Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Van de schepping

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Van de schepping

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

Wij geloven, dat de Vader, door Zijn Woord, dat is door Zijn Zoon, de hemel, de aarde en alle schepselen uit niet heeft geschapen, wanneer het Hem heeft goedgedacht, aan een iegelijk schepsel zijn wezen, gestalte en gedaante en onderscheidene ambten gevende, om zijn Schepper te dienen. Dat Hij ze ook nu alle onderhoudt en regeert naar Zijn eeuwige voorzienigheid en door Zijn oneindige kracht, om de mens te dienen, ten einde, dat de mens zijn God diene.

Hij heeft ook de engelen goed geschapen, om zijn zendboden te zijn en om zijn uitverkorenen te dienen; van welke sommigen van die uitnemendheid, in dewelke hen God geschapen had, in het eeuwig verderf vervallen zijn, en de anderen door de genade Gods in hun eer- . ste staat volhard hebben en staande gebleven zijn. De duivelen en boze geesten zijn alzo verdorven, dat zij vijanden van God en van alle goed zijn; naar al hun vermogen als moordenaars loerende op de kerk en een ieder lidmaat van die, om alles te verderven en te verwoesten door hun bedriegerijen; en zijn daarom door hun eigen boosheid veroordeeld tot de eeuwige verdoemenis, dagelijks verwachtende hun schrikkelijke pijnigingen. Zo verwerpen en verfoeien wij dan hierin de dwaling der Sadduceeën, welke loochenen dat er geesten en engelen zijn; en ook de dwaling der Manicheeën, die zeggen, dat de duivelen hun oorsprong uit zichzelf hebben, zijnde uit hun eigen natuur kwaad, zonder dat zij verdorven zijn geworden. Artikel XII N.G.B.

„Wij geloven, dat de Vader, door Zijn Woord, dat is door Zijn Zoon, de hemel, de aarde en alle schepselen uit niet heeft geschapen, wanneer het Hem heeft goedgedacht, aan een iegelijk schepsel zijn wezen, gestalte en gedaante en onderscheidene ambten gevende, om Zijn Schepper te "dienen. Dat Hij ze ook nu alle onderhoudt en regeert naar Zijn eeuwige voorzienigheid en door Zijn oneindige kracht, om de mens te dienen, ten einde, dat de mens zijn God diene."

Met dit schone stuk begint artikel XII, geheel anders van opzet dan Zondag 9 van de Catechismus. Ook het vervolg van het artikel is van eigen aard. Dit is niet een weten, dit is niet een verstaan, het is veel meer, namelijk een geloven. Het geloof laat God God en beschouwt de schepping als uit als in Gods hand. Wat de tijd der schepping betreft, stelt dit artikel: „wanneer het Hem heeft goed gedacht". Wat de schepselen betreft, Hij gaf aan elk schepsel zijn wezen, zijn gestalte, zijn gedaante, maar ook onderscheidene ambten om zijn Schepper te dienen. Dan stelt Hij dat door Zijn voorzienigheid de mens gediend wordt, ten einde de mens weer zijn God diene. Een cirkelgang dus! Scheppen is maken uit niets. Er is veel meer geloof nodig om de evolutieleer te geloven, dat n.1. uit moleculaire lichaampjes het grote geheel ontstaan is, dan de bijbelse scheppingsgeschiedenis. Aristoteles leerde dat de schepping eeuwig was. En Epicurus leerde dat de tegenwoordige gedaante der wereld ontstaan is uit een toevallige samenvloeiing van deeltjes, van ondeelbare deeltjes, zodat Darwin niets nieuws beweerd heeft.

Daar zijn verschillende Hebreeuwse woorden voor scheppen: choel, jalad, gana, die beduiden: met arbeid en moeite voortbrengen. Het meest gebruikte woord voor scheppen is bara, dat betekent: iets voortbrengen uit niets. Dan zijn er nog enige Hebreeuwse woorden, die fatsoeneren, gestalte geven betekenen en jatsar, dat luister aanbrengen betekent. Door het woord bara - scheppen - wordt ook wel de voorzienigheid verstaan, b.v.: „Ik formeer het licht en schep de duisternis."

De schepping Gods, die Hij door spreken tot stand bracht goeddeels heeft dan plaats gehad in den beginne: n.1. hemel en aarde. Daarvoor was God op volmaakte wijze in Zichzelven en in die nooit begonnen eeuwigheid had de drieënige God volmaakt genoeg aan Zichzelf. Daar in die eeuwigheid heeft Hij Zijn besluiten genomen en in die besluiten, die Hij vrijwillig, om Zijns zelfs wil nam, was ook om de wereld te scheppen. Wij noemen dat de Raad Gods. Daar was geen doorgronden aan Zijn verstand, zodat al wat ontstond eigenlijk ondoorgrondelijk is.

In den beginne. De aartsvaders begonnen hun jaartelling in de herfsttijd, de maand Tisri, en gelijk van daaruit begonnen zij te tellen hun sabbathsjaren en hun jubeljaren. Van scheppingsperioden weet de bijbel niet, wel van scheppingsdagen, waarvan gij telkens leest: het was avond geweest en het was morgen geweest die dag en op de zevende dag heeft God gerust. Zou men scheppingsperioden willen aannemen, dan zou men ook een sabbathsperiode moeten aannemen. De wordingsperioden, die de moderne wetenschap aanneemt, werkt altijd met miljoenen jaren en dan ook altijd met series nullen afgerond. Wij vragen ons af, hoeveel tijd God nodig gehad heeft om scheppend te spreken en houden ons dan maar gewoon aan de bijbel en wij geloven dat God metterdaad op de-eerste dag het licht en op de vierde dag de lichtdragers geschapen heeft, dat God op de tweede dag het uitspansel gemaakt heeft, de scheiding tussen de wateren boven en de wateren beneden, en dat Hij op de vijfde dag de vogelen en de vissen, dus de bewoners van het uitspansel en de wateren gemaakt heeft. Wij geloven, dat de Heere op de derde dag alle kruid en geboomte gemaakt heeft en op de zesde dag alles wat van dat gewas kon leven en tenslotte de mens. Zodat er paralellie was tussen de le en de 4e, de 2e en de 5e, de 3e en de 6e dag.

En ten laatste rustte de HEERE van al Zijn arbeid, niet omdat Hij moede was of mat, maar omdat Hij ophield met werken en Zich verlustigde in al wat Hij geschapen had en omdat Hij de Sabbath wilde doorbrengen met de mens, die naar Zijn beeld en in Zijn gelijkenis geschapen was.

Alles was dus geschapen ten goede van de mens en ter ere Gods. Zodat heel de schepping ons oproept om aan onze Schepper te gedenken, en de hele schepping ons oproept tot onze plicht. De roepende raaf moet ons leren bidden tot God. De os en de ezel moeten ons leren dankbaar te zijn jegens onze Meester. Het machteloos konijn moet ons oproepen om de toevlucht te nemen tot de Rotssteen der eeuwigheid, Christus. Heel de schepping kan ons bepalen bij de herschepping.

In den beginne heeft God ook de engelen geschapen tegelijk met de derde hemel, de woonplaats van Zijn eer, want toen de aarde nederzonk op haar grondvesten

juichten de zonen Gods, dat zijn de engelen. Engelen zijn geesten, eindige geesten, veel wetend niet alwetend, veel machtig, niet almachtig. Zij zijn bepaald aan tijd, voor een eeuwigheid geschapen, maar niet van eeuwigheid geschapen, zij zijn bepaald aan plaatsen, waar zij zich hebben op te houden, of waar zij worden heengezonden. Zij zijn Gods directe dienaren, vlammen des Heeren, zij zijn ook dienstknechten dergenen, die de zaligheid beërven. Soms is er één engel bij een Godvruchtige, soms legio, soms omsingelt één engel en legert zich om die God vrezen. Zij verblijden zich in de bekering van een zondaar, wekken hen ook op tot plichten van Godzaligheid. Zij bewaren, troosten, raden de kinderen Gods ten goede. Zij bestraffen degenen die de kerk van Christus tegenstaan, sloegen Herodes met een boze ziekte, de Assyriërs met pestilentie en met blindheid, de mannen van Sodom met blindheid, de eerstgeborenen in Egypte met de dood. Zij dragen de gezaligden tot in Abrahams schoot, zoals Lazarus. Zij komen eens met de bazuin van één hunner met vele duizenden met Christus. En zij staan in de twaalf poorten van het Jeruzalem, dat boven is. Laat dan toch de troost, de hulpen de nabijheid niet zo achteloos aan u voorbijgaan, gij die God vreest. Maar leeft met de engelen zoals Abraham, Jacob, Daniël, Maria Magdalena, Paulus en al de bijbelheiligen gedaan hebben. Beseft en gebruikt toch de schepping Gods, deze heerlijke schepping Gods, die hun beginsel niet verlaten hebben. Zij zijn er. Zij werken. Zij zijn er tot uw nut. Doet toch niet als de Sadduceeën, die in geen geesten geloven! Doet toch niet net alsof er alleen maar duivels zijn. Gaat wat geruster uw weg, ook als die moeilijk is. Gaat wat veiliger uw kerkelijke weg, ook als uw kerk u duizend gevaren biedt. De engelen van Petrus leven nog en werken nog. Laten zij u als Gideon aansporen tot heiligmaking, om manmoedig de baalsdienst tegen te gaan, de werelddienst te keren, uit uw huis en uit uw gezelschap. En weest toch niet zo bang voor de legers van wereldse mensen en werelddienaars, voor ketters en kerkverwoesters, want die met u zijn, zijn meer dan die met hen zijn.

Des Heeren engel schaart Een onverwinb're hemelwacht Rondom hem, die Gods wil betracht; Dus is hij wel bewaard. Komt, smaakt nu en beschouwt De goedheid van d' Alzegenaar. Welzalig hij, die, in gevaar, Alleen op Hem betrouwt!

Vreest, vreest Hem t' allen tijd', Gij, heiligen, daar g' ondervindt, Dat hij, die God vreest en bemint, Gebrek noch schade lijdt. In honger komt noch moed, Noch kracht de jonge leeuw te baat; Maar die de Heer' zoekt vroeg en laat. Mist nimmer 't nodig goed. \

Maar nu de kwade engelen, de duivelen, zijn die ook geschapen? Voorzeker, en goed geschapen, maar zij hebben hun beginsel niet bewaard. Waarom zij afgevallen zijn, hoe zij afgevallen zijn? Door hoogmoed? Door jaloesie op de mensen of op God Zelf? Wij willen u daar het antwoord niet op geven, hoewel er wel teksten zijn, die in die richting wijzen. De zonde is bij engelen en bij mensen altijd het onbegrijpelijke, zij is nabal = dwaasheid. Zij waren zo goed geschapen, zo goed als de anderen, en zij waren bestemd voor een eeuwige gelukzaligheid, maar zij hebben hun beginsel niet bewaard. Wanneer de val heeft plaats gehad? Niet voor de geluksstaat van de mens, maar wel spoedig: in den beginne.

De duivel heeft verloren de kennis van Gods goedheden en genade, heeft verloren alle heiligheid en heeft verkregen alle onheiligheid. Dat kwaad is er niet te denken of hij heeft het. Hij werd van volmaakt goed volmaakt kwaad. Wat hij van God nog kent doet hem volmaakt sidderen. Hij is uitgestoten uit de hemel, zijn plaats is de hel. Zwerft hij nog om over de aarde, het is om de mens alle kwaad te doen en God en Zijn dienst op het hoogst tegen te staan.

En hij is een overste over velen. Hij stelt zich aan als de overste dezer aarde. Beëlzebul, dat is zijn naam. Menigten van boze geesten staan onder hem. Koningen en groten der aarde zijn zijn onderdanen, de anti-Christ is zijn beste onderdaan. Ongelovigen, goddelozen, kinderen der ongehoorzaamheid zijn zijn dienaren. Zijn dienst bestaat in het tegenstaan van de kerk, in het vervalsen van Gods Woord, het ontheiligen van de sacramenten, haat kweken tegen de vromen, lasteren tegen de leraars van het Evangelie. Maar eerst recht is hij in zijn element als hij u kan krijgen in de krochten der zonde, dronkenschappen, dansgelegenheden, wellustigheden, brasserijen. Het behaagt hem om twisten en verdeeldheden in kerken te werpen. Altijd heeft hij wat nieuws. De goddelozen stelt hij gaarne gerust en houdt hij zorgeloos over de zonde. Hij houdt hem ijverig bezig in de dingen van de tijd, maar laat hem vele verontschuldigingen vinden voor de godsdienst. De dienst van Jezus stelt hij voor als saai en langdradig, maar de dienst der zonde laat hij nooit te lang vinden. De godsdienst stelt hij voor als schijnheiligheid en de openbare zonde stelt hij voor als oprechtheid.

Gaarne voert hij iemand tot wereldse vriendschappen, en als hij iemand al vroom laat zijn, dan verstrikt hij hem ras in hoogmoed. Krijgt iemand al last van zijn zonden, dan maakt hij hem wanhopig en dan tracht hij alle gedachten aan schuldvergeving verre van hem te houden. Van Christus moet hij helemaal niets hebben. Die van Christus zijn bestrijdt hij op het allerfelst.

Wat zullen wij van deze vreselijke schepselen Gods zeggen? Hoedt u tegen hem, wacht u voor zijn aanvallen, wapent u tegen hem, schuil bij elke aanval van welke duivel ook in de klederen van Jezus. Gelooft hem niet en gelooft hem nooit. Wederstaat hem en hij zal van u vlieden. Zijn tijd is maa^ kort meer, maar daarom zijn zijn aanvallen te heviger. God is oneindig sterker dan hij en Christus, Die de strijd met hem streed, kent hem en is u zeker tot een Hulp. Straks is zijn tijd daar, dat hij met eeuwige banden der duisternis gebonden zal zijn en dan zal al het verdriet, dat Hij 's Heeren volk aandeed, op zijn hoofd nederkomen en dan zal dit alles uw zaligheid vergroten.

Laat mij één ding zeggen. De Sadduceeën en Manicheeën, die duivelen en geesten loochenen, gelooft die niet, onder welke nieuwe namen zij ook spreken. Maar laat uw dagelijkse bede zijn: Leid ons niet in verzoeking, maar verlos ons van de boze.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 19 juni 1971

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

Van de schepping

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 19 juni 1971

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's