Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De met onze geest getuigende Geest

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De met onze geest getuigende Geest

13 minuten leestijd Arcering uitzetten

Die Geest getuigt met onze geest, dat wij kinderen Gods zijn: en indien wij kinderen zijn, zo zijn wij ook erfgenamen, erfgenamen Gods en medeërfgenamen van Christus; zo wij anders met Hem lijden, opdat wij ook met Hem verheerlijkt worden. Rom. 8 : 16—17.

De getuigende Geest

„Die Geest getuigt met onze geest, dat wij kinderen Gods zijn." De Geest Gods doet niet maar één ding, namelijk het inwendige werk in de harten der uitverkorenen. Wie dat en dat alleen en dat altijd weer gepredikt wil hebben, die doet ernstig te kort aan de Heilige Schrift. Die doet ook ernstig te kort aan de Persoon, aan het werk en aan de eer van de Heilige Geest. Wat dunkt u toch van het aandeel van de Heilige Geest aan de schepping? En wat dunkt u van het werk van de Geest bif de vleeswording des Zoons, dat Hij, de Christus, is ontvangen van de Heilige Geest? En wat dunkt u van de inspiratie van het hele Woord Gods aan profeten en apostelen, gedurende vele, vele eeuwen? Én wat van de canonisatie van de Schrift en van haar bewaring al de eeuwen door? Om ten slotte maar te zwijgen over de bouw en de toevergadering van de kerk. Dat zijn zeer grote werken van de Geest Gods.

Intussen is er ook het persoonlijk werk van de Heilige Geest, d.w.z. het werk aan de personen, hun bekering, hun ontdekking, hun inleiding in Christus.

En tenslotte is er de verzekering der Zijnen van hun aandeel in Christus. De verzekering, wat zal menigeen daarnaar hunkeren. Ten eerste: hoe word ik Zijn eigendom. Ten tweede: hoe ben ik daar zeker van. Het is toch voor menigeen zo, dat hij niet mee kan met het zorgeloos en onchristelijk leven van velen, los van al de geboden Gods, los van de genade Gods. Als het voor velen geen vraag is, hoe men een christen wordt, dan is dat voor het oprecht gemoed de levensvraag. Maar ook als velen zorgeloos heenleven zonder verzekering aangaande hun staat voor de eeuwigheid, dan is het voor de oprechten zo, dat zij niet gerust zijn, voordat zij het zeker weten. Men zal het toch maar niet overdoen, als men in het eind merkt, dat het mis is. En dan ook is de vraag der eeuwigheid te belangrijk, dat men het op een „misschien" kan wagen.

Welnu, zekerheid geeft de Heilige Geest, omdat Hij de Geest der verzekering en der verzegeling is. Dat doet Hij door het Woord en door de verkondiging daarvan, dat doet Hij ook door de sacramenten, door het zien en horen daarvan en door het gebruik daarvan.

De Geest namelijk getuigt. Hij treedt op als getuige, als getuige van het woord van Christus en van het werk van Christus. Van dat werk, dat Hij voor Zijn kerk heeft gedaan, verzoenend, zuiverend. In Zijn offer is de kerk verzoend, is haar schuld verzoend. Door Zijn offer worden ook de zonden der kerk gezuiverd, uitgezuiverd, zodat de kerk wordt bekeerd van haar zonden, afgekeerd van haar zonden. Dat brengt de Geest dus door het Woord en door de bediening daarvan en ook door de sacramenten in de harten der uitverkorenen.

Door het geloof gaat dan de geest van een mens van zichzelf geloven, dat het Woord voor hem persoonlijk geschreven en gepredikt werd. De geest van een mens gaat dan van zichzelf geloven, dat Christus' zoenoffer hem toekomt, voor hem gebracht is. De vergevende, de verzoenende kracht werkt in zijn ziel en hij gelooft, hij voelt, hij weet zich met God verzoend door Christus' bloed. Ook de reinigende kracht van dat bloed werkt in zijn leven. Hij wordt gezuiverd door dat reinigend bloed. Zijn geest getuigt dus in hem, van hemzelf, dat dit alles hem ten goede is, dat dit hem toekomt, dat hij erbij hoort, bij Christus, bij God, bij Zijn kerk, dat hij een kind Gods is. Dit getuigt de geest van de mens.

Om hem nu te verzekeren, dat hij zich niet vergist, dat hij zich niet vergist in dat bloed, dat hij zich niet vergist in Christus, gaat de Geest Gods mede getuigen, met de menselijke geest van een kind Gods. En Hij getuigt, dat het Woord van Christus, geschreven en gepredikt, waar is, echt waar is. Hij getuigt in dat hart, dat het geloof dat dat hart voedt, terecht is, dat dat vertrouwen niet ijdel is, dat die hoop niet beschamen zal. Hij getuigt met dat gelovende hart, met dat getuigende hart mee, dat hij een kind Gods is. Niet minder dan dat. Dat doet de Heilige Geest door datzelfde geschreven en gepredikte Woord, waarop de menselijke geest zich vertrouwend verliet. Dat doet de Heilige Geest door het gebruik van de sacramenten, waarop dat menselijke hart zich stilaan verliet.

De Geest Gods drukt dan de teksten van de bijbel, de prediking des Woords, de heilige sacramenten, kortom het werk en de persoon van Christus zo stil-aan op de harten, in de harten der Zijnen. Christus wordt hun zekerheid. Christus' werk wordt hun zekerheid.

Let er ook wel op, dat onze tekst in het meervoud spreekt: met „onze" geest, dat „wij" kinderen Gods zijn.

De Geest leert een mens nooit het van zichzelf alleen te geloven .Leert u dit van mij: wie het van zichzelf gaat geloven, gaat het ook van een ander (nl. kind van God) geloven. En wie het van een ander (nl. kind van God) gaat geloven, die gaat het ook van zichzelf geloven. Want het geloof is een gave Gods.

En daar omsluit de Geest Gods de gehele kerk. Dan gaat ge het van David geloven, van Petrus. Door dit geloof gaat ge in in de gemeenschap der heiligen. Dan getuigt onze geest met Gods Geest, omdat Gods Geest met onze geest getuigt.

Kinderen en erfgenamen

Kinderen Gods te zijn: dat is wat! Dat is geen wereldse zaak. Dat is geen alledaagse zaak. „Want indien wij kinderen zijn, zo zijn wij ook erfgenamen, erfgenamen Gods en medeërfgenamen van Christus."

Het kindschap Gods is wel de bij uitstek grote zaak, waar het een mens om gaan moet. Het is een zo grote zaak, dat een mens, die zondaar heet, dat nauwelijks durft geloven, het ook niet kan of durft aannemen. Was het niet dat hun geest door het geloof dit durfde aanvaarden, het zou door die mens nooit aanvaard

worden! Was het niet, dat de Geest Gods Zelf die mens daarvan verzekerde, hij zou altijd in angstige twijfel blijven verkeren aangaande zijn staat voor God, aangaande zijn staat voor de eeuwigheid. Zo groot goed en dat voor mij? Zo hoge staat en dat voor mij? Voor een zondaar, voor zo'n zondaar? Wat is de bekommernis van velen toch goed te verstaan. Maar de Geest Zelf getuigt (en dan getuigt tich hun geest mede) dat zij kinderen Gods zijn. En Hij getuigt, en hun geest getuigt dat mede, niet omdat zij zeiven zich tot kinderen Gods hebben verheven, ook niet dat zij zelf dat kindschap aangenomen hebben, maar dat God om Christus' wille hen tot kinderen aangenomen heeft. Zij hebben het zelf niet aangenomen, maar zij zijn daartoe aangenomen. Waartoe zij dan ook ontvangen hebben de Geest der aanneming tot kinderen, door Welke zij roepen: „Abba — Vader!"

Zij zijn kinderen door aanneming, door thuishaling, want die Hij aanneemt, die haalt Hij tot Zich, bij Zich in huis. Dat nu geschiedt reeds in dit leven. Gods kind wordt thuisgehaald, als het naar de hemel gaat, bij zijn sterven, maar het wordt ook al thuis gehaald als het hier een plaats krijgt in de kerk. Men mag van de kerk zeggen wat men wil, maar het is toch het voorportaal van het Vaderhuis, 't Zijn toch Gods heiligdommen, is het niet? Ik kan nooit meedoen met hen, die verachtelijk spreken van de kerk. Dat lijkt mij meer bastaardenwerk dan kinderwerk. Wie spreekt er nu kwaad van zijn ouderlijk huis, dat doen alleen mensen, die als niet tot iet geworden zijn. De aangenomen kinderen worden thuisgehaald en gaan in Gods heiligdommen in. Zij krijgen een plaats bij de Doop, zij krijgen een plaats bij het Woord, zij krijgen een plaats bij de dis. Zij krijgen een plaats bij de kinderen, voor eerst bij de eigen Zoon, bij de Heere Jezus Christus, en dan ook bij al de kinderen. Het wordt toch: „Uw volk is mijn volk en uw God is mijn God!"

Zij krijgen een plaats bij de Heilige Geest. Die Geest wordt hun gegeven, maar zij worden aan die Geest gegeven, want zovelen als er door die Geest geleid worden, die zijn kinderen Gods. Onder Zijn leiding gesteld, onder Zijn heiliging gesteld, onder Zijn zorg gesteld. En zij krijgen tenslotte hier reeds een plaats bij de Vader. Die krijgen zij van hun wedergeboorte af.

Is dat dan gering in uw ogen, om van die grote Koning een kind te zijn? Is dat gering in uw ogen, om door die grote Koning tot een kind te worden aangenomen? Wie daar lichtvaardig over praat, die kent het niet. En wie het kent, kan het niet op en kan het niet uitspreken...! Dat zo groot... en dat voor mij?

Nu zijn de kinderen ook erfgenamen, erfgenamen van God en medeërfgenamen van Christus. Zij erven dus hier reeds, want het testament is vast in de dood van de testamentmaker. En Hij is gestorven, opdat de erfgenamen erven zouden. Zij erven in de toekomst de volle erfenis, in d het rijk der heerlijkheid, dat hemel en aarde omvatten zal. Zij erven de hemel, omdat die Zijn woning is. Zij erven de aarde, omdat die de voetbank Zijner voeten is, na de belofte dat de zachtmoedigen het aardrijk zullen beërven. Wij hebben al betoogd dat de kinderen Gods een plaats krijgen in de kerk. in Gods heiligdommen. Dat zal een erfelijke plaats zijn. Van het Paradijs af wordt aan de Abels de plaats bij het altaar, de plaats in de kerk betwist. Dat is een oude strijd, die hier nooit zal ophouden. De christen krijgt een plaats, de naam-christen neemt een plaats, neemt alle plaats en grijpt naar de macht, drukt er de ware christen uit, omdat hij weet, dat God gezegd heeft: „Werpt de dienstmaagd uit met haar zoon, want de zoon der dienstmaagd zal geenszins erven met de zoon der vrije".

Gods kinderen zijn echte erfgenamen der kerk. Zij zijn erfgenamen van al de heilsgoederen der kerk. Is er één leerstuk, één geloofsstuk dat zij niet erven? Gods verbond en woorden mogen zij als hun schatten gadeslaan. De verkiezing is hunne. De roeping is voor hen. De wedergeboorte is voor hen. De rechtvaardigmaking is voor hen. De heiligmaking is voor hen. De heerlijkmaking is voor hen. Kortom, de Heere Zelf is haar erfdeel. Zij mogen zeggen: Hij is de Mijne en ik ben de Zijne. Christus is hun erve en het deel huns bekers. Hij is zelfs hun deel in eeuwigheid.

Zoals Christus als de Zoon de enige erfgenaam des Vaders is, zonder dat de Vader sterft (hier houdt de beeldspraak op), zo erft ook de kerk alles van de Vader en zo erft ze alles met de Zoon mee. De bruid erft toch met de Bruidegom samen?

Wie heeft lust de HEER' te vrezen, , 't Allerhoogst een eeuwig goed? God zal zelf zijn leidsman wezen; Leren hoe hij wand'len moet. t Goed, dat nimmermeer vergaat, Zal hij ongestoord verwerven. En zijn godgeheiligd zaad Zal 't gezegend aardrijk erven.

Gods verborgen omgang vinden Zielen, daar Zijn vrees in woont; 't Heilgeheim wordt aan Zijn vrinden. Naar Zijn vreêverbond, getoond, d' Ogen houdt mij stil gemoed Opwaarts, om op God te letten; Hij, die trouw is, zal mijn voet Voeren uit der bozen netten.

Lijden en verheerlijkt worden

„Zo wij anders met Hem lijden, opdat wij ook met Hem verheerlijkt worden." De uitdrukking „zo wij anders" is een bekende Griekse constructie „eiper", die wij ook kunnen vertalen door een sterk „indien" of ook „indien tenminste" of „indien maar". De zin wordt dus: „Indien wij maar met Hem lijden." Nu is dat niet een voorwaarde, waaraan wij moeten voldoen, uit onze eigen prestatie, om zo tot de erfenis te komen. Als dat het geval was, dan zou het lijden de weg worden, waardoor wij de zaligheid konden verwerven. Dit zou dan kunnen leiden tot een gewillig en eigen gezocht lijden en tot een zelf gezocht martelaarschap. Die mensen zijn er ook, die zich zelf altijd zoveel mogelijk vijanden maken en die het martelaarschap zoeken. Maar zulken zijn hier niet bedoeld. Neen, dit is een lijden met Hem, met Christus, dit is een lijden om des Evangelies wil, een lijden met Christus, een lijden om Christus. Dit is toch de Koning der kerk, Jezus, niet gespaard. Hij heeft geleden gedurende de ganse tijd Zijns levens, maar inzonderheid aan het kruis. Hij heeft geleden van Zijn kribbe tot Zijn kruis. Om der wille van het recht Gods, dat van de mens alles moet veroordelen. En dat neemt de autonome, trotse mens niet. Om de wille van de genade Gods, die aan de mens alleen maar gunsten bewijst. En dat neemt de trotse, hooggevoelende mens niet: geen genadebrood, geen genade! Om der wille van de ere Gods, die van de verloste mens een leven der dankbaarheid vraagt, dat wil zeggen: het hele leven opeist. En dat neemt de zelfzuchtige mens niet. Daarom heeft Christus vanwege het recht Gods, vanwege de genade Gods, vanwege de ere Gods in deze wereld moeten lijden. En dat moet nu Zijn volk ook: lijden, met Hem lijden, om Hem lijden!

Ook het volk lijdt om het recht Gods. om de genade Gods, om de ere Gods. Als dat volk als zondaar zalig wordt, uit genade zalig wordt, tot Gods eer alléén zalig wordt, dan neemt de wereld deze drie dingen niet. Dat volk wordt veracht, tegengesproken, vervolgd. En zie, daar hebt gij dan het lijden. En dit lijden komt met Christus en om Christus over hen en dat aanvaarden zij mét Hem. Van de ure hunner aanneming tot kinderen tot aan hun dood vinden zij deze drie vijanden tegen zich: eigen zin en wil, de zonde, - — de wereld — de satan. Die staan onverzoenlijk tegenover de genade, tegenover 8e Geest, tegenover de kinderen Gods.

Dit lijden brengt met zich het met Hem verheerlijkt worden. Naar de mate het lijden om Christus' wil over hen kwam, naar die mate zal de verheerlijking zijn in het toekomende leven. Dat geschiedt reeds in dit leven. Lijden heiligt, lijden veredelt, lijden trekt edele voren in iemands gelaat, op iemands houding, op iemands gang, op iemands doen en laten. Daar komt iets zachtmoedigs, iets edelmoedigs aan zo iemand. Het lijden legt een mens aan banden, zo dat hij niet uit de weg kan met de wereld en met de zonde. Het lijden om Christus' wil doet iemand de zonde afsterven. Dat is dus reeds een stuk verheerlijking. Het maakt een mens de beeltenis van Christus gelijk. Dit nu zal in de hemel volkomen zijn. Daar krijgen die met Hem geleden hebben boven de genade de kroon des lijdens, Gode tot heerlijkheid.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 10 juni 1972

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

De met onze geest getuigende Geest

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 10 juni 1972

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's