Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

ETEN EN DRINKEN

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

ETEN EN DRINKEN

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

Slaan wij nog eens op het vijfenzeventigste antwoord van onze katechismus. We lezen dan, dat het sakrament van het Heilig Avondmaal een tweeledige belofte verzegelt. En dat zeer persoonlijk geadresseerd. Ten eerste, dat Christus' lichaam zo zeker voor mij aan het kruis geofferd en gebroken en zijn bloed voor mij vergoten is, als ik met de ogen zie, dat het brood des Heeren mij gebroken en de drinkbeker mij meegedeeld wordt. Ten tweede, dat Hij zelf mijn ziel met zijn gekruisigd lichaam en vergoten bloed zo zeker tot het eeuwige leven spijst en laaft, als ik het brood en de drinkbeker des Heeren (als zekere waartekenen van het lichaam en bloed van Christus) uit de hand van de dienaar ontvang en met de mond geniet. Over die tweede belofte wil ik het nu nader hebben. De katechismus neemt namelijk die tweede belofte ook nog wat nader onder de loupe. Hij vraagt toch: Wat is dat te zeggen, het gekruisigd lichaam van Christus eten en zijn vergoten bloed drinken? (vr. 76).

Aan de oplettende lezer moet nu echter iets zijn opgevallen. Namelijk dat de vraag niet luidt: Wat is dat te zegen, dat Hij met zijn gekruisigd lichaam en vergoten bloed spijst en laaft? Dat zou toch verwacht worden gezien de formulering van antwoord 75. Maar de vraag wordt nu zo geformuleerd, dat gevraagd wordt naar de zin van de uitdrukking „het gekruisigd lichaam van Christus eten en zijn bloed drinken."

Wat in antwoord 75 in passieve vorm werd gesteld, is in vraag 76 in aktieve vorm gesteld.

Het gaat dus niet maar om een onder-

gaan van iets, maar om een doen van iets, namelijk om eten en drinken.

Natuurlijk moeten we deze zesenzeventigste vraag lezen tegen de achtergrond van de tegenstelling met Rome. Dat leerde immers, dat brood en wijn werkelijk veranderen in het lichaam en bloed des Heeren, zodat met de lichamelijke mond Christus genuttigd zou worden. De katechismus wil nu duidelijk maken, dat het niet gaat om het eten en drinken van het stoffelijke lichaam en bloed van Christus, maar om een geestelijke zaak.

Toch moeten we tevens wel aan iets meer denken. Het omzetten van de passieve (gespijsd en gelaafd worden) in de aktieve vorm (eten en drinken) vestigt ook onze aandacht op het bewust geloven of 't bewust gelovig vieren van het Heilig Avondmaal, en ook op een rijk geloofservaren. Het gespijsd en gelaafd worden met het lichaam en bloed des Heeren, dus de geestelijke vereniging en gemeenschap met Christus wordt verwerkelijkt en krijgt steeds meer gestalte door het eten en drinken van Christus' lichaam en bloed, door het gelovig ingaan in de gemeenschap met Christus en zich verenigen met Hem.

Een zuigeling wordt gevoed en onderhouden zonder het zich bewust te zijn. Zo worden ook zuigelingen in de genade gevoed en onderhouden. Het geloof ligt dan in kiem en windselen. Maar dit geloof groeit uit in een zoeken van het heil in Christus, een hongeren en dorsten naar zijn gerechtigheid (in zelfkennis). Zo werkt de Geest van Vader en Zoon. Daarom kunnen we het leven der genade niet léven dan in de kennis van Christus. En daarom gaat het als er gesproken wordt wordt over het eten van het gekruisigde lichaam van Christus en het drinken van zijn vergoten bloed.

Daarom is ons zo nodig om afgesneden te worden van onze oude wortel en in de stam Christus te worden ingeënt. Daarom is ons zo nodig, dat we door een levend geloof met Hem verenigd worden. Want alzo zullen we ook leren kennen de gezegende vrucht van zijn vlees te eten en zijn bloed te drinken, d.i. nauwer en nauwer in geestelijke oefening met Hem verenigd te worden.

Moge daarom de heilbegerige — in de klem gedreven — omkomen met zichzelf, om het leven in Christus te ontvangen! Dan zal hij gaan verstaan, wat de christen hier belijdt.

Paulus schrijft in Galaten 2: Want ik ben door de wet gestorven, opdat ik Gode leven zou. Ik ben met Christus gekruisigd; en ik leef, doch niet meer ik, maar Christus leeft in mij; en hetgeen ik nu in het vlees leef, dat leef ik door het geloof des Zoons Gods, die mij liefgehad heeft en zichzelf voor mij overgegeven heeft.

De Eén is niet alleen vóór de nul komen te staan, maar ook is de Eén in de nul gekomen, zodat de nul gevuld wordt door de Eén, ja in de Eén ondergaat. Hiermee bedoelen we, dat het geloof Christus niet slechts aangrijpt tot rechtvaardigheid, maar ook in Hem ingaat tot heiligmaking in de Geest der heiligmaking. Het geloof grijpt Jezus aan. maar oefent ook gemeenschap met Hem. En dat werpt juist die gezegende vruchten af, dat het leven van Christus in ons overgaat.

Daarop wijst Johannes in zijn evangelie: Tenzij dat gij het vlees van de Zoon des mensen eet. en zijn bloed drinkt, zo hebt gij geen leven in uzelf. Die mijn vlees eet en mijn bloed drinkt, die heeft het eeuwige leven. Want mijn vlees is waarlijk spijs en mijn bloed is waarlijk drank. Die mijn vlees eet, en mijn bloed drinkt, die blijft in Mij en Ik in hem (hdfst 6) — Deze uitdrukkingen ven „eten" en „drinken" wijzen op een bijzondere vrucht des geloofs.

Zou toch de bedoeling zijn om aan te wijzen het gelovig aannemen van Christus en zijn verdiensten, er zou zeker niet gesproken worden van eten en drinken, maar eerder van „aannemen", „omhelzen' of .vertrouwen op." Trouwens dit „eten en „drinken" werd in de hele oosterse denkwereld ook niet einders verstaan dan als een „verenigd worden met", een „ondergaan in", een „overgaan van het leven in..."

Denken we ons nu eens in, wat in het natuurlijke het eten en drinken met de vruchten daarvan inhoudt. Daar staan de spijzen en dranken op tafel. De mens, die hongert, neemt ze voor zich. Doch dat niet alleen. Hij brengt ze ook in de mond. Ze worden gekauwd en de smaak wordt ervan genoten. Zo gaat de spijs naar de maag, om daar omgezet te worden en opgenomen in het bloed en naar alle delen van het lichaam te worden gevoerd. Zo is dus met eten en drinken onafscheidélijk verbonden de nauwste vereniging met de spijs en drank.

Dat geldt nu ook van het geloofs-eten en - drinken met de vrucht daarvan. Daarom mogen we maar niet denken aan een figuurlijke wijze van spreken. Neen, dan verzwakken we de werkelijke bedoeling. Het „eten" en „drinken" wijst op het „meerdere", dat er is boven het aannemen en het verkrijgen. Het is niet maar het gelovig aannemen van Christus' zoenverdiensten, maar ook de innige geestelijke vereniging en gemeenschap met Christus. Dat bedoelt antwoord 76 van de katechismus, als het spreekt over „daarbenevens door de Heilige Geest, die èn in Christus èn in ons woont, alzo met zijn heilig lichaam hoe langer hoe mer verenigd worden, dat wij, al is het, dat Christus in de hemel is, en wij op de aarde zijn, nochtans vlees van zijn vlees en been van zijn gebeente zijn."

Natuurlijk moeten wij bij het „aannemen" van Christus niet denken aan een verstandelijk aanvaarden van de waarheid der verzoening (historisch geloof), terwijl dan het „eten" en „drinken" zou wijzen op het waarachtig geloof als zaak van het het hart. Neen, het gaat om het gelovig aannemen en daardoor vergeving der zonden en het eeuwige leven verkrijgen. En dan komt daarbij als tweede zaak „het verenigd worden met zijn heilig lichaam" in het eten en drinken van Christus.

Het is goed om nog eens te overleggen hoe dan het geloof werkzaam is. Als het geloof Christus omhelst tot schulddelging en vergeving, dan neemt de ziel het ganse borgtochtelijke lijden en sterven van Christus aan, niet slechts als geschied, ook niet slechts als geschied voor zijn Kerk, doch in 't bijzonder als voor hèm geschied. Het zalig vertrouwen doet hem neerzinken op Christus' offerande, als zijnde gebracht voor zijn zonde. Hij rust op het plaatsbekledende werk van Christus. Christus, zo vertrouwt hij, is „mijn Borg; Hij is voor mij in de dood gegaan, heeft in mijn plaats de wet vervuld en de vloek doordragen. Zijn verdiensten worden mij toegerekend. Ik zie mij staan voor God in Hem, rein en smetteloos."

Daaruit genieten we de zondenvergeving en het eeuwige leven. Want Christus heeft voor ons de levendmakende Geest verworven. Ieder, die de Zoon aanschouwt en in Hem gelooft, heeft het eeuwige leven; en Ik zal hem opwekken ten uitersten dage, zegt Christus (Joh. 6 : 40).

Zo mag de ziel leunen en steunen op Christus, als zijn Gerechtigheid, Leven en Zaligheid.

Dit gedurig aannemen en zich toeëigenen van Christus op de grondslag der ontvangen verzoening met God, vervult met vertroosting. Dat weten allen, wier leven Christus is geworden. Zij vluchten met hun gebreken en dagelijkse zonden, hun af- en omzwerven, hun tekorten in hun volslagen armoede in Christus, tot de troost der reiniging hunner zonden in zijn bloed.

Maar nu is er meer, namelijk dat we op het nauwst met Hem verenigd worden. Christus leeft in ons, in zijn Geest, die in Christus en in ons woont. Dat noemen we de mystieke unie of verborgen gemeenschap met Christus. Het is een verborgenheid, die niet onder woorden is te brengen, maar die wel als zalige werkelijkheid in de vruchten ervaren wordt. „De zaligheid is ons niet alleen weggelegd in het geloof in Christus' dood en opstanding, maar ook dat door onze ware gemeenschap met Hem wordt teweeg gebracht, dat zijn léven tot ons overgaat en het onze wordt" (Calvijn).

Zo blijft Christus dus niet buiten de zijnen en zegt Hij ze niet slechts toe, dat Hij ze bewaren zal voor de eeuwige erfenis. Neen, Hij daalt in de zijnen af en verenigt zich met hen. Zijn leven is hun leven. En zo zijn ze vlees van zijn vlees en gebeente van zijn gebeente. Door één Geest worden ze geregeerd en leven ze eeuwig.

Waar deze reformatorische belijdenis en dit reformatorisch leven uitgedragen en gekend wordt, verdwijnen tal van ketterijen als sneeuw voor de zon. Ze worden verzengd door het vuur van het reformatorisch geloof en leven. De grote ellende van onze tijd is dan ook dat dit reformatorisch belijden en leven steeds meer zijn kracht, invloed en doorwerking in de theologie verliest. Vandaar dat je de zonderlingste beweringen kunt vernemen.

Het geloof en leven, dat uit God is naar de Schriften, laat zich echter niet misleiden en meevoeren met allerlei wind van leer. Het getuigt naar het Woord en in de ervaring van het leven met Calvijn: Waarlijk, wanneer nu iemand nog meer wil weten, dan schaam ik mij niet te bekennen, dat de verborgenheid te groot is, dan dat mijn geest het volkomen zou kunnen begrijpen of mijn woorden het geheel zouden kunnen uitdrukken. Door de ervaring mijner ziel weet ik in mijn hart daarvan meer dan mijn gedachten duidelijk kunnen maken. Voor het overige houd ik mij getroost aan het

Woord des Heeren.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 30 januari 1971

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

ETEN EN DRINKEN

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 30 januari 1971

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's