Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Biliam zegent Israël

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Biliam zegent Israël

14 minuten leestijd Arcering uitzetten

Toen zeide Balak tot hem: Kom toch met mij aan een andere plaats, vanwaar gij hem zult zien; gij zult niet dan zijn einde zien, maar hem niet ganselijk zien; en vervloek hem mij van daar!

Alzo nam hij hem mede tot het veld Zofim, op de hoogte van Pisga; en hij bouwde zeven altaren en hij offerde een var en een ram op elk altaar. Toen zeide hij tot Balak: Blijf hier staan bij uw brandoffer, en ik zal Hem aldaar ontmoeten. Als de HEERE Bileam ontmoet was, zo leide Hij het woord in zijn mond, en Hij zeide: keer weder tot Balak, en spreek alzo. Toen hij tot hem kwam, ' ziet, zo stond hij bij zijn brandoffer, en de vorsten der Moabieten bij hem. Balak nu zeide tot hem: Wat heeft de HEERE gesproken? Toen hief hij zijn spreuk op en zeide: Sta op, Balak en hoor! Neig uw oren tot mij, gij zoon van Zippor! God is geen man, dat Hij liegen zou, noch eens mensen kind, dac het Hem berouwen zou! Zou Hij het zeggen en niet doen? of spreken en niet bestendig maken? Zie, ik heb ontvangen te zegenen; dewijl Hij zegent, zo zal ik het niet keren. Hij schouwt niet aan de ongerechtigheid in Jacob; ook ziet Hij niet aan de boosheid in Israël. De HEERE, zijn God, is met hem en het geklank des konings is bij hem. God heeft hen uit Egypte uitgevoerd; zijn krachten zijn als van een eenhoorn. Want er is geen toverij tegen Jacob, noch waarzeggerij tegen Israël. Te deze tijd zal van Jacob gezegd worden, en van Israël wat God gewrocht heeft. Zie, het volk zal opstaan als een oude leeuw en het zal zich verheffen als een leeuw; het zal zich niet nederleggen, totdat het de roof gegeten en het bloed der verslagenen gedronken zal hebben!

Toen zeide Balak tot Bileam: Gij zult het ganselijk niet vloeken, noch geenszins zegenen. Doch Bileam antwoordde en zeide tot Balak: Heb ik niet tot u gesproken, zeggende: Al wat de HEERE spreken zal, dat zal ik doen? Numeri 23:13—26.

Een tweede en eendere poging

Het is een heel stuk, dat wij heden te behandelen hebben. Wij willen echter deze tweede profetie van Bileam niet breken. De hoofdzaken uit deze geschiedenis behandelen wij, omdat er heel wat herhaling bij is, van wat wij in de eerste profetie reeds zijn tegengekomen. De Oosterling is namelijk niet bang voor herhaling. Met eendere breedsprakigheid en vastbepaalde termen plegen zulke zieners en tovenaars te spreken. En ook de offers treden herhaaldelijk op, met regelmatige veelvuldigheid. De bittere nood en angst drijven Balak er toe een andere plaats uit te zoeken, vanwaaruit Bileam Israël niet zo volledig zal kunnen zien. „Gij zult niet dan zijn einde zien, maar hem niet ganselijk zien."

, .Vervloek hem mij vandaar!" Dat is de bekende tactiek om het volk Gods, de kerk te treffen. Stukje voor stukje, stap voor stap! Verdeel en heers! Er zit ook een stuk domheid in, struisvogelpolitiek. De vijand kleiner maken in eigen gedachte dan hij is. Ik zeide reeds eerder, dat de wereld de kerk altijd onderschat. Zij doet dit willens. Zij doet dat ook uit vrees. Zij zou zo graag willen, dat het Israëls God, het volk Gods, de kerk heel, heel klein was, dat zij niets was. Maar dit houdt Balak vast: „Vervloek mij dat volk van daar!" Dat blijft zijn eentonige zang. Dat blijft zijn enig begeren. Nota bene, dat volk, als de drager van de Christus, als drager van het heil, waarvan ook Moab, zelfs Moab, alleen alle heil te verwachten heeft, vloek mij dat volk.

En daar gaan zij dan naar het veld Zofim, naar de hoogte van Pisga. Zofim is het veld der wachters, waar de bewakers van Moab plegen samen te komen, dus een plaats die goede klank heeft, vertrouwen kan wekken, indruk kan maken. En Pisga is een bekende hoge berg, voorwaar wel een voorname heilige plaats. De stukken worden voor Moab op zijn sterkst gezet. Balak zelf en de vorsten treden wederom aan. Nu neemt Balak zelf het initiatief om te offeren, ditmaal ordonneert Bileam dit niet. Wederom worden zeven altaren opgericht en zeven varren en zeven rammen geofferd, op elk altaar één en één. Het heidendom is in zijn godsdienst niet karig, het werkt zeer minutieus en hard. Het is nogal geen kleinigheid, om zo'n slachtwerk te verrichten! Men moet heel wat doen om de God van hemel en aarde te bewegen om iets te doen tegen Zijn wil en raad in.

Wederom zegt Bileam: Blijf hier staan bij uw brandoffer, en ik zal Hem aldaar ontmoeten. Dat is niet eender als de vorige keer. Hier verandert iets. Bileam zegt nu niet, zoals de eerste keer: Misschien zal de HEERE mij tegemoet komen. Nu spreekt hij stellig, overtuigd als hij is, dat de HEERE niet misschièn, maar zéker zal komen. Wat hem zo zeker heeft doen spreken weet ik niet. Het kan zijn, dat hij zo overtuigd is, dat deze zaak en dit volk Israël de HEERE aangaat, dat hij er niet aan twijfelt of de HEERE zal keer op keer voor Zijn volk in de bres treden, zoals hij trouwens thuis al gemerkt had, dat de HEERE hem ter wille van Zijn volk éénmaal, tweemaal, driemaal gehoor verleend had. Intussen is Bileam door de herhaalde Godsontmoetingen, door de herhaalde bekomen antwoorden niet wijzer en eerbiediger geworden. Hij stond er niet voor als Abraham of als Mozes bij de braambos. „Ik zal Hem aldaar ontmoeten." Dat is al de Godskennis en de oneerbiedigheid voor dat hoge Wezen van de onwetende. — Ik zal Hem aldaar ontmoeten! — Koud en koel en oneerbiedig. Zo spreekt het geloof niet.

En de HEERE is Bileam ontmoet. Dat weet Bileam niet, dat weten Balak en zijn vorsten niet, dat weten ook Mozes en het volk onder aan de berg niet, dat de HEERE tot schamens toe voor Zijn volk intreedt en zelfs het gebed van deze heidense priester één keer, twee keer en herhaaldelijk verhoort. De HEERE légt het woord in Bileams mond en zegt: keer weder tot Balak en spreek alzo.

Een tweede en meerdere profetie

Weer stonden Balak en de vorsten bij het brandoffer. Zo had Bileam het bevolen en met grote nauwgezetheid volbrachten zij zijn opdracht. Het heidendom is zo nauwgezet in zijn godsdienstplichten. Van laag tot hoog: de koning mèt zijn vorsten. Niet één der hoogwaardigheidsbekleders ontbrak. Dit was ook voor hen als een soort bidstond en er was hoge nood, want hun land was in gevaar en ook hun positie, zo die van de vorsten als die van de koning, was in gevaar. Dan zegt Balak anders dan de vorige keer: „Wat heeft de HEERE gesproken? " Balak weet zelfs nu van de God van hemel en aarde, de God van Israël iets te zeggen. Hij noemt geen Baalsnaam nu, maar wel de naam des HEEREN.

Bileam doet niet zo stuntelig als de eerste keer, toen hij zo van zijn stuk was, zo zichzelf niet was. Plechtig spreekt hij, niet met de woorden, die hij als naar gewoon-

te bij de derde zegenspreuk zal spreken, als hij zichzelf geheel hervonden zal hebben, maar toch weer meer met gezag. De priester staat boven volk en vorst, de priester heeft zeggenschap zelfs over de koning. „Sta op, Balak, en hoor! neig uw oor tot mij, gij zoon van Zippor!"

Treedt eerbiedig voor het aangezicht Gods en voor het Woord Gods en luister met geheel uw aandacht, met geheel uw hart. Het heidendom van Bileam kan ons nog eerbied leren in onze houding, als God spreekt, en ook kan dat ons aandachtige ernst leren, als God ons iets te zeggen heeft. Wat een wellevendheid, wat een keurige vormen in de godsdienst. Het valt ons ook altijd op, dat men in het buitenland zo stil, zo eerbiedig is tijdens de dienst, zo aandachtig ook. Zo beleefd en zo netjes. U weet misschien, dat Calvijn zich ergerde aan de Hollandse ongemanierdheid. Dat wij dan nu maar lering nemen, zelfs van het heidendom.

„Sta op, Balak, en hoor! neig uw oor tot mij, gij zoon van Zippor!"

„God is geen man, dat Hij liegen zou, noch eens mensen kind, dat het Hem berouwen zou! Zou Hij het zeggen en niet doen? of spreken en niet bestendig maken? " Wist u, dat dit overbekende woord uit de bijbel hier stond, en nergens anders in de bijbel? Wist u, dat dit het woord was van deze heidense Bileam? Een man kan liegen, dat weten wij. Zelfs grote mannen, zelfs vrome mannen kunnen liegen. Abraham zelfs kon dat. Petrus zelfs kon dat. Maar God kan dat niet. En Hij doet dat niet ook. God doet dat nooit. Liegen? Neen. Hij is de God der waarheid, nooit is de leugen bij Hem gevonden.

Hij is ook geen mensenkind, dat het Hem berouwen zou. Een kind in zijn onbezonnenheid belooft zo vlot iets, waarop het later gemakkelijk terugkomt. Dat heb ik zo niet bedoeld. Dat heb ik zo niet gewild. Een kind kan soms zo'n berouw hebben, dat het iets gezegd heeft, dat het iets beloofd heeft. O, wat een spijt! Maar dat is bij God niet zo. Wat Hij zegt doet Hij — altijd. Wat Hij spreekt maakt Hij bestendig. Dit is dus het woord, dat God Zelf in Bileams mond gelegd heeft, dat heeft niet Bileam zo bedacht. Maar dit woord houdt dan ook in in deze tekst en in dit verband, dat wat God bij Bileams eerste profetie gezegd had, van kracht bleef. Zoon van Zippor, Balak. daar kunt gij op rekenen! Al gaaft ge tienmaal offers van zeven varren en van zeven rammen, Ik verander niet. Jacob zal gezegend zijn en niet gevloekt, Israël zal niet gescholden zijn!! God houdt het altijd bij Zijn stukken: die Hij zegent, zal gezegend zijn, en die Hij vloekt, die zal gevloekt zijn. En God houdt het ook bij Zijn liefde; die Hij mint, die mint Hij altijd, die mint Hij ook eeuwig.

„Zie", zegt Bileam, „ik heb ontvangen te zegenen, dewijl Hij zegent, zo zal ik het niet keren.' Hier hoort u de stem van hem, die zijns ondanks aan Gods kant staat en ook aan Israëls kant: „Ik kan het niet keren.' Zo spreekt een man Gods niet. Let u eens op: wie God excuseert, staat meestal met zijn hart aan de verkeerde kant.

Nu zegt Bileam aan de lopende band vier schone profetieën over Israël, namelijk:

„Hij schouwt niet aan de ongerechtigheid in Jacob; ook ziet Hij niet aan de boosheid in Israël. De HEERE, zijn God. is met hem, en het geklank des konings is bij hem. Met korte woorden gezegd. God heeft op dit ogenblik niets op Zijn volk aan te merken, waar dit volk in een geestelijk goede toestand verkeert. Of: God heeft op dit volk, dat uit de genade leeft, dat uit Christus leeft, niets meer af te dingen. De Heere is zijn God, de Heere is met hem en het geklank van Gods bazuin is bij hem, waar God Zijn volk aanvoert tot de strijd, als later bij Jericho.

Dan ook: „God heeft hen uit Egypte uitgevoerd, zijn krachten zijn als van een eenhoorn." Bileam wordt door God in de mond gelegd Gods grote daden in Egypte, als Bileam die nog niet wist, maar al de volken wisten die grote gebeurtenissen maar al te zeer. Daarom is Israël zo onoverwinnelijk sterk, als een eenhoorn, een rhinoceros, of een wilde bok. Zo vertaalt men het Hebreeuwse woord reem.

Dan de wonderlijke profetie van Bileam: „Want er is geen toverij tegen Jacob, noch waarzeggerij tegen Israël. Te dezer tijd zal van Jacob gezegd worden en van Israël, wat God gewrocht heeft." Wonderlijke profetie uit Bileams mond. Tegen Jacob helpt geen toveren, tegen Israël helpt geen waarzeggen. Daar staat Bileam als het ware met de handen omhoog. Dit is het getuigenis van zijn onvermogen. Tegen dit volk vermag ik niets, hier helpen al mijn duistere kunsten niets. Juist vanaf vandaag, zegt Bileam, zult gij van de wonderen van Israëls God horen.

Looft de grote God, wiens troon Hoger rijst dan die der goön; Want Zijn gunst, alom verspreid, Zal bestaan in eeuwigheid!

Looft der heren Opperheer; Buig u needrig voor Hem neer; Want Zijn gunst, alom verspreid, Zal bestaan in eeuwigheid!

Looft Gods macht, die, onbeperkt, Gadeloze wond'ren werkt; Want Zijn gunst, alom verspreid, Zal bestaan in eeuwigheid!

Nog één profetie, meer dan de eerste. U merkt wel dat de profetie groeit: „Zie, het volk zal opstaan als een oude leeuw en het zal zich verheffen als een leeuw; het zal zich niet nederleggen, totdat het de roof gegeten en het bloed der verslagenen gedronken zal hebben."

U begrijpt dat de oren van Balak en zijn rijksgroten tuitten. Het is of Bileam niet op kan houden met profeteren en Balak met zijn mannen slag op slag toe te brengen. Als God Israël de overwinningen geven zal in de naaste toekomst, dan zal Israël als een leeuw opkomen en niet weer gaan liggen eer de roof gegeten is en het bloed der verslagenen zal gedronken zijn. Bileam zegt niet, zegt nóg niet welk volk of welke volken dit treffen zal, maar het is voorshands voor Balak en zijn vorsten om te beven. Intussen wat een toekomst voor Israël! Dat moesten Mozes en zijn volk weten, wat daar boven op de hoogte van Pisga over hen geprofeteerd werd. En zij hebben het ervaren. Zoals de kerk van Christus het nog heden ervaart.

De aftocht van Bileam en Balak

„Toen zeide Balak tot Bileam: Gij zult het ganselijk noch vloeken, noch zegenen, geenszins. Doch Bileam antwoordde en zeide tot Balak: Heb ik niet tot u gesproken, zeggende: Al wat de HEERE spreken zal, dat zal ik doen? "

Hier komt Balak in al zijn poverheid voor de dag. Hij heeft Bileam tot drie maal toe genodigd tot hem te komen en nu zal hij hem driemaal laten profeteren.

Nog één keer na dezen. Nu raakt deze gespannen man geheel van zijn stuk: „Gij zult het ganselijk niet vloeken, maar zéker zult gij het niet zegenen." Dat is zo ongeveer de zin van deze woorden. Hij heeft notabene Bileam tot elke prijs gehaald om Israël te vloeken en nu pakt dat zo averechts uit, dat hij zelfs zegt: „U moogt helemaal niet vloeken." En alsof hij zich bedenkt, om erger te voorkomen, zegt hij: „noch geenszins zegenen." Daar hebt gij de godsdienst der wereld door het éénvoudige woord Gods in verwarring gebracht. En nu is dat woord Gods alleen nog maar de zegen over Zijn volk. Wat zal dat Woord Gods de wereld dan verwarren, als het de vloek gaat uitspreken over het heidendom en over de wereld? En dat komt ook. Heeft iemand van u een bijbel, waarin alleen zegen voorkomt en geen vloek? Dan hebt u vast de goede bijbel niet. Als u het goed beschouwt, raakt de wereld bij het horen van Gods zegen over Zijn volk al in verwarring, omdat die zegen beslist ook de vloek inhoudt voor de goddeloze. Jezus' woorden tot de ene kruiseling houden een veroordeling in over de andere kruiseling.

Balak trekt dus af, bij het horen van de zegen over Israël. En Bileam niet minder. Heb ik tot u niet gesproken, dat ik doen zou, wat de Heere spreken zou? Welnu, Bileam heeft woord gehouden, omdat Gods hand, de ezel met zijn stem, de engel met het zwaard en hier op het gebergte dat krachtige woord Gods hem omkneld hielden. Hij kon niet anders. Bileam is een vreselijke veroordeling van die dienaren van Gods Woord, die tegen het Woord Gods in spreken. Of ook van hen, die maar de ene helft van het Woord Gods prediken. Of ook van hen, die maar de andere helft van het Woord Gods prediken. Hoe veel te meer tegen hen, die tegen het Woord liegen, die van wet evangelie maken en van evangelie wet. Hoeveel te meer tegen hen, die Christus loochenen, die de zegen over Israël verkeren in vloek en die de vloek over de goddelozen verkeren in zegen, zeggende tot de wereld: Vrede, vrede, geen gevaar! De heiden Bileam — en gij weet hoe zijn einde geweest is — zal opstaan tegen dat geslacht. Hij heeft althans in dezen dele, te midden van tegenstanders Gods, zijn last volbracht.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 25 september 1971

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

Biliam zegent Israël

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 25 september 1971

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's