Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

KLEINE KRONIEK

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

KLEINE KRONIEK

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

Alternatieve belijdenisvragen

In de laatste weken is ook in ons blad nog al eens geschreven over de alternatieve belijdenisvragen, die door de synode onzer kerk zijn aanvaard en die eigenlijk geen wezenlijke inhoud meer hebben. In „Kerk en Theologie" heeft prof. Lekkerkerker van Groningen nogal scherpe kritiek geuit op dit besluit van de synode. Hij gaat eerst de feiten na. Kerkordelijk zijn we nog gebonden aan de belijdenisvragen van vóór 1951, maar er is wel vrijheid om ook de vragen te gebruiken uit het ontwerp-dienstboek van de kerk dat nog nooit verder is gekomen dan „in ontwerp". De werkelijkheid is dat ieder maar doet wat goed is in zijn ogen en dat er eigenlijk geen orde is. Aan de éne kant wilde men veel meer oecumenische vragen en daarom mocht in de derde vraag niet langer de Hervormde Kerk genoemd worden, en aan andere kant moest men toch „ergens" belijdenis doen, zodat die vraag juist weer gehandhaafd moest worden. Ook ten aanzien van andere formuleringen kwamen er grote verschillen, waarbij prof. Lekkerkerker pleit voor handhaving van de eerste vraag, waarin het trinitarisch belijden zo duidelijk uitkomt. In 1950 wilde de synode ook in de tweede vraag handhaven de uitdrukking „door Gods genade" en „het volgen van de Heiland in leven en sterven". Prof. Lekkerkerker vindt dat -wat te veel. Maar zo vervolgt hij dan:

„Na 1951 ging de geschiedenis verder. Velen vonden de vragen te zwaar, onhanteerbaar, onoverzichtelijk. begrepen niet waarom er een formulier moest worden gelezen. In de spanningen tussen de modaliteiten gingen de vragen een rol spelen. De Bijdrage van de Vrijzinnige Hervormden gaf een kort ontwerp, gebruikte zonder nadere toelichting het woord 'bevestigen' in plaats van 'openbare belijdenis' bewust gekozen door de kerkorde. Voegde daarbij gebruiken als knielen en handopleggen. Vanuit de Liturgische Kring en aanverwante werkgroepen kwam een pleidooi ten gunste van de confirmatie, een sacramentale naast doop en avondmaal. Op het Instituut voor Liturgiewetenschap in Groningen hebben wij zoveel mogelijk de ontwikkeling bijgehouden, ook de nieuwe ontwerpen. O.a. Veendam 1967, dat een geslaagde poging deed voor een gemeenschappelijke belijdenisdienst van rechtzinnige en vrijzinnige modaliteit. De Mededelingen no. 3 geven de tekst, vanaf ds. Dethmar in 1824 tot en met de Liturgische Handreiking 1967.

Binnen het geheel van een verwarrende en verwarde geschiedenis, waarin richtingen en modaliteiten, bepaalde theologieën een veel grotere betekenis hebben dan openlijk wordt toegegeven, spelen nu ook de (zoveelste) alternatieve belijdenisvragen. Zij zijn belangrijk allereerst omdat zij een nieuwe zingeving van de openbare belijdenis vooronderstellen. Betrokken op de doop en niet meer op het avondmaal. Eigenlijk heeft de synode een nieuwe inhoud van artikel 17 uit de kerkorde vrijgegeven:

'De openbare belijdenis is een akte van opname in de gemeente van Christus voor hen die nog niet gedoopt zijn, akte van bevestiging van de doop door hen die als kind gedoopt zijn, belofte van het dragen van medeverantwoordelijkheid voor opbouw van de gemeente.'

Dit brengt natuurlijk ook een totale wijziging van artikel 16 over de catechese en artikel 18 over het avondmaal met zich mee, met de bijbehorende ordinanties. Kern acht ik hier de geheel andere plaats van het avondmaal. Er is betoogd, dat de alternatieve belijdenisvragen afscheid betekenen van het individualisme, omdat belijdenis doen zich nu richt op het meegedragen worden door de gemeente en daarin mee gaan arbeiden (ds. Spijkerboer zag hier een kerkistische muis lopen). Ik meen, dat er nu juist een enorm individualisme zal ontstaan ten aanzien van het avondmaal: waar praktisch het individuele geweten van de mens de beslissende instantie wordt voor al of niet toegaan, het opzicht van de gemeente daartoe strekkend dat de mens weet wat hij doet 'het lichaam des Heren onderscheidt', wegvalt Kerkhistorisch voltrekt zich hier een breuk met een traditie, die begon in de vroegchristelijke kerk: dat de viering van het avondmaal een akte van weten, ^onderscheiden, belijden vooronderstelt Dichterbij: met de Reformatie, die altijd de nadruk legde op de noodzaak van catechetische voorbereiding. Nog dichterbij: met Hervormde rapporten van 1962 en 1966, die stelden dat catechese, kennis van het geloof, belijden van het geloof blijven behoren tot de voorbereiding van het avondmaal." —

Het is wel duidelijk, zo zou ik hieraan toe willen voegen, dat de invloed van de Algemene Kerkvergadering op de synode zo groot is geweest, dat men in de haast om toch maar aan het verlangen van een groep jongeren toe te geven, zo ondoordacht het besluit heeft genomen om de alternatieve belijdenisvragen te aanvaarden en daarmee ten aanzien van het Avondmaal ineens op een heel ander spoor terechtgekomen is.

Belijdenis en catechese

Nog iets dieper gaat prof. Lekkerkerker op het bovenstaande in. Vanouds werd men onderwezen, deed men belijdenis en daardoor werd de toegang tot de viering van het Heilig Avondmaal ontsloten. Tegenwoordig zien velen dat anders:

„Sommigen zeggen: gaan naar het avondmaal is een akte van belijden. Valt de noodzaak van toeleiding, waarop de apostel in I Kortinthiërs 11 met zulk een grote ernst wijst, dan geheel weg? Ik begrijp, dat predikanten in de veertig dagen vóór Pasen 1971 radeloos waren met de alternatieve zingeving van de openbare belijdenis, daarmee ook de alternatieve ontkoppeling van deze belijdenis en het avondmaal, die de synode hun aanbood. Of ik dan niet deel in de zorg over de schrikbarende achteruitgang van het aantal nieuwe lidmaten? over de isolering van het avondmaal, dat zo weinig — ondanks alle goede rapporten van de synode omstreeks 1960 — als maaltijd van de vreugde gevierd wordt? niet open sta voor het verlangen naar gezinscommunie door gelovende en belijdende ouders met hun kinderen? Ja. Ik zou graag willen, dat de gemeente onstuimig vroeg om zulk een viering. Merk daar •— afgezien van een aantal dorps- - wijkgemeenten — nog weinig van. Erken graag, dat de vragen van het dienstboek overladen zijn, vind het eigenlijk niet verantwoord dat er nog steeds geen bondiger tekst is gegeven. Zie het echter ook niet, dat het aantal nieuwe lidmaten nu zal gaan stijgen met de alternatieve vragen. Ben ook niet bereid rechdijnig van-

wij de kinderdoop afschaffen. Of een toelatingsakte op de leeftijd van 7, 8 jaar creëren.

Anders wordt ook de zingeving van de catechese. Zij is eerder gericht op werken in de gemeente, functioneren van organen van bijstand, diakonaat en maatschappelijk werk, stages in een stuk praktisch werk, dan op onderwijs in het geloof van de kerk. Parallel met de tendens in de theologische opleiding prioriteit te geven aan de praxis als bron voor de theologie, de Godskennis. Geen wonder, dat de vragen activistisch zoveel aandacht geven aan het werken in de gemeente als gestalte van het belijden van de Heer. Zozeer dat het 'door Gods genade' en het 'uw Heiland volgen in leven en in sterven', de inhoud van het Credo geheel op de achtergrond treden. Er is theologisch enorm veel aan de orde met de alternatieve vragen, voor de catechese èn voor het geloof van de kerk. — Ongetwijfeld, de belijdeniscatechese had in het verleden dikwijls een te thèoretisch karakter. Betrok de jonge mensen te weinig in de praxis van de gemeente, primair de eredienst. Leerde te weinig zich te oefenen in de praxis van het lezen van de Schrift, het lied het gebed. En dan ook het leven van de gemeente, haar structuur, het diakonaat. Maar ik geef toch verre de voorkeur aan de catechese van de vroegchristelijke kerk in de veertig dagen vóór Pasen, die echt toeleiding was ook tot een persoonlijke omgang met de Heer en het aandurfde een grondig onderzoek in te stellen naar leer en leven van de catechumenen." —

Natuurlijk, zo zou ik hieraan willen toevoegen, hebben velen deze alternatieve vragen aanvaard om daarmee de teruggang in het aantal belijdeniscatechisanten te stuiten. Want het is inderdaad schrikbarend hoe weinigen er in de grote steden nog belijdenis doen. Maar dan moet men het paard niet achter de wagen spannen. Dan moet men een verantwoorde en inhoudrijke catechese geven en een verantwoorde evangelieprediking die naar de Schriften is.

Naar de Schriften

In een interview met Koers heeft dr. G. van Moorsel van Groningen daar nog eens de nadzuk op gelegd hoezeer het nodig is om aan de Bijbel als Gods Woord vast te houden en van daaruit ook de theologie te beoefenen. Ook aan Genesis 1 dient men vast te houden:

„Wordt een zaak als die van Genesis 1 niet te zeer overtrokken? Zijn er geen belangrijker problemen als b.v. van rijkdom/armoede, oorlog en vrede?

.— lk meen, dat beide vragen-typen van het allergrootste gewicht zijn en juist daarom reeds niet tegenover elkaar uitgespeeld mogen worden. De kwestie van de hoofdstukken van Genesis acht ik enorm van belang in verband met de werkelijkheidssubstraat van de Openbaring.

U onderschrijft de opvattingen van Kuitert dus niet? ...

— Dat hebt u goed gezien! Bij Kuitert en de gehele moderne theologie worden de feiten als in Genesis tot hoofdstuk 12 'verzwolgen' in de verkondigde Interpretatie, terwijl ik altijd geleerd heb, dat het in de bijbel om feit èn interpretatie, interpretatie en fèit gaat. Nu ben ik er helemaal niet blind voor, dat de beginhoofdstukken van Genesis boven hun tijd uit verkondigden (dat wisten wij al Icing voor Kuitert ook al), maar een verkondiging, die niet op feiten gebaseerd is, verdwijnt als het ware in het Nirwana. Vandaar dat ik mij er niet voor schaam aan de beginhoofdstukken van Genesis mede een bepaald reportage-karakter toe te schrijven, waarbij het woord 'mede' aanduidt, dat het verkondigend karakter de hoofdnadruk toekomt en het tweede woord 'bepaald', dat die reportage niet per sé uitputtend-volledig behoeft te zijn, maar op een bepaalde focus is gericht, die 'ergens' weer in verband staat met het verbóndsonderricht, dat de schrijver van de in het geding zijnde hoofdstukken beoogt te geven. Vandaar, dat wij elkaar bij alle erkenning van het wézenlijk-historische van Genesis 1 t/m 11 grote vrijheid moeten geven bij elke ernstige poging om bepaalde wetenschappelijk toch wel vaststaande feiten in dit geheel in te voegen. Liggen de dingen dus per sé niet zoals Kuitert ze stelt en wens ik zelfs met name aan de historiciteit van Adam vast te houden, de gebrüikelijke orthodoxe verdediging bevredigt mij evenmin. Door nog steeds uit te gaan van een niet meer 'haalbare' chronologie (= tijdrekening) bemoeilijkt zij zichzelf de weg naar een 'oplossing', waarvoor zij anders zulke gewichtige bouwstenen had kunnen leveren, maar hoe dan ook; ik houd aan het reportage-karakter vast, al blijf ik van mening, dat op het punt van de — waar mógelijke (en düs slechts uiterst-partiële) 'voorstelbaarmaking' van deze dingen tot dusver nog niet of nauwelijks beschreden paden moeten worden bewandeld. Deze zaak zit mij zó hoog, dat ik ook hierover wel eens iets wilde publiceren, maar dan zou ik mijn predikantstoga wel helemaal aan de kapstok moeten hangen om 'free-lance'-auteur te worden. Doch nogmaals: Genesis 1 t/m 11 biedt geschiedenis; weliswaar gestyleerde geschiedenis, maar toch: geschiedenis.

Het is tegenwoordig mode verontrust te zijn. Doet u ook aan die mode mee? ...

•— Als u het zo zeggen wilt: ja. Ik behoor tot de 24 verontrusten van Wassenaar. Wij waren en zijn verontrust over de uitholling van de bijbelse boodschap, terwijl ik-zelf nog eens met name verontrust ben over het vaak lage gehalte van het theologische weerwerk van 'rechts', in het bijzonder ter zake van de ontmoeting tussen geloof en (exacte) wetenschappen, die - — als mijn in het vorige antwoord gegeven visie juist is — immers op een en dezelfde werkelijkheid móeten slaan.

U onderschrijft de drie formulieren van enigheid? ...

— Stellig, al zou ik hier en daar enkele dingen anders geformuleerd willen zien, maar daar moet een dominee niet mee te koop lopen. Anders lijkt hij, voordat hij het weet, op een hondje, dat tegen de Martinitoren staat te keffen. De meeste affiniteit gevoel ik overigens met het oude doopformulier; het meest volledige en evenwichtige document van gereformeerde theologie, dat bestaat. Je zou er zo een complete en eigentijdse theologie van 300 bladzijden over kunnen schrijven...!" —

Wanneer ik bovengenoemde uitspraak van dr. van Moorsel lees dan komen er wel enkele vraagtekens te staan, maar dan verblijd ik me toch dat hij zo duidelijk aan de geschiedenis en de werkelijkheid van de eerste hoofdstukken van de Bijbel vasthoudt.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 17 juli 1971

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

KLEINE KRONIEK

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 17 juli 1971

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's