaars onderwijzen in de weg."

Hier gaat het gebed over in een belijdenis in de verzen 8 tot 11, om dan weer om te slaan in een gebed. Men kan ook in het gebed zelf allerlei belijdenissen doen. Dat is eigenlijk de edelste vorm van belijden, als wij voor de Heere uitspreken wie Hij is naar de Schriften, naar Zijn eigen getuigenis in onze zielen, wie Hij dus voor ons is. Als het goed is correspondeert dat getuigenis in ons met het getuigenis der Schriften. Hij is dan voor David de God, die goed is en recht. Dat is Hij altijd, dat is Hij naar Zijn wezen: altijd goed, in Hem géén kwaad, geen enkel kwaad, ook recht, altijd recht en in Hem geen onrecht. Hier hebt u nu het hart van een christen, het hart van David. vervuld van de goedheid Gods, vervuld van het recht Gods. Hoe eenvoudig en kinderlijk staat dat daar: Heere is goed. Zulke mensen hebben geen grote woorden nodig, zij hebben geen omhaal van woorden nodig, zij hebben geen voorbeelden, geen verhalen nodig, om dat waar en duidelijk te maken: alleen maar: de Heere is goed en recht. Dan is God goed voor ons in dagen van voorspoed, maar even goed in dagen van tegenspoed, ik zou zeggen juist goed in dagen van tegenspoed. Dan is God goed voor ons, als het kwaad en het onrecht, het onverstand en het onbegrip, de boze gezindheid ons bestrijden. In het schuilen bij God wordt het dan beleefd, dat de Heere goed is en ook recht. Bij Hem is geen onrecht, als Hij ons kastijdt, als Hij ons voert in wegen van onspoed, van de kwade tong, om het boos bedrog. De HEERE is goed en recht! In Hem, mijn vaste Rots, is het onrecht nooit gevonden.

En omdat Hij goed is en recht „zal Hij de zondaars onderwijzen in de weg." Door Gods goedheid en door Gods recht, neemt God het niet op voor goeden en voor rechtvaardigen, zoals ons vrome vlees wel graag de tekst zou willen verstaan. Neen, door Zijn goedheid en rechtvaardigheid onderwijst de Heere juist de bozen, de zondaars in de weg, daardoor juist nodigt de Heere die tegenstrevenden tot berouw en tot bekering en leert Hij ook hen rechtvaardig te leven. —-Aldus leraart ons Calvijn. — Hij zal de zondaars onderwijzen in de weg. De Heere maakt 'zondaren, die totaal onkundig zijn van Zijn weg, tot Zijn leerlingen en Hij doet dat door hen door Zijn Geest te vernieuwen. Hij wekt in hen een begeerte om te weten van de weg Gods, een begeerte naar het onderwijs van God Zelf, door Zijn Geest. Het „maak mij Uwe wegen door Uw Woord en Geest bekend" wordt voor die zondaar, voor die ontwaakte, voor die opgeschrikte zondaar ten volle waar. Dat oude Psalmvers wordt vóór hem waar, het wordt voor hem nieuw en levend. De Heere wekt in hem niet alleen een begeerte om er over onderwezen te worden door de Heilige Geest, maar ook door het Woord. Hij gaat zijn bijbel ter hand nemen, op de gezette, maar ook op de ongezette tijden. Ge kunt hem met zijn bijbel vinden in vroege morgenuren en in late avonduren, in de middag en ook ver na middernacht. En uit zijn peinzend oog spreekt de vraag van de Moorse kamerling: „Hoe zou ik verstaan, als mij niet iemand onderrichtte? " En daar is de vraag naar de Philippusfiguur. Wat worden er goede uren doorgebracht in dat onderwijs uit de bijbel, zo van man tot man. Hij zal onderwijzen de zondaars in de weg. Christus is die weg! Zijn wonden zijn die weg! Zijn genade is die weg! Zijn gerechtigheid is die weg! Er staat in de tekst: Hij zal de zondaren onderwijzen in de weg. Zo'n weg is er maar één. Eén weg, geen twee, geen drie, geen vele wegen. Christus is die weg! En dat nu voor zondaars, dat nu voor mensen, die te doen hadden, die te doen kregen met hun jeugdzonden, met de zonden, die ze van hun kindsheid hadden meegekregen, die zij van hun kindsheid hadden meegedragen. Geen zondaar te groot, geen zondaar te onwetend, te dom voor dit onderwijs. De Heere doet dit niet om die zondaars. Die zijn het niet waard. Hij doet het omdat Hij goed is en recht. Hij is de HEERE.

HEER', ai maak mij Uwe wegen, Door Uw Woord en Geest bekend; Leer mij, hoe die zijn gelegen, En waarheen G' Uw treden wendt. Leid mij in Uw waarheid; leer IJvrig mij Uw wet betrachten; Want Gij zijt mijn heil, o HEER'! 'k Blijf U al den dag verwachten.

Denk aan 't vaderlijk meedogen, HEER'! waarop ik biddend pleit; Milde handen, vriend'lijk ogen Zijn bij U van eeuwigheid. Sla de zonden nimmer ga, Die mijn jonkheid heeft bedreven; Denk aan mij toch in gena, Om Uw goedheid eer te geven.

Hij zal leiden 't zacht gemoed

„Hij zal de zachtmoedigen leiden in het recht, en Hij zal de zachtmoedigen Zijnen weg leren."

De „anawim" zijn voor de Hebreeën armen, ongelukkigen, zachtmoedigen, nederigen. Neemt maar al deze woorden voor de overtuigde, de leergierig geworden zondaren. Wat zijn ze arm, die niets van God weten, die niets van Jezus weten en van Zijn genade, die niets van het Woord weten. Wat zijn ze arm, al zijn ze rijk in alle wetenschappen, rijk in kunst, rijk in geld en goed. Dit zijn waarlijk de armen, die zijn waarlijk de onderontwikkelden!

Ze zijn ook ongelukkig, aan allerhande ellendigheid, ja aan de verdoemenis onderworpen. Bij alle voorspoed, bij alle geluk, dat zij in dit leven hadden van het enige, van het ware geluk verstoken. Niet gelukkig in donkere nachten, niet gelukkig op stralende dagen. Maar zij zijn ook zachtmoedigen. Tot tweemaal toe gebruikt de Statenvertaling dit woord zachtmoedigen in dit vers voor hen. Calvijn vertaalt hier tweemaal armen. Laat ons het bij de zachtmoedigen houden. Onder Gods Geest en onder Zijn leiding wordt het hardste zondaarshart zacht, wordt de onverschilligste mens zacht. Elke christen krijgt een zacht gemoed, de onverschrokken Petrus zowel als de in zichzelf gekeerde Thomas, als de teerhartige Johannes. Zachtheid van gemoed, dat wordt verkregen op de school van Hem, Die gezegd heeft tot elk hunner: „Leert van Mij dat Ik zachtmoedig ben." Dat zijn geen harde mensen, die anderen zo graag wonden, dat zijn geen ongevoelige mensen, die anderen zo koud en onbewogen voorbij gaan. Zij zijn ook nederig. Nederig van hart. Nederig van wandel. Zij zoeken niet vóór een ander uit, boven een ander uit te gaan. Zij zijn nederig in hun gewaad, niet mensen, die met de wereld kunnen meedoen in alle opschik en in alle modes. Zij zoeken vee 1 meer Gode te behagen dan de mensen.

Wel nu, deze mensen heeft de Heere lief. Hij zal ze leiden, Hij zal ze leiden. Zij gaan aan Gods hand, als Henoch, als de Vader der gelovigen, de vriend Gods. Zij gaan in Jezus' voetstappen en Hij gaat hen voor. Zij worden geleid door de Geest Gods, want zo velen als er door de Geest Gods geleid worden, die zijn kinderen Gods, namelijk die in Zijn Naam geloven, namelijk die niet naar het vlees wandelen, maar naar de Geest. Let daar wel op: zij wandelen niet naar de geest (met een kleine letter), maar naar de Geest (met een hoofdletter).

Hij nu leidt hen in het recht. Calvijn verstaat hieronder het leiden door of naar de voorzienigheid Gods. Dat zal stellig waar zijn. Een troostvolle gedachte voor de zachtmoedigen en voor de nederigen, dat de Heere, ondanks veel wat hun tegen is, hun weg kent en ze leidt. Persoonlijk meen ik, dat het recht, waarin of waarnaar de zachtmoedigen geleid worden, het Verbondsrecht is, het recht van Gods verbond. Dat zijn toch Gods inzettingen, Gods rechten? Dat is een recht hun toegezegd in de beloften van het genadeverbond, een recht hun toegezegd in de beloften des Evangelies, wat hun toegezegd is in Christus. Dat zijn de gangen, die God met Zijn volk houdt, dat zijn de gangen Gods in het genadeverbond. U kunt ze vinden in het doopsformulier. Dit is de nieuwe gehoorzaamheid. Het wil niet zeggen, dat de Heere daar geen kruis bij voegt. Juist wel! Maar dit is dan het vrolijk dragen van het kruis. Dit is het vrolijk kruisdragen Hem na, achter Hem aan. Leiden in het recht, dat is het kruis. Hem dagelijks navolgende, vrolijk dragen, totdat zij onder de gemeente der uitverkorenen onbevlekt mogen gesteld worden. Leiden in het recht, dat is dat zij dit leven om Zijnentwil getroost verlaten, en ten laatsten dage voor de rechterstoel van Christus zonder verschrikken te verschijnen.

Zo nu leren de zachtmoedigen Zijn weg, Zijn weg. Niet Zijn weg te gaan slechts, maar de weg die Hij met hen gaat, de weg, die Hij met hen houdt. Zijn weg, dat is de weg van Zijn verbond, van Zijn

Woord, van Zijn inzettingen, de weg van Zijn genade. Christus is die weg!

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 19 september 1970

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

De zonden mijner jonkheid

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 19 september 1970

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's