Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Bileam zegent Israël

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Bileam zegent Israël

16 minuten leestijd Arcering uitzetten

(4)

En nu, zie, ik ga tot mijn volk; kom, ik zal u raad geven, en zeggen wat dit volk uw volk doen zal in de laatste dagen.

Toen hief hij zijn spreuk op en zeide: Bileam de zoon van Beor spreekt , en de man, wien de ogen geopend zijn spreekt! De hoorder der redenen Gods spreekt, en die de wetenschap des Allerhoogsten weet; die het gezicht des Almachtigen ziet, die verrukt wordt, en wien de ogen ontdekt worden.

Ik zal hem zien, maar nu niet; ik zal hem aanschouwen, maar niet nabij. Er zal een ster voortgaan uit Jacob, en er zal een scepter uit Israël opkomen; die zal de palen der Moabieten verslaan, en zal de kinderen van Seth verstoren. En Edom zal een erfelijke bezitting zijn; en Seïr zal zijn vijanden een erfelijke bezitting zijn; doch Israël zal kracht doen. En er zal één uit Jacob komen, en hij zal de overigen uit de steden ombrengen. Toen hij de Amalekieten zag, zo hief hij zijn . spreuk op en zeide: Amalek is de eersteling der heidenen, maar zijn uiterste is ten verderve! Toen hij de Kanaanieten zag, zo hief hij zijn spreuk op en zeide: Uw woning is vast, en gij hebt uw nest in de steenrots gelegd. Evenwel zal Kaïn verteerd worden, totdat u Assur gevankelijk wegvoeren zal.

Voorts hief hij zijn spreuk op en zeide: Och wie zal leven, als God dit doen zal. En de schapen aan de oever der Chitteërs, die zullen Assur plagen, zij zullen ook Hebor plagen; en hij zal ook ten verderve zijn. Toen stond Bileam op en ging heen en keerde weder naar zijn plaats.

Balak ging ook zijns weegs.

Numeri 24 : 14—25.

De ster uit Jacob en zijn heerschappij over Moab, Seth en Edom

Nu dan de laatste profetie van Bileam. Het is wederom een tamelijk omvangrijke voorzegging, maar wij hebben ook deze zijn Godsspraak geheel willen laten. Hij begint dan met te zeggen, dat hij tot zijn volk zal wederkeren. Het is mogelijk, dat hij thuis gekomen is en nog eens een raad gegeven heeft, wat Balak doen kon, om Israël te vernietigen. Meer aannemelijk is, dat hij nog voor zijn vertrek die raad gegeven heeft, wat oorzaak geworden is tot zijn dood. In dat geval heeft hij wel gezegd, dat hij naar zijn volk zou wederkeren, maar is dat niet geschied. Een mens zegt wel eens wat, maar hij weet niet, of hij dat wel beleven en volbrengen zal. De Talmud vermeldt, dat hij op drie-en-dertig jarige leeftijd gestorven is.

Als hij nu hier in onze tekst zegt: „Ik zal u raad geven", dan is die raad niet bedoeld, die oorzaak van zijn dood werd. Die werd later gegeven. Hier ging het om zijn afsluitende profetieën, waarmee hij Balak voorzegt, wat hem en de nabije volken zou wedervaren en dan ook Balaks volk, Moab. Het getuigt van moed, dat Bileam na de woedeuitval van Balak, ten laatste hem en zijn volk de waarheid durft zeggen en het getuigt van adeldom van geest, dat Bileam dit doet met verheven en welgekozen woorden. Ook de profetie in wijder kring, die Bileam geeft, laat zien, dat hij niet uit persoonlijke gebelgdheid alleen maar op Moab afgeeft. Hij ziet en zet de dingen in breder verband. Bileam is geen kleine geest, maar is in zijn soort een groot en voornaam man. Zo spreekt hij dan ook hier verheven.

Dit doet hij te meer, omdat zijn profetieën een climax bereiken. Toen dan hief hij zijn spreuk op en zeide:

Bileam, de zoon van Beor, spreekt.

En de man, wien de ogen geopend zijn, spreekt!

De hoorder der redenen Gods spreekt, en die de wetenschap des Allerhoogsten weet, die het gezicht des Almachtigen ziet, die verrukt wordt, en wien de ogen ontdekt worden.

Zoals u kunt opmerken, als u deze aanhef vergelijkt met de vorige, dan is er één verwe bij gekomen, n.1. de vierde zin: „die de wetenschap des Allerhoogsten weet."

Al weidser is de aanhef en ook al hoger klimt de profetie. Hier gaat Bileam over David heen van Christus profeteren. Het is alsof ook in deze laatste profetie de Geest Gods hem nog aangrijpt en doet spreken. En dat is niet alleen alsof, maar dit is ook zo.

„Ik zal hem zien, maar nu niet. Ik zal hem aanschouwen, maar niet nabij." Inderdaad mag Bileam hem zien, maar hij is niet de figuur van deze tijd. Later, veel later zal de man komen, die Bileam mag zien. Die man, van wie hij profeteert is David, die als de ster uit Jacob is voortgegaan, en in wie de scepter uit Israël is opgekomen. En het is David, die de landpalen der Moabieten verslaan zal. Het is David, van wie Bileam profeteert. Dat is dus niet nu. Dat is dus niet nabij. Over David heen mag Bileam, en hij was een heiden, de Christus zien als de grote Davids Zoon. Die is er ook niet nu. Die ziet Bileam ook niet nabij. Wel verre vandaar. Maar in Hem zal inderdaad de ster voortgaan uit Jacob. In Hem zal inderdaad de scepter opkomen uit Israël. Nooit is er toch een Koning geweest als Sions grote Koning? Nooit is er toch een heerschappij geweest dan van die gezegende Koning? Beminnelijk Vorst, Uw schoonheid hoog te loven, gaat al het schoon der mensen ver te boven. Genade is op Uw lippen uitgestort. Nooit heeft de aarde zo'n Koning gehad.

Het was oudtijds gewoonte een vorst te vergelijken met een ster of met de zon. Ook bepaalde heerschappijen vergeleek men met sterren. Denkt u maar aan de Amerikaanse vlag: the stars and stripes. Denkt maar aan de Franse Zonnekoning. Ook was het steeds de gewoonte de macht van een vorst te symboliseren met een scepter of met een staf. Vaak een gouden scepter.

Nu is dat bij elke vorst, bij elke dynastie maar een symbool geweest, dat vaak in de werkelijkheid niets te betekenen had en dat ook maar o zo kort duurde. Hier nu echter geldt dit symbool in volle werkelijkheid, in der waarheid. Christus is vooreerst uit Jacob, en Hij is dan ook de Ster uit Jacob. Niet een ster onder de velen, niet eersten onder duizenden, maar de ster, de vaste ster, de blijvende ster, de enige ster. Het is een gelukkige omstandigheid, dat de vijanden de Joden hebben opgeplakt als herkenningsteken een ster en dan nog wel de Davidsster. Nooit hadden zij dit volk beter en schoner kunnen decoreren. Het is toch altijd Davids volk. Het is toch ook altijd Jezus' volk. Uit Isrel is een scepter voortgekomen, de scepter van de wereldheerschappij, de scepter van het enig en eeuwigdurend koningsschap.

David heeft Moabs palen verslagen. Hij heeft de Moabieten en ook de Edomieten tot een erfehjke bezitting gemaakt en ook

het gebergte van Seïr, dat is het gebergte van Edom. Van Ezau leest ge, als Jacob uit Pniël naar Kanaan trekt: „Alzo keerde Ezau die dag wederom zijns weegs naar Seïr toe." Hij ging daarheen om zijn afkeer van de godsdienst van Jacob, en zijn afkeer van de godsdienst van thuis. Hij wilde leven een leven niet gebonden aan God en Zijn dienst. Hij huwde met heidense vrouwen. Hij keerde zich af van het land, dat God aan Zijn volk beloofd heeft. Hij keerde zich af van de godsdienst, die God aldaar had ingesteld. Hij keerde zich ook af van God Zelf.

Soortgelijk was het met Moab. Moab is gesproten uit de oudste dochter van Lot. Geen gezegend geslacht. Komen deze volken nu onder de heerschappij van David, worden zij verslagen en ten onder gebracht door deze grote en genadige koning, dan zullen zij dat als een vernedering ervaren. Het was het ook. God vereffende een oude rekening door David, die de oorlogen des Heeren voerde en recht en gerechtigheid oefende onder die oude volken. Hier werd bezocht de haat, die zij tegen Israël koesterden. Wat zij echter niet zagen is dit, dat zij onder koning David kwamen onder de zegeningen van Davids God en zijn godsdienst. Wat een heilzame zaak, wat een heilzame tijd voor die volken. Overwonnen te worden is zelden een aangename, een goede zaak, maar overwonnen te worden door goede en Godvruchtige koningen is doorgaans niet dan een zegenrijke daad.

Trekt nu van David Bileams profetie door naar Davids Zoon en Heere, de Heere Jezus Christus. Hij is de Ster uit Jacob en niet zozeer David. Hij is de scepter, die uit Israël is opgekomen. Gaat Hij Moab verslaan, maakt Hij Edom tot Zijn erfelijke bezitting en het gebergte Seïr tot Zijn eigendom, dan is dat ook een bewijs van Christus' gerechtigheid, die Hij bewijst aan al Zijn vijanden. Vergeten wij het toch niet, dat de Heere Christus heersen zal met de ijzeren scepter van Zijn toorn evengoed als met de gouden scepter van Zijn genade. Ook Jezus zal de wrake Zijns volks wreken aan Zijn vijanden en aan hun vijanden. Zo wordt Moab door Hem overheerd, zo wordt ook Edom door Hem verneerd. Dat aan de ene kant, maar aan de andere kant bewijst Hij ook daar Zijn gunst. Als Moab en Edom door Hem onderworpen worden, dan maakt Hij Moab tot Zijn waspot, dat wil zeggen tot een vat tot Zijn dienst. Dan maakt Hij Edom tot het land, waarop Hij Zijn rechten laat gelden, dan werpt Hij daarop Zijn schoen. Schoon zendingsmotief, reeds uit vroege eeuwen.

En nu rapen wij ook de kinderen van Seth op. Bij David kunnen wij de kinderen van Seth, Adams derde zoon, niet plaatsen, maar bij Christus zoveel te meer. Hij zal ze verstoren, zo zegt onze tekst. Ontmuren zegt de kanttekening. Het wil zeggen, dat die gezegende Koning alle andere volken, waaruit de HEERE Christus Zijn kerk vergaderen zou, ontwapenen zou en tot een volk zonder muren, dat wil zeggen: tot één volk maken zou. Seth, dat is het vroom geslacht. Kaïn is verteerd, is door de zondvloed omgekomen. Maar dit vroom geslacht uit Seth, dat zou Christus maken tot één volk, aan Zijn dienst geheiligd. Denkt u in: Jezus Koning over het Israël Gods, ook Koning zelfs over Moab en over Edom — heidense volken eertijds — en ten slotte ook Koning over de zonen van Seth, dat is over het volk, dat van Adam her verstoord, ontmanteld, belet werd om zich tegen Koning Jezus te versterken en dat gebracht werd onder Zijn gezegende maatschappij.

Zo word' Uw dierbaar volk in 't end Bevrijd van rampspoed en ellend . O God, verlos ons door Uw hand; Verhoor ons, zend ons onderstand. Gij hebt, tot onze vreugd, voorspeld. En in Uw heiligdom gemeld, Dat Sichem mij zijn Vorst zou heten, En ik het dal van Sukkoth meten.

Gans Moab buigt zich dienstbaar neer, Erkent mij voor zijn Opperheer; Daar 't, van zijn hoge troon gestort, Veracht'lijk mij ten waspot wordt. Ik werp mijn schoen op Edoms grond. Op Edom, 't welk mijn macht weerstond, 'k Juich over u, o Palestijne, Als ik in zegepraal verschijne.

Amalek en de Kenieten

„Toen hij de Amalekieten zag, zo hief hij zijn spreuk op en zeide: Amalek is de eersteling der heidenen, maar zijn uiterste is ten verderve!" Amalek was natuurlijk door Bileam niet te zien met zijn ogen, maar als een rechte ziener zag hij als in de geest Amalek. Dat was dat oude woestijnvolk, , dat als eerste in de woestijn, toen Israël als een ongewapend volk was uitgetrokken uit Egypte, in die woestijn Israël gewapend en vijandig tegemoet getreden was. Het is Israëls erfvijand geworden en gebleven. Het werd voor Israël de eersteling der heidenen. Hét beeld van de heidenen, sedert Israëls geboortestond als volk bij de Sinaï. Welnu, nu Israël als volk staat voor de grenzen van het nieuwe land. nu nog één keer wordt het aan deze eerste boze vijand herinnerd, nota bene door een heidense profeet, die zijns ondanks de Heere laat profeteren tegen dit Amalek. Amaleks uiterste zal ten verderve zijn. De oorlog des HEEREN zou naar Mozes' mond tegen Amalek zijn van geslacht tot geslacht. Dat zal Amalek verliézen!

Daar is toch bij vele mensen zo'n ingebrande vijandschap tegen de Heere en Zijn volk, tegen de Heere en Zijn kerk, tegen de Heere en Zijn dienst. Daar zijn wat mensen, die toch niet graag een voet in de kerk zetten, die toch niet graag één keer Gods Woord lezen of bidden. Die zo maar haten alles, wat met God te maken heeft, of wat er maar naar zweemt. Deze mensen zullen toch eens op zo'n onbarmartige wijze met God, met de Heere Jezus e doen krijgen. „Hun uiterste zal ten vererve zijn!" Het zal heus niet missen. Ook niet die onder ons van zulk een Gode en Zijn volk vijandige gezindheid zijn.

„Toen Bileam de Kenieten zag, hief hij zijn spreuk op en zeide: Uw woning is vast en gij hebt uw nest in de steenrots gelegd. Evenwel zal Kaïn (dat is volgens de kanttekeningen de Keniet) verteerd worden, totdat u Assur gevankelijk zal weggevoerd hebben. Voorts hief hij zijn spreuk op en zeide: Och, wie zal leven als God dit doen zal!"

De Kenieten kennen wij uit de geschiedenis van Jethro en Hobab. Jethro bleef trouw aan zijn volk, Hobab verkoos met het volk Gods kwalijk behandeld te worden en de strijd te voeren. Hobab erfde met Israël, Jethro niet. Dit volk, gij herinnert het u, zocht een veilige woonplaats, als een arend hoog in de rotsen. Toch zal deze veilige woonplaats de Kenieten niet baten. Het zal verteerd worden. De wereld zoekt ook zoveel veiligheid en waant het in de hoogte van zijn bestaan gevonden te hebben, als een arend in een hoge bergketen, in een steenrots.

Maar gij zijt niet veilig. U zult verteren, ook hoog in uw veilig gebouwd nest. En de Assurieten, de volkeren zullen u wegvoeren, als de gerichten over de aarde losbreken. Zelfs Bileam ijst als hij dat ziet over de volken zonder God en zonder Jezus. Hij zegt: „Och, wié zal leven, als God dit doen zal!!"

Dit zeggen wij ook over al dat volk, voor wie Jezus komt ten gerichte.

De schepen der Chittieten

Met verheffing van stem heeft Bileam uitgeroepen: „Wie zal leven als God dit doen zal", voordat hij zijn laatste woord spreekt.

„En de schepen der Chitteërs, die zullen Assur plagen, zij zullen ook Heber plagen; en hij zal ook ten verderve zijn." Hierbij komen wij op voor ons bekende bodem en ook dichter bij huis. Kittim of Chittim is geweest één van de zonen van Javan, de zoon van Jafeth, de zoon van Noach (Genesis 10:4). U weet Jafeth is ook ónze stamvader! De nakomelingen, de Chittieten, hebben zich nedergeslagen in Cilicië, Macedonië, Cyprus en Italië. Het is dus het volk, dat de kustlanden van de Middellandse Zee ten noorden bewoont. Het woord kittim schijnt ook te betekenen het volk, dat de kustlanden bewoont. Hier zijn dus de Grieken en Romeinen. Die zullen ten laatste gebruikt worden als een gesel der volken, bijzonder voor Assur en voor de kinderen van Heber, de Hebreën, de Joden (Genesis 10:22, 24). Zij zullen deze volken plagen of voor deze volken een plaag zijn, maar zij zullen zelf in hun einde ten verderve zijn. De grote volken, die de gesel der volken zijn, zullen zelf in het eind verderven. Dat is inderdaad met Griekenland en met Rome gebeurd.

„Wie zal leven als God dit doen zal? " zo roept Bileam uit.

„Toen stond Bileam op en ging heen en keerde weder tot zijn plaats. En Balak ging ook zijns weegs." Hier gaat Bileam, de jonge profeet weg, om straks waar-

schijnlijk opgehouden te worden te Baal- Peor, waar hij slechte raad geeft. En hij stierf.

En Balak de koning hij ging zijn weg. Ik weet niet wat hem wedervaren is, maar zijn weg dat zal wel geweest zijn de weg van de vijandschap tegen Israël. De man die Isrels vloek zocht. Vervloekt moet zijn, die Israël vloekt. Zo hebben wij gelezen. Dit moet dan wel Balak overkomen zijn, die Israëls val en vloek heet en wrevelmoedig gezocht heeft.

Twee mensen, die wel en wee uit Gods mond hebben gehoord, en die, schoon beroerd door het wel en het wee, onbewogen toch hun weg gaan. Het wel over Gods volk, het wee over de wereld en haar dienaren, heeft Bileam zelf gesproken en hij heeft noch het een, noch het ander geloofd. Het wel en het wee hebben Balak en zijn vorsten gehoord en voor zover wij dat weten, heeft in elk geval Balak en naar te vrezen staat hebben ook zijn vorsten gehoord en niet geloofd.

Zijns weegs gaan! Wat doen wij, als wij het wel en het wee van de heihge Godsopenbaring horen? Hoe velen onder ons gaan huns weegs, als zij het woord Gods gehoord hebben? Wat is dat voor weg? Schudt ge mogelijk al het gehoorde van u af en is hiermee üw sabbath voorbij? Gaat ge nu verder uws weegs? Om dan verder uw sabbath door te brengen, deels in uw werk. deels bij de televisie, die u doorgaans niet brengt, wat tot uw zaligheid is dienende? Of trekt ge wat de wijde wereld in. Trekt mogelijk een deel der jeugd < — en wij zijn dankbaar voor die jeugd, die het ook op de zondagavond bij de heilige kerkedienst houdt! — trekt mogelijk een deel der jeugd naar die plaatsen, waarvan hun ouders niet weten en waar de zaligheid uwer zielen niet gezocht wordt en zeker niet gevonden wordt? Ik moge ernstig waarschuwen tegen plaatsen van ontucht, druggebruik, tegen dancings, zelfs op verre plaatsen, tegen recreatieoorden, die door Jehovah's getuigen gefinancierd en geleid worden. Recreatie is een mooi woord voor een vaak lelijke zaak. Recreatie betekent herschepping. Biedt men

dat? Bileam en Balak hebben wij nu leren kennen onder de schoonste en diepste Godsonderrichting van het wel in Christus en het wee zonder Christus, als twee afschrikwekkende voorbeelden. O, letten wij daar toch op! Openbaring 2:14 zegt: , , Maar Ik heb enige weinige dingen tegen u, dat gij aldaar hebt, die de lering van Balaam houden, die Balak leerde den kinderen Israëls een aanstoot voor te werpen." God beware u en mij voor dit oordeel, om tegen het Evangelie in te leren

en te doen.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 9 oktober 1971

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's

Bileam zegent Israël

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 9 oktober 1971

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's