Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Van de erfzonde

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Van de erfzonde

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

Wij geloven, dat door de ongehoorzaamheid van Adam de erfzonde uitgebreid is geworden over het ganse menselijke geslacht; welke is een verdorvenheid der gehele natuur en een erfelijk gebrek, waarmede de kleine kinderen zelfs besmet zijn in hunner moeders lichaam, en die in de mens allerlei zonden voortbrengt, zijnde in hem als een wortel daarvan; en zij is daarom zo lelijk en gruwelijk voor God, dat zij genoegzaam is om het ganse menselijk geslacht te verdoemen. Zij is ook zelfs door de Doop niet ganselijk teniet gedaan, noch geheel uitgeroeid, aangezien de zonde daaruit altijd als opwellend water uitspringt, gelijk uit een onzalige fontein; hoewel zij nochtans de kinderen Gods tot verdoemenis niet toegerekend, maar door Zijn genade en barmhartigheid vergeven wordt; niet om in de zonde gerust te slapen, , maar opdat het gevoel van deze verdorvenheid de gelovigen dikwijls zou doen zuchten, verlangende om van dit lichaam des doods verlost te worden. En hierin verwerpen wij de dwaling der Pelagianen, die zeggen, dat deze zonde niet anders is dan uit navolging. Artikel XV N.G.B.

Over de erfzonde moeten wij handelen, nadat in het vorige artikel gehandeld is over de schepping en de val van de mens en zijn onvermogen tot het ware goed. Daarin was al geleerd, dat de mens zich van God heeft afgescheiden, waardoor hij aan de dood en het oordeel Gods vervallen is en derhalve aan allerhande ellende en zonde, ja aan de verdoemenis zelf is overgegeven. Dat was Adams ongehoorzaamheid en val. Adam is wel degelijk een historische figuur, ons aller vader en het hondshoofd van het hele menselijke geslacht. Wij verwerpen ten enenmale de gedachte, dat het verhaal van de zondeval slechts een onhistorisch symbool zou zijn. Wij geloven, dat de historische val van de mens in het paradijs ons allen als solidaire schuld wordt toegerekend en dat naar Romeinen 5:18 „door één misdaad de schuld gekomen is over alle mensen tot verdoemenis". En wij geloven wat Rom. 5:12 zegt: „Daarom, gelijk door één mens de zonde in de wereld is ingekomen en door de zonde de dood, en alzo de dood tot alle mensen doorgegaan is, door welke wij allen gezondigd hebben."

Dat was dus de zonde van het eerste mensenpaar, welker zonde over het ganse menselijke geslacht is uitgebreid. De bijbel leert ons, dat door het eerste kindertweetal geofferd werd, namelijk door Abel als een zoenoffer door het geloof voor de zonde, welk offer door God werd aangenomen en dat Kaïn het wezen van de zonde niet bekende, waarom zijn offer door God niet werd aangenomen, waarom hij in gemelijkheid zijn broeder Abel doodde. Daar hebt ge de zonde zich openbarend bij de beide kinderen van de eerste voorouders van het menselijk geslacht, bij de een, als zodanig erkend en beleden en bij de ander niet onderkend en dan ook in de vreselijke broedermoord als bittere werkelijkheid aan de dag gelegd. De zonde heeft zich terstond gepresenteerd in de eerste kinderen van Adam en Eva. En zij hadden nog geen kinderen, toen de zondeval plaats had. Dan laat de Schrift ons zien, dat de zonde zich snel verspreidt over het gehele mensengeslacht der oudheid. Daar is er niet één uitgezonderd in dat oude geslacht, zelfs de heiligen niet, die terstond op de bekering tot God en op de verzoening door bloed waren aangewezen. De zonde is niet uit navolging geschied, zoals wij in het eind van dit artikel horen uit de mond van Pelagius, maar door overerving. De bijbel leert ons, dat het hele oude geslacht tot aan de zondvloed in toenemende mate in zonde en schuld voor God verloren lag en dat na de zondvloed bij de eerste nog. overgebleven familie de zonde als een erfenis was meegegaan en is meegegaan in de geslachten. „Daar is niemand rechtvaardig, daar is niemand die goed doet, ook niet één. Tezamen zijn zij onnut geworden, zodat zij derven moeten de heerlijkheid Gods."

Het woord erfzonde zelf komt in de bijbel niet voor, maar de leer der erfzonde is een van de onverzettelijkste stukken van het Christelijk geloof en berust niet op enkele losse teksten (hoewel Psalm 51:7, Job 14 : 4, Johannes 3:16, Romeinen 15 : 18 als zodanig, en terecht, worden aangehaald), maar deze leer wordt gevonden in het geheel van de Heilige Schrift. De ganse bijbel door vinden wij als een erfelijk kwaad de zonde door alle geslachten der mensen henen lopen en als wij nu na zovele eeuwen geschiedenis der mensheid en geschiedenis der kerk zien, dan levert zij ons onder elk volk en onder elk geslacht één droeve geschiedenis van zonde, die eerder toeneemt dan afneemt. Daar is /buiten die Ene, Die zonder zonden geboren werd, niet één mens of hij moet het erkennen: „In zonde ben ik geboren en in ongerechtigheid heeft mij mijn moeder ontvangen". En daar is geen ouderpaar, wat bij de geboorte van een kind, van welk kind ook, het niet bekennen moet: „Wie zal een reine voortbrengen uit een onreine? " Reeds in de vroegste jeugd bij dat eerste gebalde vuistje en bij de eerste tegenstribbelingen en driftbuien komt het kwaad voor de dag bij onze kinderen. De wortel der zonde wordt in ons gevonden van ons eerste begin af en die wortel brengt voort in de mens allerlei zonden. Dat kwaad kan men niet bedenken, wat God in Zijn wetten kwaad noemt, of het wordt in ons gevonden. En als wij ieder voor ons denken aan het kwaad, dat in ons woont, dan kunnen wij dat terugvinden in onze vroegste jeugd. Ook het verborgen kwaad, dat aan ons bewustzijn ontging, kan ons bij de plotselinge openbaring daarvan op een gegeven ogenblik doen schrikken van onszelf. Maar vooral als de Heere bij het licht van Zijn Woord en Wet door de Heilige Geest ons ont-

dekt, dan zal het klaar voor onze ogen staan, dat wij zondaren zijn in de diepste en in de volste zin van het woord. Dan, als wij gaan zien, hoe God ons ziet, wat Hij van onze zonden denkt en zegt, dan zullen wij verstaan wat artikel XV zegt, dat de zonde lelijk is. Hoe schoon, hoe redelijk, hoe verleidelijk de zonde ook voorgesteld kan worden, zij is lelijk, ze is wanstaltig, zij is altijd afwijking van de regel, die God aan Zijn schepselen stelt en gesteld heeft. En wat erger is: de zonde is gruwelijk voor God! Als u de vier Hebreeuwse woorden, die de Schrift heeft voor zonde, beziet, dan vindt u in het Nieuwe Testament ook vier woorden, die ongeveer dezelfde betekenis hebben, namelijk: het doel missen, ongerechtigheid, onwettigheid in de zin van afval, en dan schuld, waardoor men verplicht is de straf te dragen, die onze zonde verdiend heeft.

In de eerste druk der Belijdenis stond het woord „erfzonde", in de tweede druk van 1583 veranderde men dat in originale, of oorspronkelijke zonde, maar de Dordtse Synode heeft het woord erfzonde hersteld.

Deze zondigheid nu alleen is zo gruwelijk voor God, dat dit erfelijke kwaad voor God genoegzaam is om het menselijke geslacht te verdoemen.

Nu komen wij aan een moeilijk punt. De belijdenis zegt namelijk, dat „de erfzonde ook zelfs door de doop niet ganselijk te niet gedaan is, noch geheel uitgeroeid, aangezien de zonde daaruit altijd als opwellend water opspringt, gelijk uit een onzalige fontein". In de oorspronkelijke tekst stond „ende wert oock door de doope niet wech ghenomen". Dit is kennelijk gericht tegen de Roomse leer, dat de Doop met het water de erfzonde afwist.

Nu is het betoog, dat artikel XV geeft dit: Stel dat de Doop naar de wijze der Dominikanen een werking uitoefent om de ziel een goede schikking toe te brengen, stel dat de Doop naar de wijze der Franciskanen de genade met het Doopwater meedeelt, omdat God door Zijn belofte de genade aan het doopwater verbonden heeft, dan is het toch maar een wonderlijke zaak dat deze onzalige fontein toch maar altijd zoveel zonden blijft doen opwellen. Neen, de Doop wil wel zijn de afbeelding van dat, wat werkelijk van erfschuld en van dadelijke schuld reinigt, namelijk het bloed en de Geest van Christus, maar meer dan teken en betekenende belofte is dat water dan ook niet. En zo kunnen wij, mijns inziens, zowel de oorspronkelijke zin, die van Dordt bevestigd werd, als ook deze zinsnede overnemen, dat de erfzonde zelfs door de Doop niet ganselijk te niet gedaan is. Daar is wel de weg gewezen tot opheffing van de erfschuld en daar is wel beloofd en in uitzicht gesteld de vergeving, wat aan Gods kinderen metterdaad niet wordt toegerekend tot verdoemenis, maar door Zijn genade en barmhartigheid vergeven wordt. Want het is alleen de levende kerk, die leert bidden:

Verberg Uw oog van mijn bedreven kwaad. Waardoor mijn ziel gevoelt de diepste wonden; Delg, delg toch uit mijn schuld en al mijn zonden. En spreek mij vrij van mijne gruweldaad. Herschep mijn hart en reinig Gij, o HEER', Die vuile bron van al mijn wanbedrijven: Vernieuw in mij een vaste geest, en leer Mij aan Uw dienst oprecht verbonden blijven.

Wij geloven — zo begon ook dit artikel over de erfzonde. Hier is dus het geloof aan het woord. Het behoeft ons dan ook niet te verwonderen, dat ook dit artikel, zelfs dit artikel omslaat in een blijder toon met het: „Hoewel zij nochtans". Hoe erg het ook is met de erfzonde — en het is erg, heel erg — dat wij in schuld en doem voor God geboren worden, wij en onze kinderen, dat die erfschuld, die erfsmet, die erfzonde nochtans aan de kinderen Gods tot verdoemenis niet wordt toegerekend, maar door Zijn genade en barmhartigheid vergeven wordt!! Hoe is het mogelijk? Als onkruid geboren en gemaakt tot bekwaam kruid. „Voor een doorn zal een denneboom opgaan en voor een distel een mirte." Zelfs onze schuldige geboorte niet toegerekend, maar vergeven. Hoe is het mogelijk? Het is mogelijk, omdat Gods eigen Zoon ons vlees en bloed heeft willen aannemen, omdat Hij in ons zondig geslacht heeft willen ingaan, Hij zonder zonden en dat Hij in het nederig Bethlehem de schuld van onze onreine geboorte heeft willen boeten. En daar krijgen zij, die hier als van God weggelopen, rebellerende Adamszonen geboren werden, kinderen Gods genaamd worden, hier in dit leven weet van! Doordat zij de erfzonde leerden geloven, , kwam daar plaats in hun hart voor genade en die genade hebben zij bekomen om Christus' wille. Niet toegerekend... maar vergeven. Zo roemt het geloof in Artikel XV!

Maar al hebben zij dan weet gekregen van deze hun aanneming tot kinderen, maar al werd hun deze zondige geboorte niet toegerekend, daarom zijn zij niet ontslagen van de strijd tegen de zonde! Zouden zij niet strijden en waken en bidden tegen dat kwaad, dat hun reeds bij hun geboorte werd meegegeven? Zouden zij niet strijden tegen deze aangeboren geneigdheid tot alle kwaad?

Neen, zij mogen niet in de vergeving om Christus' wil, gerust slapen in de zonde. Daarvoor dient de vergeving niet. Die de zonde doen en in de zonde leven en dan rustig slapen zijn genadeloze mensen! Die op de genade de zonde doen, zijn dubbel genadeloze mensen. Integendeel, die genade krijgen van schuldvergeving, krijgen juist veel gevoel van deze verdorvenheid. De gelovigen — lees het zelf in het artikel — zullen juist dikwijls onder deze aangeboren verdorvenheid zuchten, verlangende om van dit lichaam des doods verlost te worden. Dit lichaam des doods, zo spreekt de christen van zichzelf, van zijn lichaam en van zijn ziel, van dit zondige bestaan, dat niet dan voor de dood bestemd moest zijn. Om van dat dodelijk bestaan der zonde verlost te worden is hun wens. Welnu, geliefden, gij zult uw wens verkrijgen. Hebt ge uw zonde leren beamen, zelfs uw zondige geboorte, hebt ge de genade van Christus leren beamen door het geloof, hebt ge verkregen de aanneming tot kinderen, ge zult verlost worden èn van de zonde èn van de erfzonde, geheel. Werd zij u hier reeds niet toegerekend, werd zij u hier reeds vergeven, straks maakt God, die u hier reeds een nieuwe geboorte, een wedergeboorte gaf, alle dingen nieuw.

Ten slotte nog één ding. Zouden wij deze zalige genadeleer voor hopeloos verlorenen willen inruilen tegen de leer van de Pelagianen, die zeggen dat de zonde niet anders is dan uit navolging? Pelagius was de tegenstander .— eerst leerling — van Augustinus. Hij is op dezelfde dag geboren als Augustinus, een Brit. Zijn eigen naam was .Morgan, een zeer nauwgezet levend man. Hij leerde drie wegen tot de zaligheid: de wet der natuur — de wet van Mozes — het Evangelie van Christus. De werken der heidenen stelde hij voor als Gode aangenaam. In dit leven konden de godzaligen zo ver komen, dat zij niet zondigden; daar was geen inwendige of bovennatuurlijke genade, maar een redelijke wil en mogelijkheid der natuur. Voorts leerde hij de praedestinatie uit voorgezien geloof en goede werken.

Wij zeggen op deze leer — die ook in ons land niet onbekend is en door velen wordt aangehangen — met onze belijdenis een hartgrondig „neen"!

P.S. Artikel XIV hopen wij een volgende maal te plaatsen.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 24 juli 1971

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

Van de erfzonde

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 24 juli 1971

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's