Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Het begin van Jezus’ prediking

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Het begin van Jezus’ prediking

13 minuten leestijd Arcering uitzetten

Van toen aan heeft Jezus begonnen te prediken en te zeggen: Bekeert u, want het koninkrijk der hemelen is nabij gekomen. Matth. 4: 17.

Het begin van Jezus' prediking

Van toen aan... Dit begin viel onmiddellijk na de verzoeking van Jezus in de woestijn. U kunt er zeker van zijn, dat aan een gezegende bediening een niet geringe aanval van de satan vooraf zal gaan. Altijd. Satan weet wel wie de dienstknechten Gods zijn en hij wapent zich bijzonder tegen dezulken. Zij hebben het altijd veel zwaarder te verduren dan de algemene christenen. En die hebben het al zo zwaar te verduren, dat de Heere ze dagelijks leert bidden om verlost te worden van de boze. Dat moet dan wel een leraar extra bidden. Het laat zich denken, dat , , de" knecht des Heeren, de Heere Jezus, dan wel extra zwaar door satan aangevallen moet worden. Intussen bewijzen deze zware aanvallen, dat wel Zijn dienst uitnemend heerlijk moest worden. En voorwaar: Hij is de prediker der gerechtigheid, de Leraar één uit duizend. Nooit heeft iemand gesproken gelijk Hij. Van toen aan, van de verzoeking aan heeft Jezus begonnen te prediken. Men moet de macht van satan kennen wil men weten, waaruit de mensen verlost moeten worden. En de verlossing is toch altijd een verlossing uit satans macht. Paulus zei dat de listen van satan hem niet onbekend zijn geweest. Jezus nu kende die listen door en door. Hij moest aan het begin van Zijn dienst satans macht ontmoeten om nu dan tegen hem en zijn duistere rijk de strijd aan te binden. Al Jezus' prediking was prediking tégen het rijk der hel en vóór het Koninkrijk der hemelen. In één hoofdstuk vallen de dingen zo samen. Gelooft vrij, dat die drie verzoekingen na de veertig dagen en na de veertig nachten aangekomen zijn. De dienst des Evangelies is geen neutrale zaak: zij is ergens vóór, maar bepaaldelijk ook ergens tégen.

Van toen aan... Deze woorden slaan ook op de overlevering van Johannes de Doper in de gevangenis. Terstond als Johannes' mond gesloten wordt, om het Evangelie van het koninkrijk te verkondigen, neemt de Heere Jezus dat van hem over. Dat is een bewijs van grote moed, dat de Heere onder het eerste teken van vervolging tegen de prediking het predikwerk aanvaardt en dit te meer, waar Johannes de Doper Hem zo na stond. Johannes was vooreerst uit Jezus' verwantschap. Als dus een eigen familielid gearresteerd wordt terwille van de verkondiging van de waarheid, dan zou men wel eens alle voorzichtigheid kunnen betrachten. Daarbij komt, dat Johannes duidelijk en erkend de voorloper was, die ook Jezus heeft aangewezen als de Messias. Het kan dus niet anders dan levensgevaarlijk zijn, dat Jezus de taak van de voorloper aanneemt.

Temeer daar nu direct door Jezus discipelen gekozen zullen worden uit de discipelen van Johannes de Doper. Dat is een heel belangrijke zaak, dat de Heere Jezus het werk overneemt van Johannes en dat Hij ook diens discipelen overneemt. Het betekent uiteraard de voortgang van het werk, zodat Johannes na zijn driejarige arbeid getroost kan zijn, dat dit korte werk van de voorbereiding voleindigd en ook voldoende geweest is. Deze grote profeet, met zijn machtige woorden kan er nu zeker van zijn, dat zijn arbeid volbracht is. Hij kan henengaan, want zijn werk is getrouw volbracht. En moet deze trouwe prediker zijn leer met zijn leven en dood bevestigen, dan mag hij voorzeker zeggen met Simeon: „Nu laat Gij, Heere, Uw dienstknecht gaan in vrede naar Uw woord, want mijne ogen hebben Uwe zaligheid gezien." En Johannes de Doper was nog maar zo jong. Kan een eenjarige arbeid dan voldoende zijn? Ja voorzeker, net als die van zijn grote Meester. Moet hij nu op dertigjarige leeftijd of op een en dertigjarige leeftijd reeds henengaan? Ja maar in vrede, ja maar na trouwe dienst, ja maar met de eer van de martelaar. Johannes verliest zijn werk, zijn discipelen, zijn ambt, zijn leven, maar hij verliest het alles aan Jezus. De knecht gaat, de Meester komt, die Johannes niet waardig was zijn schoenriem te ontbinden. De ster, de morgenster verbleekt, Jhi de Zon opgaat in al haar heerlijkheid.

Ook de Heere Jezus zal maar drie jaar prediken, maar het is niet gelegen in de duur van de dienst, maar in de intentie van de dienst, van het Woord, dat gebracht wordt en wat het doet. En dan is Jezus' woord anders dan van ieder ander. Zijn woord is met macht, het is vol genade en vol waarheid. Jezus begint te prediken.

Hij keert weder uit het Overjordaanse en gaat weer naar Galilea, maar nu naar Kapernaüm en niet meer naar Nazareth. Jezus zoekt de gevaren niet. Hij is geen avonturier. Hij is niet de Leraar die speculeert op tegenspraak. Het is erg genoeg als die komt, maar Hij prikkelt daartoe niet. Hij maakt Zich geen martelaar en wil ook niet zijn de „gewilde getrouwe". Bescheiden gaat Hij Zijn weg, naar het stille Kapernaüm aan de zee. Maar ook naar de Schriften gaat Hij Zijn weg, naar Zebulon en Naftali, het Galilea der heidenen, der goiïm, der volken. Daar zou Hij prediken naar Gods Woord, opdat de Schriften vervuld zouden worden: „Het volk dat in duisternis wandelt, zal een groot licht zien en over degene die in het land van de schaduw des doods zit, zal een groot licht opgaan", Jesaja 9:1. Alzo begon de Heere Zijn prediking.

Het gebod in Jezus' prediking

Hij begon te prediken en te zeggen: „Bekeert u." Dat is dus het allereerste, wat de Heere Jezus gepredikt heeft: de bekering. Nog één keer wordt in dit hoofdstuk, namelijk in vers 23, van Zijn prediking verhaald, dat die was het Evangelie des Koninkrijks, dat is dus de blijde boodschap dat God Koning kan en wil worden over een zondaar, dat hij daartoe verlaten moet en verlaten kan en mag het koninkrijk der duisternis. Dat is dus hetzelfde, maar wat breder uitgesponnen, waarbij dus de grootheid en de rijkdom van dat Koninkrijk wordt begrepen. Daarna volgt de bergrede in Mattheüs 5, waarin de zaligheid van de onderdanen vers voor vers wordt tentoongesteld. Mattheüs 5 be-

schrijft de onderdanen en hun zaligheid in al hun omstandigheden. Mij dunkt, het is één loflied op het Messiaanse heil en dan dus op de bekering. Trekt ge nu de lijn door in het Mattheüsevangelie tot aan de parousieredenen in de voorlaatste hoofdstukken, dan vindt u daar één grote aandrang op de bekering met het oog op de aanstaande nood. Die aandrang wordt gegeven in de vorm van een serie gelijkenissen.

Zodat wij dus menen te mogen zeggen, dat de bekering waarmee Jezus Zijn prediking begon, het grote thema is van al wat de Profeet uit duizend gedaan en geleerd heeft. Het treft wel zeer dat Hij dit deed nu voorshands in Zebulon, Naftali, het Galilea der heidenen, dat stuk van het land, dat grensde ten westen aan Syrië en ten noordoosten aan Assyrië. Daar woonde dat volk der Joden, der Israëlieten, dat gestadig onder de beïnvloeding stond van het aangrenzende heidendom. Wij zouden zeggen: een mengbevolking. Dus het Galilea der heidenen. Kwamen nu de discipelen meest uit Bethsaïda, dan trof ook hen het oordeel van hun volk. In Juda, het hoog Farizees Juda, zag men dan ook hovaardig op de mensen van dit land neer. En dit land is het nu juist vergund, dat het een groot licht mocht zien. Christus Zelf was dat licht, Zijn prediking was dat licht. De prediking der bekering is geen klein licht, is geen kleine zaak. Dit is de leer van Christus, evenals het ook de leer van de Doper geweest is. Zelfs als een mens, zelfs als een engel uit de hemel een ander evangelie verkondigde, zou die, naar het woord van Paulus, vervloekt zijn.

Aldus de bekering. Die wordt hier aan de Galileërs gepredikt als een gebod. Bekeert u. Dat is het gebod des Evangelies. Ik meen, dat wij een cardinale fout begaan als wij deze gebiedende wijs laten varen en dit woord van Christus omzetten in een passivum.

Hij spreekt niet van bekeerd worden, maar van zich bekeren. Hoewel er bepaald plaatsen zijn, die spreken van bekeerd worden, zijn er ook en veel meer, die direct tot een zondaar zeggen: Bekeert u. Als men daartegen tracht in te brengen dat de bekering een werk van God is, dan is ons wederwoord, dat dit bevel tot bekering ook een werk van God is. En wel Zijn eerste werk. Ik ben ervan overtuigd, dat velen nooit tot de bekering tot God komen, omdat zij het bevel niet verstonden of naast zich neerlegden. En het is altijd het eerste wat God geeft en doet: het gebod gaat altijd aan de belofte vooraf. Ziet het ook maar in onze tekt. v z h

Bekeren — zich bekeren, dat is in de eerste plaats zich ergens heen wenden. Het is in de tweede plaats zich ergens afwenden. Als de Heere Jezus hierna spreekt van het Koninkrijk der hemelen, dan kan de bekering niet anders zijn dan tot de Koning van het hemelrijk, en dat is God. Als het Nieuwe Testament begint met bekering, dan doen wij goed met het begin van het Oude Testament daar naast te leggen en daar lezen wij dat de mens zijn God verlaten heeft. Komt nu het Nieuwe b l a g g G H l t d d C Testament met de blijde boodschap der verlossing, dan is die boodschap deze. dat wij tot God moeten terugkeren, dat dat mogelijk is en dat dat vergund is. Als Gods eigen Zoon dit tot zondaars zegt: „Bekeert u", dan is dat dus vergund, want de Zoon heeft in Gods raad gezeten. Als Gods eigen Zoon dit zegt bij Zijn komst, dan is dat dus mogelijk. Wat bij de mensen onmogelijk is, is dus mogelijk bij God. Dit bevel begint bij het oude Bondsvolk: het is dus voor ieder nodig. Daar is geen plaats voor hovaardij: Allen hebben God verlaten. Allen is het nodig tot God weder te keren. De eis tot bekering begint bij het volk des verbonds. Het is zo'n zegen die eis, die roeping, te mogen horen. Ze komt toch alleen daar waar het Evangelie gepredikt en gehoord wordt. Het is zo'n zegen er door geraakt te worden.

Zich naar God keren. Zich naar Gods koninkrijk keren. Dat is ook zich van satan afkeren, zich van zijn rijk, van de wereld afkeren. Dat is zich van de zonde afkeren. Dit heeft de boetprediker Johannes gepredikt. Dit heeft ook de Heere Zelf gepredikt. Het is de korte hoofdsom van heel de leer des Heeren, - Dat dan geen prediker van deze summiere leer des Heeren zich afkere. Dat dan geen prediker iets nieuws verzinne, hiervoor in de plaats. Dat dan geen gehoor kittelachtig zich hier van afwende. Wat de Heere wenende gepredikt heeft over Jeruzalem, wat de apostel Paulus wenende gedaan heeft in de gemeenten, laat dat elke prediker doen, gestreng en mild, blijde en wenende. Het geldt u, heden u, het geldt mij, heden mij: Bekeert u, bekeert u, want waarom zoudt gij sterven, waarom zoudt gij verloren gaan? Bekeert u, bekeert u, want het Koninkrijk Gods is nabij gekomen.

Eerlang gedenkt hieraan het wereldrond; Haast wendt het zich tot God met hart en mond; En waar men ooit de wildste volken vond. Zal God ontvangen Aanbidding, eer en dankb're lofgezangen: Want Hij regeert En zal zijn almacht tonen; Hij heerst, zo ver de blindste heid'nen wonen. Tot Hem bekeerd.

De belofte in Jezus' prediking

„Want het Koninkrijk der hemelen is nabij gekomen."

Ook Johannes de Doper had ditzelfde woord gesproken, ook hij had deze zelfde Evangeliebelofte gedaan. Wordt Johannes de Doper wel eens gezien als de man an de Wet, evenals de man Mozes, hij is evenwel ook wegbereider geweest tot Jeus' komst, hij heeft Jezus aangewezen als et Lam Gods en heeft ook zijn oproep tot ekering vergezeld doen gaan van de beofte van het evangelie. Iemand kan nooit lleen de wet prediken zonder het Evanelie, zoals ook niemand alleen het Evanelie kan prediken zonder de heilige wet ods. Dat heeft ook Mozes niet gedaan. ij bracht van de berg mee de wetstafeen, maar ook de welomschreven opdracht ot het instellen van de tabernakeldienst er verzoening. In de dagen van Johannes e Doper was metterdaad in de komst van hristus het Koninkrijk der hemelen nabij gekomen. Nu met het optreden van Christus en het overnemen van het werk van Johannes door Christus was het naderbij gekomen. Met de uitstorting van de Heilige Geest was het naderbij gekomen. En naarmate de tijd vordert van Jezus' wederkomst is het naderbij gekomen. Jezus zegt: „Dat Koninkrijk is binnen in ulieden." In het hart van Gods volk, in het leven van Gods volk, in de bekering van Gods volk komt dit openbaar. In de verzoening van zondaren met God door Jezus' offerande wordt dat openbaar. In het leven der heiligmaking door de Heilige Geest komt het openbaar bij Gods volk. In het leven der dankbaarheid komt het openbaar bij de levende kerk des Heeren. Het is dus binnen in ulieden. Het is bij u- lieden. Het is nabij gekomen. Het is naderbij gekomen. En het komt naderbij, als wij zien, dat de dag nadert. Hebr. 10 : 25.

In het „Onze Vader" wordt eerst gebeden om de komst van Gods Koninkrijk en wordt dan in de lofzegging gezegd: „Want Uwe is het koninkrijk." Dit heeft de kerk doen zeggen: „Het Koninkrijk Gods is er en het komt!"

Wat een belofte dan voor elk, die zich bekeert. Voor hem komt het Koninkrijk nabij en het is in hem. Van het ogenblik af, dat satan, de wereld en de zonde vaarwel gezegd wordt, van het ogenblik dat God, Zijn Koninkrijk, Zijn gerechtigheid in Christus aanvaard wordt, is het Koninkrijk ook voor hem nabij gekomen en is het in hem. Dat is de Evangeliebelofte, aan de eis der bekering geklonken. Nooit zal iemand zich waarlijk bekeren tot God of de belofte van het komende Koninkrijk zal er zijn!

Dat Koninkrijk nu is der hemelen. Het is niet van deze aarde, hoewel het op aarde reeds komt, hoewel het eens in het rijk van de eeuwige toekomst hemel en aarde omspannen zal. Het Koninkrijk der hemelen. Dat wil zeggen dat alles wat van de hemel is zijne zal zijn, die zich tot God bekeert. De Heilige Geest zal zijne zijn, Die leidt in alle waarheid, die ontdekt aan zonde en schuld, die leidt tot Christus en in Christus, Die al het heil toepast en schenkt. Christus zal zijne zijn, als getrouwe Borg en Zaligmaker, als de Bruidegom zijner ziel. Ook de Vader zal zijne zijn, een barmhartig en gaarne vergevend God. De drieënige God voor eeuwig de zijne. De engelen zullen zijn dienaren zijn, al de geheiligden zijn metgezellen. De schatten des hemels en zijn woningen als toegiften zijn eeuwig bezit. Daarvan is de helft niet aan te zeggen, wat God dien zal zijn en doen zal, die zich bekeert.

Zoals het ook niet ter helfter aan te zeggen is, wat dien overkomen zal, die zich niet bekeert.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 29 januari 1972

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

Het begin van Jezus’ prediking

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 29 januari 1972

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's