Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Niet te vergeten

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Niet te vergeten

13 minuten leestijd Arcering uitzetten

Doch Zion zegt: De HEERE heeft mij verlaten, en de Heere heeft mij vergeten. Kan ook een vrouw haar zuigeling vergeten, dat zij zich niet ontferme over de zoon haar buiks? Ofschoon deze vergate, zo zal Ik u toch niet vergeten. Jesaja 49 : 14 — 15.

Van God vergeten

„Doch Zion zegt!" Als Zion spreekt, dan moeten wij wel aandachtig luisteren, want zij is niet de eerste de beste. Zij is toch niemand minder dan de personificatie, dat is het als persoon voorgestelde, het als een maagd voorgestelde, Jeruzalem. Anders gezegd: zij is niemand minder dan de als persoon voorgestelde kerk des Heeren. Als Jeruzalem spreekt, als de kerk spreekt, dan mogen wij niet anders verwachten dan goede woorden, vooral goede woorden van haar God. Wie toch behalve zij kan op de hele wereld goeds van God zeggen? De satan doet dat niet, de satan kan dat niet, waar die een leugenaar is van den beginne. Die spreekt gaarne en nooit anders dan lasterlijke woorden van de Heere. De wereld doet dat ook niet, want die heeft alleen maar vermaak in de dingen, die van dit tijdelijk leven zijn, in de dingen die van de aarde zijn, maar niet in die van boven zijn. Uit de aarde aards als de wereld is! Maar Zion is de verkondigster van goede boodschap.

Doch Zion zegt...! Dit „doch" doet Zion geheel anders spreken dan men van haar verwachten mag. Het vers voorafgaande aan onze tekst zegt: „Juicht, gij hemelen, en verheug u, gij aarde, en gij bergen, maakt gedreun met gejuich, want de HEERE heeft Zijn volk vertroost, en Hij zal zich over Zijn ellendigen ontfermen." Dan mocht men toch verwachten, dat Zion als allereerste de lof des Heeren zou aanheffen. Maar neen, temidden van dit alles klaagt Zion een zeer droeve klacht. Niet over zichzelf, niet over haar zonden en afmakingen, — dat zou te verstaan zijn, dat zou nooit onbehoorlijk zijn — maar zij klaagt over haar God. Is er ooit iemand geweest, die zich met recht en reden over God beklagen kon? Hij is toch de God der gerechtigheid? Bij Wie het onrecht nooit gevonden werd? Hij is de God van oneindige barmhartigheid, die nooit anders dan liefde bewijst, Die op aarde aan al Zijn schepselen weldoet, die mens en beest zegent en die Zijn hulp nooit vrucht'loos deed vragen? Ja, de satan klaagt over God. Ja de wereld klaagt over God. Dat zit hem in hun aard. Maar Zion?

Twee dingen klaagt Zion. Ten eerste dat de Heere haar verlaten heeft, ten tweede dat de Heere haar vergeten heeft. Als men iemand verlaat, dan breekt men met hem op een zeer grondige wijze. Iemand, die men verlaat, al of niet met afscheid van hem te nemen, die verwacht men niet meer terug te zien. Dat doet men niet of er moet reden voor zijn. Men kan soms van iemand scheiden door omstandigheden, door verandering van werkkring, of door verandering van woonplaats, of door emigratie. Dat behoeft op zichzelf nog geen breuk te betekenen, maar het leven voert vaak mensen uit elkander, zodat men elkander zelden of niet meer ziet. Wat dat betreft zijn mensen vaak als schepen, die elkaar passeren op de grote wateren. Men ziet elkaar een poosje, eerst van verre, dan dicht bij, dan weer wat op een afstand tot men uit elkanders gezicht verdwijnt. Dat is dan weer geweest.

Men kan elkander ook verlaten uit een bepaalde wilsbeslissing. Dit doet men als men grondige meningsverschillen met iemand krijgt, zodat men gevoelt bij gewijzigde inzichten: „Wij passen niet meer bij elkander." Het kan ook zijn, dat men in elkaar teleurgesteld wordt, dat men elkaar verkeerd verstaat of verkeerd behandelt. Dit komt voor onder vrienden, onder broers, onder compagnons, onder echtheden, soms zelfs tussen ouders en kinderen. Dit hoeft nog niet altijd uit boos opzet te geschieden, soms ook wel, en dan kan het zeer hoog lopen. Dat kan een breuk geven voor altijd, een breuk die zelfs bij ziekte of dood niet geheeld wordt.

Nu klaagt Zion, dat de HEERE haar verlaten heeft. Zion gebruikt hier de bondsnaam van God, n.1. de naam Jehovah. Dat is dus nogal wat, dat de God van het Verbond, Die met Zijn volk een verbond sloot voor tijd en eeuwigheid, het verbond met Zijn volk zou gebroken hebben. Heeft Gód dan met Adam het werkverbond verbroken? Heeft Hij ooit met één van Israëls vaderen het genadeverbond verbroken? Waar heeft Hij dan ooit de naam HEERE te schande gemaakt? Wie heeft Hij ooit verlaten, met wie Hij zo'n verbond gesloten had? Dat zou woordbreuk betekenen. En in de Schrift zegt Hij Zelf: „Zou Ik beloven en niet doen, zou Ik spreken en niet bestendig maken? "

Jawel, maar het volk was gescheurd in twee stukken, het was weggevoerd bij de Assyrische wegvoering en daarna bij de Babylonische wegvoering. Het was zijn land, zijn steden, zijn tempel kwijt, zijn godsdienst, zijn priesters, zijn profeten voor een goed deel, zijn God. Was er dan geen reden om te klagen: de HEERE heeft mij verlaten? Israël voegt er aan toe: de Heere — hier wordt de naam Adonai - mijn Bezitter gebruikt — heeft mij vergeten. Als men met iemand breekt, hetzij een man met zijn vrouw, hetzij ouders met een kind, of een kind met zijn ouders, hetzij een vriend met zijn vriend, dan moet het al heel erg zijn, wil men elkaar vergeten. Werkelijk helemaal niet meer aan elkaar denken. Dat zal niet zo gauw kunnen geschieden. Dat nu zegt Zion van haar God.

Dit deed het Zion van Jesaja's dagen, dat doet het Zion nog al eens door de loop der eeuwen. Als wij op de deplorabele toestand zien van het volk en van de kerk, als wij zien op de geestelijk arme tijd onder het volk, dat God vreest, is het dan niet zo, dat de klacht haast gewettigd schijnt: „De HEERE heeft mij verlaten, de Heere heeft mij vergeten"? Dat zou men in menig opzicht van de kerk, de levende kerk in het algemeen kunnen verwachten, dat zou men ook van de mensen persoonlijk kunnen verwachten. Als de Heere als mijn Bezitter niet meer aan iemand denkt, dan komt er geen bevel meer van Hem, dan komt er geen verzorging meer van Hem. Dan klaagt mijn ziel: „Is

't waar, zou God ook weten van mijn droevig lot, zou d' Allerhoogste van mijn klagen en bitt're rampen kennisdragen". Dat kan een ziel in geestelijke verlatingen en gebrek aan de echte dienst van God zo van harte mee klagen.

Kan een vrouw haar zuigeling vergeten?

„Kan ook een vrouw haar zuigeling vergeten, dat zij zich niet ontferme over de zoon haars buiks? "

Wat kan het klagen van Zion een mededogen wekken. Als wij een christen zo horen klagen, of ook als wij een volk (Zion) zo horen klagen, of als wij een kerk, de kerk zo horen klagen, dan kan zo ons hele hart over hen bewogen raken. Dat echte klagen wekt altijd een diep medegevoel. Is dat nu bij mensen al zo, dan zal het toch zeker zo zijn bij Hem, Die Zich noemt de grote Hoorder der gebeden. Nooit is de Heere meer in liefde en erbarming ontstoken, dan wanneer Zijn Zion klaagt over Godverlatenheid en over Godvergetenheid. De Heere geeft haastiglijk antwoord. Dat doet Hij door eerst het onbillijke, het zondige van Zions klacht in het licht te stellen. En dan doet Hij dat op een wel zeer indringende en overtuigende wijze.

De HEERE gebruikt hier een zeer treffend beeld voor. Hij gaat niet in op de eerste klacht: De HEERE heeft mij verlaten. Het is alsof de HEERE er zonder meer van uitgaat dat dat onmogelijk is: Zijn verbondsnaam HEERE alleen al maakt dat onmogelijk, om 't volk, waar Hij een eeuwigdurend trouwverbond mee gemaakt heeft, te verlaten. Dat is eenvoudig onmogelijk, 't Zou echter kunnen zijn, dat iemand een trouwverbond gesloten had, maar toch vergat aan dat volk te denken, waarmee Hij een verbond gemaakt had. Nu gaat de HEERE dus in op die tweede klacht. En dan neemt Hij een geheel enig beeld voor Zich, dat in de bijbel maar sporadisch voorkomt. Hij neemt niet het telkens voorkomende beeld van de trouw van een man voor zijn vrouw, ' maar Hij neemt het beeld van een moeder tegenover haar kind. En dan niet van een moeder tegenover een opgroeiend kind, zeker niet een volwassen kind, maar een zuigeling. Alles wat in een vrouw is, komt in beweging als zij moeder wordt. Dan ontwaakt de moeder in haar. En zodra dat kind geboren is waakt alles in een moeder op, om over dat kind te waken, dat kind te verzorgen met haar eigen lichaam. Dat kind, dat voor kort nog één met haar was in haar lichaam, is na de geboorte niet minder één met haar. Dat kind verlaten? Dat kan eenvoudig niet. En dat kind vergeten? Dat kan ook niet. Al is dat kind volkomen weerloos, zij zal voor dat kind waken. Al is dat kind nog zo lastig, zij zal voor dat kind zorgen. Al is dat kind, dat toch zo geheel op de moeder aangewezen is, nog zo gedurig haar handen bindend, de moeder heeft er alles voor over. , , Kan ook een vrouw haar zuigeling vergeten? " Dat doet een moederdier nog niet, laat staan de moeder die mens heet!

„Zij ontfermt zich over de zoon haars buiks." Juist als dat kind zich alleen gevoelt, vergeten waant, dan is op het klagelijk schreien de moeder terstond in ontferming bewogen. Dan gedenkt zij, dat dit kind het kind van haar schoot is en van geen enkel ander op de gehele wereld, 't Is haar kind, 't is het kind van haar schoot. Zij waren één — daarom zijn zij één.

Zo is de HEERE ook in de diepste zin van het woord één met Zion. Zij zijn niet alleen één krachtens het verbond, dat de HEERE met hen sloot, maar zij zijn ook één, omdat het volk Gods, Zion, uit Zijn eeuwige Geest en door het zaad des Woords wedergeboren zijn. Zij zijn geboren uit God. Zij zijn geboren van boven. De kerk Gods is uit de schoot des Vaders gegenereerd door Zijn eeuwige Geest. Zou God Zich dan niet ontfermen over Zijn Zion, als dat schreide en klaagde van haar verlatenheid en vanwege haar menigvuldige noden? Hij ontfermt Zich ganselijk, met een innerlijke ontferming bewogen zijnde over het Zion, dat uit Hem geboren is.

Geen vader sloeg, met groter mededogen, Op teder kroost ooit Zijn ontfermend' ogen, Dan Isrels HEER', op ieder, die Hem vreest. Hij weet wat van zijn maaksel zij te wachten; Hoe zwak van moed, hoe klein wij zijn van krachten En dat wij stof, van jongsaf, zijn geweest.

Maar 's HEEREN gunst zal, over die Hem vrezen, In eeuwigheid altoos dezelfde wezen; Zijn trouw rust zelfs op 't late nageslacht, Dat zijn verbond niet trouweloos wil schenden, Noch van zijn wet afkerig d' oren wenden. Maar die, naar eis van Gods verbond, betracht. /

Ofschoon deze vergate...

„Ofschoon deze vergate, zo zal Ik u toch niet vergeten."

De HEERE voegt nog een krachtige versterking toe aan Zijn woorden. Koos Hij het beeld van de moeder en het pasgeboren kind, stelde Hij de vraag of ook een vrouw haar zuigeling kon vergeten, thans zegt Hij: Ofschoon dat dus mogelijk is, dat deze haar kleine hulpeloze kind zou vergeten, zo zal Ik dat toch niet doen, zo zal Ik u toch niet vergeten. Het is haast niet denkbaar, dat een moeder haar kind zou vergeten en toch gebeurt dat. Daar zijn moeders, ongehuwde moeders en ook gehuwde, die inderdaad hun kind verlaten. Dat zijn toch wel ontaarde moeders. Nog erger is het, als zij hun kind doden. Het is wel heel erg, als de kranten ons dat keer op keer melden. Een berin, die van haar jongen beroofd wordt, is levensgevaarlijk. Een poes of een vogeltje zoeken angstig en klaaglijk roepend rond om hun jongen te vinden. En dat zijn nu maar dieren. Dat is het dierlijk moederinstinct, 'k Heb eens gehoord, dat een moeder, die van haar kind afstand deed, daar altijd een hang naar blijft houden en ook na jaren naar haar kind kan terugvragen. Wat van ons was, op een zo tere en innige wijze, dat blijft van ons. «

Welnu, dit beeld gebruikt de HEERE om de betrekking tussen Hem en Zijn volk weer te geven. Al zou een moeder haar kind — stel dat dat kan — vergete, zo zal Ik u toch niet vergeten. De HEERE heeft Zijn volk voortgebracht en is er dus even innig aan verbonden. Nu is Hij de God van trouw. Deze trouw wordt heel sterk uitgedrukt in Gods Woord. Hij is de God, Die trouw houdt tot in eeuwigheid. Hij is de God, Die niet laat varen de werken Zijner handen. Ook is Zijn trouw iedere morgen nieuw. Zijn trouw is groot. Zijn trouw zal nooit vergaan. Zijn getrouwheid is van geslacht tot geslacht. God bemint de getrouwigheden, als mensen die betonen, maar Hij bemint ze in de eerste plaats, om die zelf te betonen. Zij is zelfs zo groot, dat indien wij ontrouw zijn, Hij blijft getrouw, indien wij Hem verloochenen, Hij kan Zichzelf niet verloochenen.

Ziet daar nu kan dan Zion op deze God rekenen. Als Hij Zion een keer heeft aangenomen, dan kan Zion erop rekenen, dat Hij ze nooit verlaat en ook nooit vergeet.

Niet vergeten. Niet in al haar noden, angst en pijn. Niet in haar zonden en ellenden. Niet in haar menigvuldige afdwalingen, struikelingen, afmakingen. Niet in haar angstig vrezen voor de tijd en in haar angstig vrezen voor de eeuwigheid. Hij zal haar niet vergeten in haar persoonlijke omstandigheden, niet in haar maatschappelijke zorgen en noden, niet en vooral niet in haar kerkelijke verdrietelijkheden, teleurstellingen, vrezen. Wat kan Zion toch donker er voor staan in kerkelijk en godsdienstig opzicht. Dat was zo door de eeuwen heen en het is zo en wordt zo naarmate het eind der dagen in het zicht komt. Het ziet er met de kerk wel zeer donker uit. Hier is vrijwel niets meer te hopen, dan alleen op God. En de Heere JezuS heeft beloofd: „Vreest niet, gij klein kuddeke. Het is uws Vaders welbehagen u- lieden het koninkrijk te geven." En de Heere Jezus heeft beloofd: „En ziet, Ik ben met ulieden tot aan het einde der dagen."

Dat is dus niet verlaten! Dat is dus niet vergeten. En als Hij aan de Zijnen denkt, dan wil dat zeggen, dat Hij ze alle nooddruft schenkt.

Tenslotte nog één woord aan Zion! Was dat wèl van u, o Zion, om zo over de HEERE, Heere, uw Bonds-God en Bezitter, uw trouwe Verzorger te denken? Was dat wèl van u, om zo over Hem te spreken? Uw woord was niet eens een gebed. O Zion, wandelt wel met uw God en schrijft Hem niets ongerijmds toe.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 30 oktober 1971

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's

Niet te vergeten

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 30 oktober 1971

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's