Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Bileam zegent Israël

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Bileam zegent Israël

14 minuten leestijd Arcering uitzetten

(1)

Toen zeide Bileam tot Balak: Bouw mij hier zeven altaren en bereid mij hier zeven varren en zeven rammen. Balak nu deed, gelijk als Bileam gesproken had; en Balak en Bileam offerden een var en een ram, op elk altaar. Toen zeide Bileam tot Balak: Blijf staan bij uw brandoffer en ik zal henengaan; misschien zal de HEERE mij tegemoet komen; en hetgeen Hij wijzen zal, dat zal ik u bekend maken. Toen ging hij op de hoogte.

Als God Bileam ontmoet was, zo zeide hij tot Hem: zeven altaren heb ik toegericht, en heb een var en een ram op elk altaar geofferd.

Toen leide de HEERE het woord in de mond van Bileam, en zeide: Keer weder tot Balak en spreek aldus.

Als iv'j nu tot hein wederkeerde, ziet, zo stond hij bij zijn brandoffer, hij en al de vorsten der Moabieten. Toen hief hij zijn spreuk op en zeide: Uit Syrië heeft mij Balak, de koning der Moabieten laten halen, van het gebergte tegen het oosten, zeggende: Kom en vloek mij Jacob! en kom, scheld Israël! Wat zal ik vloeken, dien God niet vloekt? en wat zal ik schelden, waar de HEERE niet scheldt? Want van de hoogten der steenrotsen zie ik hem en van de heuvelen aanschouw ik hem; ziet, dat volk zal alleen wonen, en het zal onder de heidenen niet gerekend worden. Wie zal het stof van Jacob tellen? en het getal, ja het vierde deel van Israël? Mijn ziel sterve de dood des oprechten en mijn uiterste zij gelijk het zijne!

Toen zeide Balak tot Bileam: Wat hebt gij gedaan? Ik heb u genomen, om mijn vijandeö te vloeken, maar zie, gij hebt hen doorgaans gezegend. Hij nu antwoordde en zeide tot hem: Zal ik dat niet waarnemen te spreken, wat de HEERE in mijn mond gelegd heeft?

Numeri 23: 1-12.

Zeven altaren voor de HEERE

Over de Bileamsspreuken willen wij nu samen handelen, waarvan alleen de laatste in Numeri 24 : 17 ons welbekend is als Adventstekst. Het is een wondere geschiedenis, die buiten Israël afspeelde en die toch voor het Israël Gods vol van troost is. Mozes en het volk Israël zijn gekomen aan de grenzen van Moab en gelegerd in de vlakke velden van Moab en zijn onwetend van wat daar hoog in het gebergte van dat land plaats had, onwetend van de onbeschrijfelijke angst, die de vorst en de rijksgroten van dit land tot een plechtige samenkomst dreef en onwetend van de zegen, die daar hoog in het gebergte over Mozes en zijn volk werd uitgesproken door een heidense waarzegger, die tovenarij bedreef. Bileam, de zoon van Beor, de Syriër, was afkomstig uit Aram Naharaïm-Aram in het tweestromenland of Paddan-Aram. Hij woonde in het land van de kinderen van het Oosten, een bergland. Als een befaamd priester en waarzegger had de koning van Moab toentertijd, Balak, hem herhaalde malen laten ontbieden, om dit volk, dat het aangezicht des lands bedekte en dat alles dreigde op te likken, te laten vloeken. Dat was de enige manier om dit wondervolk, dat door zee en door zand was gegaan, te treffen. Israël had nog geen enkele krijgsdaad gedaan, dan alleen die in de woestijn, maar het hart van koning Balak en zijn vorsten versmolt reeds voor hen. Het volk Gods is altijd een gevreesd volk geweest en dat is het nóg en dat zal het zijn. Het gaat vreedzaam en stil zijn pelgrimstocht door deze wereld en het is gevreesd bij de wereld.

Balak heeft drie gezantschappen gestuurd, , het volgende al voornamer dan het vorige, en met het loon der waarzeggingen in hun hand, maar Bileam, als hij des nachts het woord des HEEREN raadpleegde, weigerde met hen te gaan, éénmaal, tweemaal. En als Balak aanhield en Bileam bij de HEERE aanhield, dan stond de HEERE ten slotte Bileam toe te gaan, mits hij spreken zou niet dan naar Gods mond. Bileam de heiden, Bileam de tovenaar, de waarzegger, zal, zijn heidense afkomst ten spijt, de mond van Israëls God vragen en hij zal zijns ondanks tegen zijn opdrachtgever Balam en tegen zichzelf en zijn gewin spreken. Bileam, de zoon van Beor, komt in de rij te staan, waarin wij later Nebukadnezar en Kajafas vinden, die allen huns ondanks het woord Gods spreken.

Veel malen gewaarschuwd door de HEERE Zelf, door de sprekende ezel (groot wonderteken!) en door de engel met het zwaard, gaat deze heiden, om zijn last te volbrengen. Met een bezwaard hart gaat hij doen, wat hij naar Gods raad doen moet. De God van Israël zal de mond van deze heidense ziener vervullen met Zijn woord. Een rijke maaltijd van Balak te Kirjath Huzzoth vermag niet het hart van Bileam op te vrolijken en gerust te stellen.

Op het gebergte van de Baaishoogten laat Balak Bileam het uiterste van Israëls tentenkamp zien. Daar laat Bileam Balak zeven altaren bouwen en zeven varren en zeven rammen bereiden ten offer. Zevenvoudig, dat is de wat overdreven offerande der heidenen in plaats van het éne en enige offer op het ene en enige altaar, dat de heiligen den HEERE plachten te geven. Nagemaakte godsdienst is altijd wat overdreven! Daar moet wat vervangen worden, wat echt is en wat niet te vervangen is. Daar moet al heel wat geofferd worden, wil men het ene offer Gods vervangen en dan vervangt dat alles het nietmetal.

Bileam laat Balak en de vorsten bij de altaren staan en hij gaat zelf op naar de hoogte. In de eenzaamheid der afzondering was hij gewend zijn wichelarijen en toverijen te plegen. Aarzelend gaat hij ditmaal henen. Zijn zekerheid is weg! „Misschien zal de HEERE mij tegemoet komen", zo zegt hij. Zo heeft geen van de profeten Gods ooit gesproken! Zo heeft geen van de priesters Gods de mond Gods gevraagd bij de Urim en de Tummim! Hetgeen Hij wijzen zal, dat zal ik u bekend maken. Toen ging hij op de hoogte.

Toen is God Bileam ontmoet. Het ging Zijn Israël aan! Bileam zegt tot Hem: „Zeven altaren heb ik toegericht, en heb een var en een ram op elk altaar geofferd." Het is met een wat aarzelende protserigheid, dat Bileam spreekt van wat hij zoal den HEERE heeft waardig gekeurd. En toch is het een zeer onpersoonlijk spreken. Hij spreekt den HEERE der heirscharen aan zonder Zijn naam te noemen, hij spreekt Hem ook niet eens met het persoonlijke U en Gij aan. Echt het gebed van een onwetende, van iemand die God niet kent en die in generlei relatie tot Hem staat. Zo spreken onze profeten niet en onze priesters niet!

„Toen leide de HEERE het woord in de mond van Bileam en zeide: Keer weder tot Balak en spreek aldus. Als hij nu wederkeerde, ziet, zo stond hij (Balak) bij

zijn brandoffer, hij en al de vorsten der Moabieten." Gij leest de angst bij Balak en zijn vorsten in de angstvalligheid waarmee zij bij hun offer waren gebleven. Daar is een angst voor dat geheimzinnige volk en daar is een angst voor de God van dit volk. En Bileam komt weder, beklemd door de woorden Gods, die hij droeg.

Zegen inplaats van vloek

Met angstige spanning wachten koning Balak en zijn vorsten af de woorden, die de beroemde ziener gaat spreken. Met woorden, die een zeker excuus inhielden, begint Bileam. De grote man, die tot in het buitenland beroemd is vanwege zijn voorspellingen, staat hier maar heel kleintjes. In de tweede en derde zegenspreuk zal Bileam zichzelf hervinden en dan zal hij kloeker spreken en zeker bij mijn laatste spreuk zal Bileam staan in zijn volle kracht. Maar hier...

Als een excuus begint Bileam: „Uit Syrië heeft mij Balak, de koning der Moabieten laten halen, van het gebergte tegen het Oosten." Intussen zijn het striemende woorden voor Balak. Met volle nadruk noemt hij hem in zijn vorstelijke majesteit, om te laten zien hoe niet hij, Bileam, dit gesprek gewild heeft, maar hoe hij niet dan op dwingend en zeer dringend verzoek van niemand minder dan van een koning van een vergelegen land gekomen was. Syrië—Moab, van oost naar west, het is nogal geen afstand! Zo ver, op koninklijk bevel en dat niet dan na herhaald gezonden gezantschap!

Bileam laat niet na om ook de opdracht van Balak nadrukkelijk te vermelden. Dit is niet geweest een vraag naar de Godsspraak, maar een bevel om zo en zo tot de koning te spreken. Als doorgaans koningen wat van God willen weten, dan maken zij eerst uit wat zij van God willen weten, voor zij Hem vragen. Als de goddelozen de mond des Heeren vragen, dan willen zij uit Zijn mond niet dan goed horen. „Kom, vervloek mij Jacob! en kom, scheld Israël." Goed over zichzelf en kwaad over het volk, dat God vreest en dient. Onthoudt mij voor altijd, dat als de wereld het volk Gods wil laten treffen, dat dat altijd heimelijk inhoudt, dat de wereld daarin de zegen over zichzelf wil horen, ook al vreest en dient zij God op generlei wijze.

„Wat zal ik vloeken, dien God niet vloekt? en wat zal ik schelden, dien de HEERE niet scheldt? " zegt als in vervoering, verontwaardigd, Bileam. Daar is wat van de Geest Gods over deze man. Al is het naar Gods algemene genade. Dat is de verontwaardiging die, maar dan ten volle, de profeten en rechte dienaren van God bezield heeft. Zal ik vloeken, die God niet vloekt!!

„Want van de hoogten der steenrotsen zie ik hem en van de heuvelen aanschouw ik hem: ziet, dat volk zal alleen wonen en het zal onder de heidenen niet gerekend worden." Bileam ziet in eens dat volk. Zijn oog wordt verlicht, al is het maar voor een ogenblik. En dan ziet hij dat volk, dan aanschouwt hij dat volk. Dat kan zo wezen, dat een wereldling daar in eens zicht op krijgt.

„Dat volk zal alleen wonen, het zal onder de heidenen niet gerekend worden." Dit volk hééft door de eeuwen heen alleen gewoond en het zal het doen. Het wordt dóór de heidenen niet geteld en ook ónder de heidenen niet geteld. Waar blijft men toch met zijn kerk èn wereld. Wat heeft de kerk met de wereld te doen en wat heeft de wereld met de kerk te doen? En al is het dat de wereld het volk niet telt en geringschat, daarom is het niet gering! 'k Heb van jongs af nooit anders ontmoet, dan dat men de kerk en dan dat men in de kerk het volk, dat bij Gods Woord en naar Gods Woord zoekt te leven, geringschat. Het is altijd kleiner in hun ogen dan het in werkelijkheid is. Het is altijd onbetekenender dan het in werkelijkheid is. Het volk Gods wordt altijd gekleineerd en het wordt tevens gevreesd. Dat volk wordt nooit met anderen vermengd, het wordt nooit voor anderen gehouden dan het is en anderen worden nooit in waarheid voor dat volk gehouden. Men verkijkt zich daarop!

Bileam zegt: „Wie zal het stof van Jacob tellen? en het getal, ja het vierde deel van Israël? " Jacob was voorzegd te zullen zijn als het stof der aarde in menigte. Welnu, hier is dat vervuld! Zelfs als men het vierde deel van het leger Israël (dat onder vier banieren gelegerd was, n.1. onder de banier van Juda, van Ruben, van Efraï'm en van Dan) zou willen tellen, dan zou men dat niet kunnen. Ziet u, dat de Geest der profetie over Bileam is? Zozeer wordt Bileam vervoerd over de grootheid, de veelheid en de genade van Israël, dat hij voor zich persoonlijk zegt: „Mijn ziel sterve de dood der oprechten, en mijn uiterste zij gelijk het zijne!"

Mocht ik maar als Israël gezegend worden en mocht het mij maar als Israël vergaan. Bileam ziet dit volk als een oprecht volk, als een gezegend volk, gedurende heel dit leven. Hun einde moet dan wel zalig zijn.

Ontelbaar is dit volk. Gezegend oprecht is dit volk! Gezegend is dit volk in al zijn leven. Gezegend zal het zijn in zijn einde. Zal ik vloeken, die God niet vloekt? Zal ik schelden, waar de HEERE niet scheldt? Dit volk heet in Deuteronomium 32 : 15 Jeschurun, dat is rechtvaardig, dat is oprecht.

Uw God, o Isrel, heeft de kracht Door Zijn bevel u toegebracht. O God, schraag dat vermogen; Versterk hetgeen Gij hebt gewrocht. En laat Uw hulp, door ons verzocht, Uw volk voortaan verhogen. Dan passen, Uwen naam ter eer, Om Uwes tempels wil, o HEER', De vorsten op Uw wenken; Zij zullen U, van alle kant, Zelfs uit het allerverste land, Vereren met geschenken.

Dit alles had plaats daar hoog in het gebergte tussen een vreesachtig vorst met zijn rijksgroten en een heidense ziener en noch Mozes, noch Israël hadden daar weet van. Daar wordt vaak op hoog niveau en vaak door groten der aarde met vrees en ontzag gadegeslagen het beweeg van Gods volk in kerk en staat, en daar wordt vaak op een wonder loffelijke wijze gesproken over een volk, dat laag legert en van zichzelf niet dan geringe gedachten heeft, 'k Heb daar in mijn lange praktijk de treffendste voorbeelden van gezien. Het blijkt wel waar te zijn: „Wie mij veracht, God wou mij niet verachten." Het blijkt wel waar te zijn, dat de HEERE waakt over de eer van Zijn naam en ook over de eer van Zijn kerk en van Zijn volk. Dan geeft Hij Zijn Geest soms aan tovenaars en waarzeggers, die Hij huns ondanks schone en ware dingen doet zeggen. Bileam, Nebukadnezar, Kajafas zijn ook onder de profeten!

Wat hebt gij mij gedaan?

Balak is deerlijk geraakt door zijn eigen profeet, die intussen niet doen kon, wat hij wilde. Hij heeft nota bene Israël gezegend voor de tijd en voor de eeuwigheid. Het kon voor Balak niet erger. „Ik heb u genomen om mijn vijanden te vloeken; maar zie, gij hebt ze doorgaans gezegend." Het laatste wil zeggen: Gij hebt niet anders gedaan dan ze zegenen. Intussen, wat overtrekt Balak de dingen. Hij noemt de Israëlieten bij voorbaat zijn vijanden. De mensen hebben hem nog geen goed of kwaad gedaan. Daar zijn vele mensen, die het volk van God van verre reeds haten, al hebben zij ze nog nooit ontmoet, nog nooit gezien of nog nooit gehoord. En dat waarom? Omdat God met hen is? Omdat zij door wonderen geleid worden? Omdat dit volk in Christus en om Christus' wil geheiligd is? En dat waarom? Omdat dit volk Jeschurun heet? Een rechtvaardig volk, een oprecht volk, een geheiligd volk, een verkregen volk?

„Bileam antwoordde: Zal ik dat niet waarnemen te spreken, wat de HEERE in mijn mond gelegd heeft? " Bileam houdt zijn zienersambt hoog. Zal ik niet waarnemen te spreken, zal ik niet naar waarheid spreken? Zal ik niet getrouw spreken, wat mij gegeven is te spreken? Al staat Bileam alleen tegenover een koning en zijn vorsten, al ontgaat hem het loon, al loopt zijn leven gevaar, nu hij aan de zijde van Balaks vijanden is gaan staan en nog veel meer aan de zijde van die vijanden zal gaan staan in zijn volgende spreuken, en zelfs alle onheil over Moab en de naburige volken zal gaan spreken, nochtans zal Bileam getrouw zijn aan zijn opdracht van 's Heeren wege. Bileam is hier zijns ondanks toch ook een voorbeeld van trouw aan zijn opdracht! En hij was een heiden. Hij heeft hier het aangezicht der mensen niet aangenomen.

Het geheim van Bileams optreden ligt in de woorden: „wat de HEERE in mijn mond gelegd heeft." Hebr. 4:12: „Want het Woord Gods is levend en krachtig en tweesnijdender dan enig tweesnijdend zwaard, en gaat door tot de verdeling der ziel, en des geestes, en der samenvoegselen, en des mergs, en is een oordeler der

gedachten en der overleggingen des harten."

En de HEERE, die zoveel zegen over Israël gesproken heeft, zij het door de mond van Bileam, kan niet anders zijn dan de Engel des Heeren, die ook door de ezel tot Bileam gesproken heeft. Al dit heil moet Bileam verkondigen over Israël om Christus' wil en om Christus' wil alleen. De woorden zijn in Bileams mond dan ook onweerstaanbaar. Mozes en het volk zijn wel onwetend in de vlakke velden van Moab van wat daar hoog in het gebergte geschiedde. Daar is een volk, dat vaak onwetend gezegend wordt en het zal over hen komen altemaal, ook wat in voor hen onbekende plaatsen gesproken is. God is een Waarmaker van Zijn Woord.

Wonderbaarlijk, dat zelfs over Moab de belofte Gods komt uit Psalm 108: Moab is Mijn waspot, zodat zelfs dit vloekend volk Gode tot dienstbaarheid gebracht wordt.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 18 september 1971

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

Bileam zegent Israël

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 18 september 1971

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's