Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Bileam zegent Israël

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Bileam zegent Israël

15 minuten leestijd Arcering uitzetten

(3)

Verder zeide Balak tot Bileam: Kom toch, ik zal u aan een andere plaats medenemen; misschien zal het recht zijn in de ogen van die God, dat gij het mij van daar vervloekt. Toen nam Balak Bileam mede tot de hoogte van Peor, die tegen de woestijn ziet. En Bileam zeide tot Balak: Bouw mij hier zeven altaren, en bereid mij hier zeven varren en Zeven rammen. Balak nu deed gelijk als Bileam gezegd had; en hij offerde een var en een ram op elk altaar.

Toen Bileam zag dat het goed was in de ogen des Heeren, dat hij Israël zegende, zo ging hij ditmaal niet heen, gelijk meermalen tot de toverijen, maar hij stelde zijn aangezicht naar de woestijn. Als Bileam zijn ogen ophief en Israël zag, wonende naar zijn stammen, zo was de Geest van God op hem. En hij hief zijn spreuk op en zeide: Bileam, de zoon van Beor spreekt, en de man, wien de ogen geopend zijn, spreekt! De hoorder der redenen Gods spreekt, die het gezicht des Almachtigen ziet; die verrukt wordt, en wien de ogen ontdekt worden.

— Hoe goed zijn uwe tenten, Jacob, uw woningen, Israël! Gelijk de beken breiden zij zich uit, als de hoven van de rivieren; de HEERE heeft . ze geplant, als de sandelbomen, als de cederbomen aan het water. Er zal water uit zijn emmeren vloeien, en zijn zaad zal in vele wateren zijn, en zijn Koning zal boven Agag verheven worden, en zijn koninkrijk zal verhoogd worden. God heeft hem uit Egypte uitgevoerd, zijn krachten zijn als van een hoorn; hij zal de heidenen, zijn vijanden verteren, en zijn gebeente breken en met zijn pijlen doorschieten. Hij heeft zich gekromd, .hij heeft zich nedergelegd, gelijk een leeuw, en als een oude leeuw, wie zal hem doen opstaan? Zo wie u zegent, die zij gezegend, en vervloekt zij, wie u vervloekt! Toen ontstak de toorn van Balak tegen Bileam, en hij sloeg zijn handen samen; en Balak zeide tot Bileam: Ik heb u geroepen om mijn vijanden te vloeken, maar zie, gij hebt hem nu driemaal gedurig gezegend! En nu, pak u weg naar uw plaats! Ik had gezegd, dat ik u hoog vereren zou, maar zie de HEERE heeft die eer van u geweerd! Toen zeide Bileam tot Balak: Heb ik ook niet 'tot uw boden, die gij tot mij gezonden hebt, gesproken, zeggende: Wanneer mij Balak zijn huis vol zilver en goud gave, zo kan ik het bevel des HEEREN niet overtreden, doende goed of kwaad uit mijn eigen hart; wat de HEERE spreken zal, dat zal ik spreken. En nu zie, ik ga tot mijn volk... Numeri 23 : 17-24 : 14a. _

Balaks derde kans

Tot tweemaal toe heeft Bileam geheel tegen Balaks verwachting en zin geprofeteerd. Reeds zijn er harde woorden gevallen. Niettemin houdt Balak vol. Het heidendom schrikt niet direct terug, als het niet dat van de Godsspraak te horen krijgt, wat het wil horen. Wij keren ons maar al te gauw af, als wij in de kerk onze zin en onze lust niet krijgen. Balak houdt vol om van zijn profeet en van God dat te horen, wat hij per sé wil horen. Het is wel beschamend voor ons, als zelfs een heiden zo volhoudt. Balak zegt: , , Ik zal u medenemen naar een andere plaats, misschien zal het recht zijn in de ogen van die God, dat gij het mij vandaar vervloekt." Hij poogt God te binden aan de heiligheid van een plaats. De hoogte van Peor is namelijk een heilige plaats geweest bij de Moabieten, zodat zij hun god de heer van Peor noemden, Baal-Peor. Toch spreekt Balak niet van die god, maar van de God, Die Bileam geantwoord heeft nu ettelijke malen, dat is de God van Israël, dat is de God, die Balak zelf in het vorige stuk met de naam HEERE genoemd heeft, }ahweh of Jehovah, dat is dus de God van hemel en aarde, de HEERE in Israël vermaard en bij Israël bemind en alleen in Israël bekend. Hij komt dus in zijn eigen heidense heiligdom, niet om zijn eigen god aan te roepen, die hem immers in al zijn nood niet helpen kan, maar om daar de God van hemel en aarde te raadplegen. En die God buigt Zich ter wille van Zijn volk Israël neer om zelfs daar, in het heiligdom van een afgod Baal-Peor antwoord te geven, al is het door een even heidense profeet en tovenaar. 'Het zal hetzelfde antwoord zijn van de vorige keren, want de God van hemel en aarde, de God van Israël, is niet een God der bergen, maar ook evengoed van de vlakten en van de diepten der aarde. Hij is niet een God van de zee, maar evengoed van het droge. Hij is de Go'd, van Wie Israël zingt: , , Die de zee en het droge gemaakt heeft. Het diepst van 's aardrijks ingewand, het hoogst gebergt' is in Zijn hand, 't Is al gehoorzaam op Zijn wenken." Balak neemt dan Bileam mede naar het gebergte Peor, dat uitziet op de woestijn. Uit de vlakte der woestijn rijst dus deze berg indrukwekkend omhoog.

Nu wederom als de eerste keer beveelt Bileam Balak om aldaar zeven altaren te bouwen. U ziet hier, dat het wankele gemoed van de profeet-tovenaar heen en weer geslingerd wordt. De eerste keer liet hij de zeven altaren maken met de zeven en zeven offers, als om op heidense wijze de HEERE te bewegen tot goedgunstig-^ heid. De tweede keer doet Balak dit uit zichzelf, zonder dat Bileam dit ordonneert. Hij heeft de HEERE der heirscharen ontmoet, nu één- en andermaal en het kwam niet in hem op, dit de tweede maal weer te bevelen. Nu keert hij tot dit heidense gebruik terug. Het is al onvastheid en wankelmoedigheid bij deze man. Het enige wat hem weerhoudt en vasthoudt is het woord van God, dat nooit verandert, maar dat blijft in eeuwigheid. Intussen doet Balak wat Bileam hem geboden heeft. Wij kunnen hieruit zien, dat met dit alles nogal wat tijd gemoeid moet zijn geweest. Dit is waarlijk niet in één dag geschied. Van plaats tot plaats trekken en een aparte berg beklimmen, dat vraagt tijd, opnieuw een altaar bouwen dat vraagt tijd, zeker zeven altaren bouwen. Dan zeven runderen en ook zeven rammen aanbrengen, daar hoog op een berg, dat geeft de nodige moeite. Waar haalt men op de hoogte van een berg zo gauw zeven runderen en ook zeven rammen vandaan? Het is waarlijk geen kleine zaak! Zo'n raadplegen van de HEERE, dat is heus niet zo maar een kleinigheid en een kort gebedje. De zaak en de nood van het land waren er ook naar. Wat maakt het heidendom beschamend veel werk van zijn godsdienst. En wat had het daar veel tijd en geld voor over, om de Godsspraak te raadplegen. - — Evenwel.

Als Bileam zag, dat het goed was in de ogen des HEEREN, dat hij Israël zegende, zo ging hij ditmaal niet heen, zoals meermalen tot de toverijen. Dat had hij de eerste en de tweede maal dus wel gedaan. Zijn afzonderingen waren dus om in de eenzaamheid toverijen te plegen. Wat is toch een mens. Tot God bidden en — toveren.

Wat is toch een mens. Gods Woord horen en spreken en intussen de zwarte kunsten aanhouden. God dienen en de duivel — dat is Bileam. Komt dit ook niet dicht aan ons? Is veler godsdienst niet een mengeling van christendom en heidendom?

Bileam woont niet zo ver van ons af! De man stelt zijn aangezicht naar de woestijn. Hij heft zijn ogen op, ziet Israël, wonende naar zijn stammen en dan komt de Geest Gods op hem. Ja, waarlijk de Geest des Heeren rust later op Saul, hier op Bileam. Daarom zegt hij zulke wonderlijke, zulke goede dingen. Ik zegge u het geheim: Dat is om der wille van het volk Gods, dat is om der wille van Israël. Ik zegge u het geheim: Dat is om Christus' wil, Wiens offer daar op de ark beneden bij het volk voorafgeschaduwd werd. Dat is om Christus' wil, die daar in Juda's stam en lendenen met het volk verkeerde en meereisde.

Als nu de Geest Gods vaardig wordt over Bileam, naar de algemene genade Gods over hem, dan ontplooit Bileams karakter zich ten volle. En met plechtige ernst hervindt de man zich en spreekt: „Bileam de zoon van Beor spreekt en de man, wien de ogen geopend zijn spreekt! De hoorder der redenen Gods spreekt, die het gezicht des Almachtigen ziet; die verrukt wordt, en wien de ogen ontdekt worden."

Drie dingen hierover. Wat een woorden! Hoogst indrukwekkend. Dit was de gewoonte van deze man. Ten tweede: Nog nooit heeft hij zo de waarheid gesproken, want nog nooit heeft hij geprofeteerd als hier voor Balak, éénmaal, andermaal, voor de derde maal.

Ten derde: Als Paulus wezenlijk de gerichten Gods ziet, dan zegt hij: onuitsprekelijke dingen heb ik gezien. Hoe wars van alle eerzucht, pronkzucht, zelfzucht is de ware Godsgezant. Hoe geheel anders dan Bileam.

Dit was Balaks derde kans. Nu dan: Bileams derde zegen.

„Hoe goed zijn uwe tenten, o Jacob!, uw woningen, o Israël". Al zijn de tenten van Israël nederig en eenvoudig, zoals men dat van deze woestijnreizigers kan verwachten, zeker als zij zo vaak hebben moeten afbreken en opbouwen, hun broze hulken, toch zijn ze liefelijk.

Ze zijn liefelijk in Gods ogen, want God bemint een volk van pelgrims naar een beter vaderland. Zij zijn liefelijk in de ogen Gods, want Hij bemint de eenvoud van dit volk. Nooit heeft Israël zo op Abraham, Isaac en Jacob geleken als nu tijdens de veertigjarige woestijnreis, waar ook die vaderen niet dan in tabernakelen gewoond hebben, al hun leven. Wat een broos bezit tijdens de regens en onweders, tijdens stormen en hagelbuien, tijdens zandstormen. Wat een broos bezit tegen het wild gedierte des velds, , tegen woestijnrovers, waar men in een tent niets kon afsluiten en grendelen. Hun enige veiligheid was Psalm 91. Hij, die op Gods bescherming wacht, Uw tent zal veilig wezen. Tenten veilig bewaard tegen wild gedierte, tegen roverij, tegen pestilentiën zelfs. Hoe goed!! Daar zal ons 't goede van Uw woning verzaden reis op reis. In die tenten was het Woord Gods. Daarin was de dienst des Heeren. Daarin was de genade Gods. Daarin was de Christus Gods. Hoe goed zijn Uwe tenten... o Jacob!! Zij breiden zich uit als beken, wier wateren geen oevers kennen. Wat een wasdom onder dat volk. Ruime kinderzegen. Wat een wasdom onder dat volk, ook in de genade. Wat heeft dit woestijnvolk veel kinderen Gods geleverd. Gelijk de beken. • Dit volk bloeide ook in geestelijke welstand, als hoven aan de rivieren. U kent goedgewaterde tuinen aan een stroom. Altijd groen, altijd fris, altijd vruchtbaar. Zo was Israël, naar het getuigenis van de Geest Gods, die hier door Bileam sprak. Israël beleefde een tijd als uit Psalm 1. Want hij zal zijn gelijk een frisse boom. De HEERE heeft ze geplant als sandelbomen, als cederbomen aan het water. Dat is de schone en sierlijke vruchtbaarheid van Gods volk. Als prachtige bomen: sandel en ceder. Hij groeit zelfs op in ramp- en tegenspoed. Psalm 1.

De emmers vloeien over van water bij dit volk, nota bene een volk van woestijntrekkers: overvloeiende emmers. Zijn zaad zal in vele wateren zijn. Dat wil zeggen, dat Israël in goede vochtige grond geplant of gezaaid zal worden. Het wil ook dit zeggen, dat Israël aan vele wateren geplant zal worden. Dit volk zal in menigte uitbreken en het zal wijd en zijd verspreid worden. Het zal dit volk overal goed gaan.

Agag zal vallen, zo voorzegt Bileam en Israëls koning Saul zal verhoogd worden. Bileam noemt hier namen en gebeurtenissen uit de toekomst, bij de stichting van het koninkrijk in Israël. Nog één keer herhaalt Bileam Gods wondere uitleiding uit Egypte en de kracht van Israël als van een éénhoorn, die de vijanden breekt, verteert en doorschiet. Als een leeuw in rust gaat Israël na de strijd liggen.

Gezegend moet zijn, al wie Israël zegent. Gevloekt moet zijn, al wie Israël vloekt. De zegen komt weer, op wie Israël zegent, de vloek op wie hem vloekt.

Welzalig hij, die in der bozen raad Niet wandelt, noch op 't pad der zondaars staat. Noch nederzit, daar zulken samenrotten, Die roekeloos met God en godsdienst spotten; Maar 's HEEREN wet blijmoedig dag en nacht Herdenkt, bepeinst en ijverig betracht.

Want hij zal zijn gelijk een frisse boom, In vette grond geplant bij ene stroom, Die op zijn tijd met vruchten is beladen, En sierlijk pronkt met onverwelkte bladen; Hij groeit zelfs op in ramp en tegenspoed; Het gaat hem wel; 't gelukt hem wat hij doet.

Balak en Bileam gebrouilleerd

„Toen ontstak de toorn van Balak tegen Bileam, en hij sloeg zijn handen samen." Reeds bij de tweede zegenspreuk van Bileam over Israël was Balak van zijn stuk geweest, maar nu eerst recht ontsteekt zijn toorn. Dat is dus een twist onder de heidense broederen. Reken er op, dat het daar geenszins paix en vree is. Men denkt wel eens dat daar onder het Israël Gods, in de kerk van Christus nog al eens wat aan ontbreekt, maar ik vertel u, dat de wereld en het heidendom daar zeker en wel alles van mist. In woorden en in gebaren uit hij zijn toorn. Fel gesticulerend, als een Oosterling dat gewend is, zet hij aan zijn woorden kracht bij door l zijn handen samen te slaan. Dat was nu de man, die de koning zelf tot aan de grenzen tegemoet gegaan was bij zijn komst naar Moab en die hij vereerd had met een rijke begroetingsmaaltijd. Hij had hem geroepen om te vloeken en hij deed niets dan zegenen. Driemaal — gedurig, zegt Balak. Ja inderdaad: driemaal gedurig. Elke volgende maal werd de zegenspreuk over Israël langer en glorieuzer. En dat deed Bileam door de Geest Gods voor het aangezicht van het heidendom, voor het oor der wereld. Wist u, dat God niet alleen tot Zijn volk spreekt, maar dat Hij ook over Zijn volk zo rijk spreekt tot de wereld? Denkt er om, dat de wereld zeker zo goed weet hoeveel God van Zijn volk houdt, dan het volk dat vaak zelf vermoedt. Driemaal — gedurig. God spreekt zo rijk van de zegen, die over Zijn volk is. En God de HEERE vloekt Zijn volk nooit! De vloek over Zijn volk heeft Jezus weggedragen. Volkomen!

En nu, pak u weg naar uw plaats! Dat is de vriendschap der wereld. Heb ik niets aan u, dan bent u niets voor mij. Smadelijk wordt Bileam weggejaagd. De koning vergeet alle hoffelijkheid, ook alle godsdienstige verplichtingen. Stuurt men zo zijn profeten weg? Pak u weg naar uw plaats? Met zijn ezel kan Bileam dan gaan. 'k Weet niet, of dat dier op de terugweg ook tot zijn meester gesproken heeft. Maar hij had geredelijk kunnen zeggen: Meester, dat had ik u van te voren wel kunnen zeggen. Had naar die engel geluisterd. En had naar de HEERE geluisterd, die u eerst twee keer verbood om te gaan, voordat Hij het u toeliet.

Balak zegt nog: „Ik had gezegd, dat ik u hoog vereren zou, maar zie de HEERE heeft die eer van u geweerd."

Hij geeft dus niets, zelfs geen reiskosten. Dat is de godsdienst van de wereld, 'k Heb een vorig maal gezegd, dat de wereld zoveel voor zijn godsdienst over had, ziende op de moeite en de kosten van die zevenvoudige offers. Ik moet daarop terugkomen. Als men de wereld niet naar de mond spreekt, dan krijgt u van haar niets dan mooie beloften, die men dan bovendien niet gestand doet. Balak weet het op zijn manier nog mooi te maken. Dat ge niets krijgt, dat is de HEERE Zijn schuld. Hij heeft dat van u geweerd, door u zo te doen profeteren, zegen in plaats van vloek. Nu krijgt ge dan van mij vloek in plaats van zegen.

Bileam antwoordt Balak even raak. Heb ik niet van het begin aan gezegd tot uw boden, die gij tot mij gezonden hebt (fijntjes zegt Bileam dat en ook tot 't laatst toe hoffêlijk tegenover een koning!): „Wanneer mij Balak zijn huis vol zilver en goud gave, zo kan ik het bevel des HEEREN niet overtreden." Zie daar wordt Balak behoorlijk op zijn nummer gezet. Al ben je dan een koning, dan kun je alles maar niet zeggen! En een profeet is ook niet de eerste de beste. Daar kun je zeker maar niet alles tegen zeggen.

Het siert Bileam, dat hij voor veel goud en zilver niet op zij gaat. En het siert Bileam zeker, dat hij vromelijk zegt: „doen-

de goed of kwaad uit mijn eigen hart." Deze heiden weet dan toch nog, dat wie op zijn hart vertrouwt een zot is. Het siert de man het meest, dat hij zegt: „Wat de HEERE spreken zal, dat zal ik spreken." Mochten wij dit van onszelf kunnen zeggen, als christen leraars. Mocht maar het woord Gods in onze mond zijn, n.1. zegen voor die God zegent en vloek voor die God vloekt.

Tenslotte zegt Bileam: En nu zie, ik ga tot mijn volk... Daar gaat Bileam straks heen. Naar zijn volk. Dat is te begrijpen.

Daarvoor is hij de man uit het Oosten.

Naar zijn volk. Dus niet naar dat gezegende volk van Israël, welks God de HEERE is, met Wiens mond hij zelf gesproken heeft. Abraham kwam uit Bileams land tot het land der belofte. Bileam gaat van het zaad Abrahams weg. terug naar de kinderen van het Oosten. Heiden was hij, heiden bleef hij, ondanks dat, wat de HEERE Zelf tot hem gesproken had. ondanks de zegen, die hij over dat ene volk had uitgesproken.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 2 oktober 1971

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

Bileam zegent Israël

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 2 oktober 1971

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's