Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Israëls verlossingen (slot)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Israëls verlossingen (slot)

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

Och, dat Israëls verlossing uit Sion hwame! Als de HEERE de gevangenen Zijns volks zal doen wederkeren, dan zal zich Jakob verheugen, Israël zal verblijd zijn. Psalm 14:7.

Koning David bidt om Israëls verlossing en naar Psalm 53 : 7 om Israëls verlossingen. In beide lezingen ligt, zoals wij gezien hebben, een opmerkenswaardige betekenis. Herinnert gij u nog welke? Het is goed zulke belangrijke, Godverheerlijkende zaken nog eens voor onze aandacht te roepen. Beide, èn de verlossing Israël, èn de verlccsingcn Israëls verwacht David, de lieflijke in Psalmen, uit Sion. Uit het hemelse Sion, van God de Heere moeten onze verlossing en onze verlossingen komen. En wat is het groot, een wonder van Gods genade, als wij wel eens op mogen zien naar boven, om daar dan dank zij de hellevaart en de hemelvaart van Christus, te vinden een geopende hemel, met een troon der genade, met de enige en drieenige God, Die als met uitgebreide armen nodigt: , , Wendt u naar Mij toe; wordt behouden, alle gij einden der aarde, want Ik ben God en niemand meer."

En koning David heeft na zijn bede in zijn hart waarlijk „Amen" mogen zeggen: het zal waar en zeker zijn. Zijn gebed was een gebed des geloofs, een gebed hem gegeven door de Geest der genade en der gebeden. Kennen wij dat gebed met het „Amen" in het hart en op de lippen, of somtijds wel in het hart, doch niet op de lippen? Een gebed zonder „Amen" in het hart, dat is verschrikkelijk. Dat is een belediging van de hoge en alwetende God. Wat zegt Hij van zulk een gebed bij de maaltijd in het huisgezin, tot opening of sluiting van een vergadering, zelfs op een gezelschap of op de kansel? — O, geef toch bevend en biddend acht op het oordeel Gods. Over vele, vele gebeden, die wij mensen misschien mooi vinden en waarna wij zeggen of denken: wat een gave des gebeds heeft die man! — Gods oordeel is vaak heel anders dan het onze. Luister maar, mocht het zijn met inkeer tot uzelf: „Dit volk genaakt Mij met de lippen, maar hun hart houdt zich verre van Mij." Dat is vernietigend voor vele van onze gebeden. En dit is nog niet eens het scherpste woord van God op het terrein van het gebed. Wij kennen er allen wel, die nog dieper insnijden.

David heeft in Psalm 14 en in Psalm 53 een gebed des geloofs gebeden, een gebed met het „Amen" in zijn hart. Hij mocht er immers op laten volgen deze geloofstaal: „Als de HEERE de gevangenen Zijns volks zal doen wederkeren, dan zal zich Jakob verheugen en Israël zal verblijd zijn." Wanneer? — dat weet deze bidder niet. Maar diep in zijn hart mag leven, door de krachtdadige werking van de Heilige Geest, het vertrouwen, dat de HEERE, de God des verbonds, de eeuwig Getrouwe, de gevangenen Zijns volks zal doen wederkeren. En, zo voegt hij er aan toe: „Dan zal zich Jakob verheugen, Israël zal verblijd zijn."

Dan, dit woordje „dan" komt dikwijls voor in Gods Woord, in het bijzonder ook in de Psalmen. Ik denk hier aan Psalm 119 : 17, waarin wij het woordje „dan" wel vier maal vinden. En hoevele malen zou het dan wel niet voorkomen in de gehele 119e Psalm! Ik heb ze niet geteld. Maar in vers 17 alleen wordt ons bij het zingen vier maal het woordje „dan" op de lippen

gelegd:

Leer mij, o Heer', de weg door U bepaald: Dan zal ik die ten einde toe bewaren; Geef mij verstand, met godd'lijk licht bestraald; Dan zal mijn oog op Uwe wetten staren; Dan houd ik die, hoe licht mijn ziel ook dwaalt. Dan zal zich 't hart met mijne daden paren.

Dit „dan' en dus ook „dein" ü* cL van onze overdenking, bepaalt er ons nadrukkelijk bij, dat wij diep en steil afhankelijk zijn van Gods genade, die Hij in de Heere Jezus Christus zo vrij en zo rijk heeft geopenbaard. Dan, begenadigd en beweldadigd door de Heere, door de onveranderlijk Getrouwe, dan zullen wij staren op Zijn wetten, dan zullen wij, al is het ook maar een klein beginsel, die wetten onderhouden, dan zal zich 't hart met onze daden paren. Maar ook: dan zal er vrede en vreugde zijn in ons hart: „Als de HEERE de gevangenen Zijns volks zal doen wederkeren, dan zal zich Jakob verheugen, Israël zal verblijd zijn."

Ja, dat kan niet uitblijven. Als de getrouwe God ons uit allerlei boeien en banden bevrijdt, als Hij ons doet wederkeren uit de gevangenis van zonde, wereld en duivel, als Hij ons doet wederkeren als verbrokenen van hart en verslagenen van geest, en Hij vervult Zijn belofte: Ik zal u doen wederkeren met geween, en met smekingen zal Ik u voeren, „dan zal zich Jakob verheugen, Israël zal verblijd zijn"

Ja, de dienst des Heeren is een lieflijke, is een vreugdevolle dienst, zie het maar in het boek der Psalmen. Vanwege de schat van lofliederen onder de Psalmen kan ik er u maar één enkele hier noemen en neerschrijven en verder moeten wij er zelf maar een overdenken en ons in deze rijke stof verdiepen en er uw kinderen naar vragen en vooral ook voor het orgel gaan zitten (gij hebt er toch een in uw huis en laat toch uw kinderen orgelles geven? ) en de lofpsalmen spelen en daarbij zingen met uw gezin. Ik noem u dan nu alleen de laatste Psalm:

Looft God, looft Zijn Naam alom; Looft Hem in Zijn heiligdom; Looft des Heeren grote macht, In de hemel Zijner kracht. Looft Hem om Zijn mogendheden; Looft Hem, naar zo menig blijk Van Zijn heerlijk Koninkrijk Voor Zijn troon en hier beneden.

Is dat niet een uitlokkend voorbeeld van wat wij lezen in Psalm 14 en in Psalm 53: „Dan zal zich Jakob verheugen, Israël zal verblijd zijn"?

En dan die schone, Godverheerlijkende lofzangen van Maria, van Zacharias, van Simeon. Ik kan de verlokking niet weerstaan om er twee verzen van aan te halen. Ik kies daartoe uit het eerste en het laatste vers van de lofzang van Maria, op wie wij wel jaloers zijn, die wij hoogachten en liefhebben als de van God verkorene, om te zijn de Moeder des Heeren, maar

die zichzelf noemt de dienstmaagd des Heeren en die wij niet met Rome vereren als de mede-middelaresse. Wij overdenken nu de twee genoemde verzen uit Maria's lofzang:

Mijn ziel verheft Gods eer; Mijn geest mag blij de Heer' Mijn Zaligmaker noemen. Die, in haar lage staat. Zijn dienstmaagd niet versmaadt, Maar van Zijn gunst doet roemen.

Kan het kleiner? Is dit niet zingen bekleed met de ootmoedigheid?

En dan eindigt Maria haar ootmoedige doch ook zo vrijmoedige (de vrijmoedigheid des geloofs!), en ook zo blijmoedige lofzang aldus:

Zijn goedheid klom ten top; Hij nam Zijn Isrel op, Naar 't heil Zijn knecht beschoren; Gelijk Hij, ons ten troost, Aan Abram en zijn kroost, Voor eeuwig had gezworen.

Is dit alles niet in volkomen harmonie met de stof van onze overdenking, met het , , dan" van de Heilige Schrift en dus van David en van de ganse strijdende Kerk op aarde?

En is het niet een allergewichtigste vraag, waarmede wij in moeten keren tot onszelf en terugzien op ons leven, deze vraag: Is dit , , dan" van Psalm 14 ons nog vreemd, onverschillig vreemd, vijandig vreemd, o zo vroom vreemd? Of is het ons door Gods genade, dank zij de zoen- en kruisverdienste van de Zaligmaker, als vrucht van het onderwijs op de school van de Heilige Geest enigermate bekend, nederig bekend, vreugdevol bekend, door de liefde werkende bekend, Godverheerlijkend bekend?

O, dat wij maar vrezen met een grote vreze voor het eerste, voor dat „vreemd" op allerlei wijze. En mochten wij onder de invloeden van de Heilige Geest begeren naar, ons verblijden in dat: Neen, door Gods genade niet vreemd, ik mag het niet ontkennen: bekend; veel te weinig, maar toch mag ik niet ontkennen, dat de Heere een goed werk in mijn hart en in mijn leven begonnen heeft.

„Och, dat Israëls verlossing uit Sion kwame! Als de HEERE de gevangenen Zijns volks zal doen wederkeren, dan, maar dan ook alléén, doch dan ook zéker, dan zal zich Jakob verheugen, Israël zal verblijd zijn." — Welk een wonder van genade is dat! Wat is Gods eeuwig en vrijmachtig welbehagen toch onpeilbaar diep en rijk! En dat alles in Christus en door Christus, Die daarvoor tot zonde moest worden gemaakt en tot een vloek moest worden, Die daartoe moest afdalen in zulk een donkere diepte, dat Hij moest klagen: „Eli, Eli, lama sabachtani? ", Mijn God, Mijn God! waarom hebt Gij Mij verlaten? — zie, dat is niet te doorgronden.

De eeuwigheid zal niet te lang zijn, om zich daarin te verdiepen, om dat te bewonderen, om daarvan met al Gods uitverkorenen te zingen voor de troon van

God en het Lam en voor de zeven Geesten, Die voor de troon zijn. Het is immers een werk van God drieënig: van de Vader, Die in eeuwige liefde Zich een volk heeft verkoren, van de Zoon, Die op Zich nam en ook ten uitvoer bracht door voor de gegevenen des Vaders de straf te dragen en een volkomen verzoening aan te brengen en een eeuwige gerechtigheid te verwerven, en van de Heilige Geest, Die het verworven heil toepast en schenkt in de harten van zondaren en ze voorbereidt door het geloof in de Heere Jezus Christus voor de grote dag, waarop geen nacht meer zal volgen.

Deze vreugde van Jakob — Israël — is een ootmoedige stille vreugde, omdat zij in de plaats komt, opbloeit, uit de bitterste droefheid, de droefheid over de val in het Paradijs, maar ook over de dadelijke zonden. De Heiland zegt immers: „Zalig zijn die treuren, want zij zullen vertroost worden." Het is: „sieraad voor as; vreugdeolie voor treurigheid; het gewaad des lofs voor een benauwde geest."

De vreugde van Jakob — Israël — is een diepe vreugde, want zij zetelt niet in ons wisselvallige gevoel, maar in de door Gods Wet omgeploegde en door het Evangelie van Jezus Christus en Die gekruiste, bezaaide akker des harten. David wist dit goed en hij heeft er aldus van mogen getuigen: „Gij hebt vreugde in mijn hart gegeven, meer dan ten tijde als hun koren en hun most vermenigvuldigd zijn."

De vreugde van Jakob — Israël — is een zeer hoge vreugde, hoog, omdat zij elke andere vreugde in graad en in heerlijkheid overtreft en omdat zij van God uitgegaan, ook weer tot God terugkeert en in Hem eindigt. Zingen wij niet, in het bijzonder bij de viering van het Heilig Avondmaal:

Wat zal ik, met Gods gunsten overlaan, Die trouwe Heer' voor Zijn gena vergelden? 'k Zal bij de kelk des heils Zijn Naam vermelden En roepen Hem met blijd' erkent'nis aan.

De vreugde van Jakob •— Israël •— u> niet het minst een eeuwige vreugde. Wat is de vreugde der wereld niet alleen oppervlakkig en ijdel, en vaak zo bezoedeld en onrein, maar vooral ook kort. Ons leven is maar kort, een handbreed, een bloem, een damp. En het is zo onzeker. En in dat korte en onzekere leven is het uitnemendste er van moeite en verdriet. Maar in de vreugde door de Heilige Geest, in Christus, en door Hem in God, daar zit dus de eeuwigheid in. Hier telkens weer afgebroken, maar in de tijden en ogenblikken toch hartvertroostend en zieleverkwikkend, doch eens wordt zij nooit meer verstoord, want het Avondmaal van de bruiloft des Lams kent geen einde, dan alleen het einde in God, de Vader, de Zoon en de Heilige Geest. Eeuwige vreugde in God door Christus, dat is de hemel.

En het beginsel van die eeuwige vreugde geniet hiei op aarde Jakob — Israël — de tweernen: *, Jakob de hielhouder, de bedrieger, maar door wedergeboorte en bekering toch ook door vele worstelingen heen ook Israël, de strijder Gods met de nieuwe naam.

Jakob — Israël! — dat wijst op veel strijd, het spreekt van vele nederlagen, maar ook van overwinning alleen door de Man, de Held, de Heere Jezus Christus, Die met de Zijnen als met Jakob, te Pniël worstelt en ze worstelende maakt. De overwinning is het wezenlijke en dus het blijvende, want het is door en in Christus. De nederlagen zijn niet uiteindelijk en dus tijdelijk. Jakob, de oude mens, blijft hier. Israël gaat door de hemelpoort in tot de bruiloft.

Wat zal het eens voor ons zijn? O, dat wij toch vrezen voor het bouwen op een zandgrond. Dat eindigt in een eeuwige ruïne, die wij zelf veroorzaakt hebben. Och, dat wij smeken mogen om Israëls verlossing uit Sion en dus door Christus alleen.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 27 februari 1971

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's

Israëls verlossingen (slot)

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 27 februari 1971

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's