Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Belijden en getuigen

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Belijden en getuigen

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

Voor zijn laatste gang naar Jeruzalem heeft Jezus zijn discipelen apart genomen om aan zijn Kerk voor alle volgende eeuwen de belijdenis te geven, die de rots zou zijn waarop de gemeente van de levende God in deze wereld onwankelbaar zou gegrondvest zijn.

Toen Simon Petrus had beleden: Gij zijt de Christus, de Zoon van de levende God, heeft Jezus hem zalig gesproken en getuigd, dat deze belijdenis vrucht van de openbaring van zijn Vader was. Maar dat niet alleen .Hij liet er meteen op volgen: En Ik zeg u ook, dat gij zijt Petrus, en op deze petra zal Ik mijn gemeente bouwen, en de poorten der hel zullen haar niet overweldigen.

De gemeente des Heeren staat alleen

onoverwinnelijk in de wereld op de rots dezer belijdenis. En in deze belijdenis zal zij als getuige in de wereld alleen vruchtbaar zijn.

Belijdenis en getuigenis hangen in de Bijbel onlosmakelijk met elkaar samen. Het getuigenis is de vrucht van de belijdenis. Daarom schrijft Johannes: En wij hebben het aanschouwd en getuigen, dat de Vader zijn Zoon gezonden heeft tot een Zaligmaker der wereld. Zo wie beleden zal hebben, dat Jezus de Zoon Gods is, God blijft in hem en hij in God (1 Johannes 4:14 en 15).

Dat is de les, die wij hebben te trekken uit de geschiedenis van de belijdenis van Petrus in het gebied van Cesarea Philippi. De Koning der Kerk heeft reeds voor zijn uitgang in Jeruzalem aan de Kerk haar belijdenis gegeven. Toen is Hij voorgegaan naar Jeruzalem om de inhoud van die belijdenis te vervullen. En als alles volbracht was door Hem en Hij opgestaan was uit de doden, is Hij — na gewisse tekenen te hebben gegeven van zijn opstanding — opgevaren ten hemel om de beloofde Trooster-Geest te zenden van de Vader. Deze Geest der Waarheid bracht de volheid der belijdenis, die Christus reeds tevoren gegeven had in al haar diepe rijkdom aan het licht in het hart der Kerk en verzegelde haar. Dat was naar Christus' eigen woorden in zijn afscheidsrede: „Nog vele dingen heb Ik u te zeggen, doch gij kunt die nu niet dragen..."

Hij moest namelijk eerst zijn werk afmaken en triumferen over dood en graf, ook de ganse buit van zijn arbeid indragen in de hemel, opdat de Vader Hem het loon zou uitkeren en de Geest geven, opdat die zou worden uitgestort en woning zou nemen in hart der Kerk. Die Geest is gekomen met die „vele dingen", die de discipelen in de paaszaal nog niet konden dragen. Bij die „vele dingen" gaat het niet om nieuwe toegevoegde zaken, maar om uitdieping en ontsluiting van die belijdenis van Petrus: „Gij zijt de Christus, de Zoon van de levende God". Het is het openbloeien van de bloemknop, in de gemeenschap met de Geest des Vaders en des Zoons. Daarom vervolgde de scheidende Borg: „Maar wanneer Die zal gekomen zijn, namelijk de Geest der waarheid, Hij zal u in al de waarheid leiden; want Hij zal van zichzelf niet spreken, maar zo wat Hij zal gehoord hebben, zal Hij spreken en de toekomende dingen zal Hij u verkondigen. Al wat de Vader heeft, is mijne: daarom heb Ik gezegd, dat Hij het uit het mijne zal nemen en u verkondigen (Johannes 16 : 12 — 15).

En die rijkdom is aan de Kerk geschonken in het apostolisch getuigenis, zoals het in de Nieuw-Testamentische geschriften als openbaring in de schoot der Kerk is gelegd.

Daarom kan nooit de ware Jezus, die de Christus is, gevonden worden door Hem te zoeken achter de bijbelschrijvers. Ook is het een gruwelijke miskenning van het ambt van de Heilige Geest als men de Nieuw-Testamentische geschriften zou zien als de neerslag van de theologische bezinning van de eerste christengemeente. Neen. de Christus, die Petrus uit naam van de hele Kerk beleden heeft, is de Christus der Schriften, zoals Hij nu in het getuigenis der apostelen op ons toetreedt. Vader. Zoon en Heilige Geest zijn waarachtig Eén: de Vader, die zijn Zoon in de wereld zond; de Zoon, die hier in gehoorzaamheid voor het aangezicht van zijn Vader in onze menselijke natuur zijn middelaarswerk verrichtte; de Heilige Geest, die als Geest des Vaders en des Zoons het ware licht over Hem deed opgaan, Hem waarlijk doet kennen en verzegelt in het hart der Kerk.

Zo heeft de Kerk haar belijdenis ontvangen door de openbaring Gods en ligt die thans verankerd in het apostolisch getuigenis. Het kan en mag haar alleen maar gaan om de Christus der Schriften, zonder iets af te doen, zonder iets toe te doen. Vandaar het baken in zee: Doch al ware het ook, dat wij, of een engel uit de hemel, u een evangelie verkondigde buiten hetgeen wij u verkondigd hebben, die zij vervloekt Gal. 1:8).

Hoe onvruchtbaar zal dan ook al het getuigen der kerk zijn, als zij deze haar belijdenis ontrouw wordt. Wanneer zij toont in haar belijdenis door een geest van twijfel bezet te zijn, wederstaat zij het Woord van God en de Heilige Geest, die de Geest van het Woord is. Want het Evangelie van Jezus Christus is niet JA en NEEN. Dat wordt het, als filosofieën en ideologieën, sociologie en andere gedragswetenschappen mee gaan spreken, of zelfs — zoals dat heden toegaat — eerst aan het woord komen. Als zo de menselijke rede zich gaat aanmatigen over het Woord te willen heersen, en dat — wel verstaan < — op het erf der kerk, dan staat er Eén te wenen aan de poort van Jeruzalem, namelijk Christus. Zou zo'n kerk ook maar enige vrucht af kunnen werpen in haar getuigen in de wereld? Zij is gedoemd tot frustratie en maakt alleen de verwarring nog maar groter.

Zo dan heeft de Kerk eerst haar belijdenis ontvangen, opdat zij dan, staande met deze belijdenis in de wereld, getuigen zou. Het was dan ook een verschrikkelijke misgreep en niet minder dan een bedroeven van de Heilige Geest, toen onze kerk in haar kerkorde het „apostolaat" stelde voor het belijden. Wat is zij daarin slecht leerling der Heilige Schrift geweest. Schijnbaar kleine oorzaken kunnen grote gevolgen hebben. Die gevolgen komen nu op ontstellende wijze openbaar. In allerlei ellende, die als een vloed het kerkelijk leven overspoelt. Kerken blijven leeg. predikanten moedeloos en wanhopig, enz. Alles getuigt van de nood der prediking, van de krisis der kerk ten opzichte van haar belijdenis.

Zonder vast te staan in haar belijdenis kan de kerk niet vruchtbaar getuigen. Zo is het toch ook in het persoonlijk vlak, in het leven van de enkele christen.

Zolang er twijfels zijn in de ziel aangelande de Christus der Schriften en de persoonlijke verhouding tot Hem en kennis van Hem. zo lang is er ook geen vrij getuigen van Hem. O zeker, het kan wel zijn, dat we Hem mogen uitdragen en het voor Hem mogen opnemen, hoewel we voor onszelf met tal van vragen zitten aangaande onze staat voor God. Maar dan slaat Christus in zijn Geest met het Woord op zo'n ogenblik door alles heen en vergeten we onszelf terwille van Hem. Dan spreken we goed van Hem en op zo'n wijze, dat we later bij bezinning er op juist met onszelf in de knel komen. Gelukkig dat er die momenten zijn, momenten van onszelf vergeten, waarop we alleen maar goed kunnen spreken van Hem en Hem kunnen aanprijzen.

Maar dan zal daarna ook des te meer de noodzaak van zijn kennis in vereniging met Hem —- in toeëigening — beseft worden. Want vrij getuigen in het leven leren Gods kinderen als ze door het levend geloof één plant met Hem worden in de gelijkmaking zijns zoons en zijner opstanding.

Zijn er dan geen twijfels en aanvechtingen meer? — Ach, de zwarte jager is altijd op pad om zijn pijlen af te schieten; de oude slang kan zich winden om de beklemde borst, zodat we schier geen adem weten te halen. Maar het is toch een groot verschil, of de aanvechtingen van buiten af komen, dan wel van binnen uit door het gemis van een goed geweten, dat besprengd is met het bloed der verzoening; een goed geweten door de opstanding van Jezus Christus. „Die in de Zoon Gods gelooft, heeft de getuigenis in zichzelf; die God niet gelooft, heeft Hem tot een leugenaar gemaakt, dewijl hij niet geloofd heeft de getuigenis, die God getuigd heeft van zijn Zoon. En dit is de getuigenis, namelijk, dat ons God het eeuwige leven gegeven heeft; en dit leven is in zijn Zoon. Die de Zoon heeft, die heeft het leven; die de Zoon Gods niet heeft, die heeft het leven niet", schrijft Johannes (1 Joh. 5 : 10— 12).

De Geest brengt tot rust in Christus, en maakt vast de belijdenis van Hem door allerlei oefening en beproevingen heen. Daarom heeft Hij laten schrijven: Benaarstigt u om uw roeping en verkiezing vast te maken. Daarin is Hij het, die ons afbrengt van alles wat vlees is en die ons doet wortelen in het Woord. Die Geest der verzegeling doet getuigen in vrijheid en ons in vrijmoedigheid rekenschap afleggen van de hoop, die in ons is. De liefde van Christus dringt ons. de christen is bruidwerver. Indien we met Hem lijden, zo zullen we ook met Hem verheerlijkt worden.

Ja, getuigen brengt lijden en smaad mee. Het Griekse woord voor getuigen is martyren, martelaar zijn. Niet de martelaar spelen, of zich tot martelaar opwerpen, maar het zijn, het ondergaan, naar de wegen en omstandigheden, waarin de Heere ons leidt en voorgaat. En daarin mogen we Hem ontmoeten in zijn eeuwige liefde, die Hij uitstort in onze harten in de Heilige Geest.

Petrus mocht zich later in zijn brief noe-

men getuige des lijdens van Christus (1 Petr. 5:1). Een leerschool had hij in zijn leven doorlopen. Hij zag terug Wat was het kruis levensvreemd geweest, nu is het zijn leven geworden. Niet maar het KRUIS als kruis der verzoening. Ja, dat allereerst (die Zelf onze zonden in zijn lichaam gedragen heeft op het hout). Maar dan ook het kruis als gemeenschap aan het lijden van Christus (1 Petrus 4 : 13).

Als hij zich nu noemt getuige des lijdens van Christus, dan doelt hij niet maar op het ooggetuige zijn van het borgtochtelijk lijden van Christus, maar ook vooral op het persoonlijk lijden om de naam van Christus, om het martyren in gemeenschap met Christus en het alzo vervullen zoals Paulus schrijft — van de overblijfselen van het lijden van Christus. Belijden (hetzelfde zeggen) leidt tot martyren (getuigen) en doet delen in de vreugde des Heeren, want „de Geest der heerlijkheid en de Geest Gods rust op u."

Gods kinderen dragen de ordetekenen van het Koninkrijk bij zich in het delen in de verachting van Christus. Zo noemde Petrus zich getuige des lijdens van Christus. Hij wilde zeggen: Ik weet er van en daarom kan ik u schrijven: gelijk gij gemeenschap hebt aan het lijden van Christus alzo verblijdt u; opdat gij ook in de openbaring zijner heerlijkheid u moogt verblijden en verheugen (1 Petrus 4:5).

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 27 maart 1971

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

Belijden en getuigen

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 27 maart 1971

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's