Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Van de algemene Christelijke Kerk

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Van de algemene Christelijke Kerk

15 minuten leestijd Arcering uitzetten

Wij geloven en belijden een énige katholieke of algemene Kerk, dewelke is een heilige vergadering der ware Christ-gelovigen, al hun zaligheid verwachtende in Jezus Christus, gewassen zijnde door Zijn bloed, geheiligd en verzegeld door de Heilige Geest. Deze Kerk is geweest van den beginne der wereld af, en zal zijn tot het einde toe; als daaruit blijkt, dat Christus een eeuwig Koning is, die zonder onderdanen niet zijn kan. En deze heilige Kerk wordt van God bewaard of staande gehouden tegen het woeden der gehele wereld; hoewel zij somwijlen een tijd lang zeer klein en als tot niet schijnt gekomen te zijn in de ogen der mensen. Gelijk zich de Heere, gedurende de gevaarlijke tijd onder Achab, zeven duizend mensen behouden heeft, die hun knieën voor Baal niet gebogen hadden. Ook mede is deze heilige Kerk niet gelegen, gebonden of bepaald in een zekere plaats , of aan-zekere personen; maar zij is verspreid en verstrooid door de gehele wereld; nochtans tezamen gevoegd en verenigd zijnde met hart en wil in één zelfde Geest, door de kracht

des geloofs.

Art. 27

N.G.B.

De aard der kerk

De kerk is een voorwerp van geloof. Men gelooft in God, maar men gelooft een kerk. Men belijdt God, men belijdt ook een kerk, de kerk, maar dit belijden is een belijden tegenóver: de kerk staat tegenover Christus, zoals de bruid staat tegenover haar bruidegom. God is de bron van zaligheid, de kerk is de ontvangster van de zaligheid. Het is dus een geloven en een belijden tegenover. Het feit, dat de kerk geloofsobject is, brengt met zich, dat men van de kerk de dingen niet wiskundig kan vastleggen. Toch is het geloof zekerder dan wiskunde. Daarom, al is het, dat men de dingen der kerk niet voor kan rekenen, niet vast en sluitend kan krijgen, zo kan ze toch beleden worden. En een belijdenis van geloof spreekt met grote stelligheid. Na God is de kerk de grootste zekerheid voor de gelovigen. Zij is als het ware de oogst der aarde. Ze is ontworpen in een bestek voor de grondlegging der wereld. Ze ontstaat en groeit met de eeuwen mee. Ze is uiteindelijk het doel van al Gods werken. Daarom is ze na God het belangrijkste geloofsobject.

Omdat ze van God is, is ze zo'n heerlijk en blijvend geloofsvoorwerp. Omdat ze niet dan uit mensen, uit zondige mensen gevormd wordt, is ze zo altijd met allerlei menselijks, gebrekkigs en zondigs verweven. Daarom zijn in het geloven van de kerk zoveel haast tegenovergestelde eigenschappen te noemen: De kerk is zichtbaar — en ze is onzichtbaar; ze is een instituut < — en ze is een organisme; ze is een strijdende kerk — ze is ook een triumpherende kerk; ze is te zien als de kerk die verbondsmatig is en ontstaat — en ze is uiteindelijk te zien als de ware gelovigen, die tot het eeuwige leven verordineerd zijn; ze is als de ware kerk wèl te onderscheiden en ook weer moeilijk te onderscheiden van de valse kerk. En toch: de kerk is van God, in haar oorsprong, in haar ontwikkeling, in haar einde. Dat ze van God is, dat betekent ook haar naam: hè kuriakè ecclesia — de vergadering, de samenroeping des Heeren. De Heere Zelf roept Zijn kerk, Zijn vergadering tezamen, in de ruimste zin naar de orde van het verbond, allen die tot de kerk behoren door geboorte, door afkomst, en dan ook door het bondszegel van besnijdenis of van de Heilige Doop. De Heere Zelf roept Zijn kerk door het Evangelie, door de prediking daarvan, opdat zij door geloof en bekering, Hem tot een volk des eigendoms zal zijn, nu en voor eeuwig. Zo is de kerk, zo wordt de kerk het wettig eigendom des Heeren. Christus vergadert Zijn kerk, brengt ze bijeen, maakt ze tot één en houdt ze bijeen. Vandaar, dat de kerk één is, een enige kerk. Vandaar dat de kerk algemeen is of te wel katholiek. Ze overspant alle tijden, ze overspant steden, dorpen, landen, continenten. Ze overspant het deel der kerk, dat reeds in de hemel is, de triumpherende kerk en dat deel wat nog op de aarde is, de strijdende kerk.

Deze kerk is heilig, doordat Hij ze roept, hetzij in de ruimste zin, hetzij in de meer bijzondere zin, want Hij is heilig. Het is wel een zeer bijzondere zaak, om door God de Heere Zelf geroepen te worden. Het is ook een zeer bijzondere zaak, om door de Zoon Gods, de hemelse Bruidegom geroepen te worden. Dat is de allerbijzonderste zaak, op zichzelf meer dan de moeite waard, om aan die roepstem gehoor te geven.

Dan ook, maar in tweede instantie, is het een bijzondere zaak, om tot niet minder dan de zaligheid geroepen te worden. Zo iets vindt men buiten de kerk in heel de wereld niet! Nu is deze kerk een vergadering, een heilige vergadering van ware gelovigen, dus van Christgelovigen, want het geloof is alleen in Christus. Een ander geloof dan in Hem is er niet, dat is altijd ongeloof of bijgeloof. God is maar één. Christus is maar één, de enige in hemel en op aarde. En het geloof is maar één, het ware geloof, dat is het geloof, dat de roeping hoort en beantwoordt, dat namelijk komt tot Hem. Dit komen tot Hem is niet minder dan het komen tot de zaligheid. De kerk is het enige instituut, op de ganse aarde waardoor de zaligheid te bekomen is. Ik zeg waardoor, of waarin. Maar zij bekomen het van Hem, in Hem. Zij verwachten het in Jezus Christus. Verwachten, dat is wachten, het is uitzien, het is ten slotte ook verkrijgen. In Jezus Christus.

De zaligheid wordt nader beschreven als een gewassen zijn door Zijn bloed. Het bloed van Jezus Christus, Gods Zoon, toch reinigt van alle zonden. En de zonden zijn rampzaligheid, scheidden ons van God onze Maker, maakten ons schuldig voor Hem en zullen ons dan ook baren de rampzaligheid. Het bloed van Jezus Christus wast de zonden af, verzoent met God en brengt de zaligheid.

Die nu hun zaligheid verwachten in Jezus Christus, die nu gewassen zijn door Zijn bloed, worden door de Heilige Geest geheiligd en verzegeld. De heiliging bestaat in de roeping van Christus, die dan door de Heilige Geest ingaat in het oor, in het verstand, in het hart. Waar Christus' roeping geheiligd wordt door de Geest van Christus, daar werkt die Geest door de roeping een gehele ommekeer in het hart, een vernieuwing van dat hart, een gaan geloven met het gehele hart. Zonde wordt zonde. Men gaat zaligheid zoeken voor rampzaligheid. Men gaat zaligheid verwachten in Christus. Het bloed, dat eenmaal gestort werd, gaat een heiligende, reinigende werking uitoefenen. De beloften van Christus, gebonden aan dat bloed, gaan werken. En de beloften worden als evenzovele zegelen der genade. En

de zaligheid, die verwacht werd in Christus Jezus, gaat haar heerlijk licht vooruitwerpen. Het zalig zijn van de zaligsprekingen van de Zalig maker verzekert nu reeds de zaligheid, die wacht, en het verzekert nu reeds van het aandeel in Christus en het lidmaatschap der kerk.

„Waarvan ik een levend lidmaat ben en eeuwig zal blijven."

Wij geloven en belijden deze kerk!

De tijden der kerk

„Deze kerk is geweest van den beginne der wereld af, en zal zijn tot het einde toe; gelijk daaruit blijkt, dat Christus een eeuwig Koning is, Dewelke zonder onderdanen niet zijn kan. En deze heilige kerk wordt van God bewaard of staande gehouden tegen het woeden der gehele wereld."

Dat is al dadelijk het merk, dat de kerk van God is, dat ze niet een verzinsel en niet het maaksel is van mensen, dat ze terstond na de val, dus van den beginne aan door God gesticht is. Ze kan niet van mensen bedacht zijn, omdat de eerste mensen van God waren afgeweken, weggevlucht. En met deze mensen is God Zijn kerk begonnen te stichten en te bouwen. Dat moet dus het werk zijn van die God, Die niet laat varen het werk Zijner handen. De kerk is duidelijk des Heeren. Hij bouwde haar altijd met zondaren, met mensen, die naar Hem niet vraagden, met mensen die Hem niet zochten. Van den beginne der wereld af — dat kan ons ook de garantie bieden, dat zij zal blijven bestaan tot het einde der wereld toe. Dat geloven wij. Dat belijden wij ook. En dat geloven wij alleen daarom, dat Christus een eeuwig Koning is, Dewelke zonder onderdanen niet zijn kan. Wij geloven niet de kerk om de kerk, minder nog om de mensen, maar om Christus. Niet zij hebben zo'n lust om tot de kerk te behoren. Niet zij verlangen zo naar de kerk, maar Christus wint hen ervoor, voegt hen er bij. Het gaat deze eeuwige Koning om onderdanen! Hij is onderdanen waard, want Hij is een goede, zachtmoedige, een rechtvaardige Koning. Hij leeft voor Zijn volk. En Zijn dienst is een zalige dienst. Daarom kan Hij zonder onderdanen niet zijn. Hij vergadert zo vrij, onwilligen, die door Zijn genade gaarne gewillige dienaren worden. Daar is geen eeuw, daar is geen decennium, daar is geen jaar geweest, waarin Hij zonder onderdanen was.

Dat nu toch tegen deze heilige kerk de gehele wereld zo woedt! Dat komt, omdat de wereld God verlaten heeft en daardoor God is komen te haten. Dat komt, omdat de wereld een bondgenootschap heeft aangegaan met de satan, die de overste dezer wereld geworden is en die de wereld aanzet tot alle denkbare en ondenkbare kwaad. De wereld woedt wat tegen God en tegen Zijn gezalfde Koning, Jezus, en de wereld woedt daarom zo tegen de kerk, omdat ze van God is, omdat ze heilig is met die heiligheid, die zij van Christus haar Koning heeft. Gelijk wij hierboven hoorden! De wereld doet de kerk altijd hinder, schade, leed, verdriet. Waar zij de kerk maar kan treffen, daar doet zij dat. Zij treft de kerk zo graag in haar leden, bijzonder graag in haar levende leden. Zij treft de kerk zo graag in haar geloof, in haar belijden. Zij treft de kerk het allerliefst in haar God, in haar Zaligmaker en in diens Woord.

Dat komt omdat de wereld in het boze ligt.

Indien gij van de wereld waart, zo zou de wereld het hare liefhebben. Maar nu gij van de wereld niet zijt, haat u de wereld.

Nochtans bewaart God haar en houdt Hij ze staande. De kerk zal nooit ophouden te bestaan, al is het dat zij soms zeer klein wordt en zelfs in de ogen der mensen tot niet wordt. Dat kan zo zijn. Ik denk aan Jerobeam, de zoon van Nebat, die Israël zondigen deed, die de mensen wegvoerde van de dienst Gods naar de afgoden, naar de Baals van Bethel en Dan. En wat leest u het eindeloos in de geschiedenis van de koningen van Israël, dat zij wandelden in de zonden van Jerobeam, de zoon van Nebat, die Israël zondigen deed. En maar weer leest gij en maar weer leest gij: en hij week niet van de zonden van Jerobeam, de zoon van Nebat, die Israël zondigen deed — die Israël zondigen deed — die Israël zondigen deed. Dat was voor de kerk een hoogst gevaarlijke tijd, bijzonder die van Achab. Hoogst gevaarlijk: alle profeten des Heeren werden gedood, behalve een honderdtal. Maar deze moesten zich ook jaar en dag verborgen houden! En zelfs de held des geloofs Elia stonden zij jaar en dag naar het leven. De man dacht, dat hij maar alleen was overgebleven. En zie, wat bleek? De Heere zeide hem zelf: Zevenduizend zijn er nog, die hun knieën voor Baal niet hadden gebogen. Ook niet één keer. Zevenduizend getrouwen in het land.

Dat is de kerk Gods. Zelfs in de schraalste jaren is zij er. En na Elia, als Elisa het land doorging goeddoende, bloeide uit de door Elia gestichte profetenscholen de kerk des Heeren weer heerlijk op. Alle tijden hebben weer-tijden.

Dat Israël nu zegge, blij van geest: Indien de Heer', die bij ons is geweest; Indien de Heer', die ons heeft bijgestaan, Toen 's vijands heir en aanval werd gevreesd, Niet had gered, wij waren lang vergaan.

Dan hadden zij ons levendig vernield; Hun hete toorn had ons gewis ontzield; Bedolven in een diepe jammervloed; Dan had een stroom, die niemand tegenhield, Ons gans versmoord, had God het niet verhoed.

Dan had geen mens naar onze klacht gehoord; Dan had een zee van rampen ons versmoord. Geloofd zij dies de Heer', die redt van 't graf. Die ons, schoon wreed vervolgd van oord tot oord. Tot enen roof niet in hun tanden gaf.

W' ontkwamen haast des vogelvangers net. De loze strik, tot ons bederf gezet. De strik brak los, en wij zijn vrij geraakt; De Heer' is ons tot hulp op ons gebed: Die God, die aard' en hemel heeft gemaakt.

De omvang der kerk

„Ook mede is deze heilige kerk niet gelegen, gebonden of bepaald in een zekere plaats, of aan zekere personen, maar zij is verspreid en verstrooid door de gehele wereld; nochtans tezamen gevoegd en verenigd zijnde met hart en wil in eenzelfde Geest, door de kracht des geloofs.

Deze heilige kerk is niet gelegen, gebonden en bepaald in een zekere plaats, of aan zekere personen. Het is duidelijk welke plaats Guido de Brés bedoelt en welke personen. Rome heeft veel te stellen in eigen gelederen, al moet gezegd dat de gelederen zich weer nauwer aaneensluiten en dat voor het eerst het hoofd van de Oosterse kerk zich weer wendt naar Rome en tevens dat de diverse protestantse kerken zich heel sterk op Rome oriënteren. Al met al is Rome nog steeds niet of weinig van haar dwalingen teruggekeerd. Is Rome de plaats der kerk? Ik meen neen. Na het scheuren van het voorhangsel is de kerk geworden een kerk van alle volkeren. Het had toch voor de hand kunnen liggen, dat Jeruzalem, waar de Heere Jezus en Zijn apostelen voor het lijden en de apostelen na de uitstorting van de Heilige Geest bijeen geweest zijn, de stad en het centrum der kerk gebleven was. Heeft niet de Heere gezegd: „De ure komt en is nu, dat gij noch te Jeruzalem, noch op deze berg de Vader aanbidden zult. God is een Geest en die Hem aanbidden, moeten Hem aanbidden in geest en waarheid", Johannes 4 : 21 en 24. En wat de personen aangaat: Galaten 2 : 7 bewijst, dat Petrus de apostel der besnijdenis geweest is. Dan ook is in de brieven en in de Handelingen niet te bewijzen, dat Petrus te Rome geweest is, terwijl uit oud-Christelijke geschriften als de Herder van Hermas uit 150 na Christus (naar ik meen) is af te leiden, dat Petrus niet in Rome geweest kan zijn.

Zoveel is zeker, dat de kerk niet aan plaatsen of landen gebonden is, ook niet aan personen. Het komt Christus' eer te na als ook wij de kerk sterk zouden binden aan de persoon van martelaars, apostelen, kerkvaders, Reformatoren, veel minder nog aan predikers of aan mensen, die een leidende functie in de kerk hebben, al waren het mensen met nog zoveel gezag. De kerk kan niet en mag niet heten naar deze of die, maar alleen naar de Heere. Ook moet het wel wijd abuis zijn als een enig man met een groep mensen een kerk voor zich of op zich zou stichten .De kerk is des Heeren en moet dat blijven.

Maar de kerk is verspreid en verstrooid over de hele wereld. De zon is een enig hemellichaam, maar zij zendt haar stralen wijd en zijd uit. Smarten u dan de verspreidheid en de verstrooidheid niet. God heeft toch wel Zijn éne kerk. Zij wordt samengevoegd en verenigd door diezelfde Geest. Zo velen als er door de Geest Gods geleid zijn, die zijn kinderen Gods. En de Geest Gods leert Zijn volk dezelfde dingen, hetzelfde Woord, dezelfde genade. En de kerk voelt zich samengevoegd en de kerk voelt zich verenigd met hart en wil. Zij hebben allen tezamen één hart. namelijk om God te vrezen. Zij hebben allen tezamen één wil om de Heere aan te hangen, te dienen en lief te hebben. En dat alles door de kracht des geloofs, wat

de Heere Zelf in hen werkte. Het geloof is één, hun doop is één. hun Heere is één.

Wat nu toch met degenen, die buiten de kerk zaligheid zoeken? Wat zullen zij toch bedrogen uitkomen, zeker zij die de inzettingen Gods niet achten. Zullen zij daar niet zijn, die zullen menen in te gaan en niet kunnen? Arnoldus Rotterdam zegt op het spoor van Augustinus: „Want niemand kan God tot zijn Vader hebben, die de kerk niet tot zijn Moeder heeft."

Intussen, hoe vreselijk de velen, die roekeloos met God en godsdienst spotten en die de kerk slechts smadelijk bejegenen. Hoe vreselijk, die wat God op aarde het dierbaarst is, verzuimen en verachten. Zij zullen na dit leven zien. wat God dierbaar geweest is. En zij zullen dan beginnen buiten te staan, als de deur der kerk voor hen wordt gesloten.

W. L. T.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 22 april 1972

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

Van de algemene Christelijke Kerk

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 22 april 1972

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's