Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Een hardnekkig misverstand

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Een hardnekkig misverstand

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

Merkwaardig is het te zien. hoe in de kerkgeschiedenis bepaalde misverstanden hardnekkig een eigen leven gaan leiden. Een van de meest bekende voorbeelden van een dergelijke dwaling is de opvatting, dat Hermann Friedrich Kohlbrugge (1803—1875) de leer van de heiligmaking zou te kort gedaan hebben. Een dwaling, die daarom ook zo hardnekkig is, omdat ze in veel gevallen berust op louter onkunde, op een oppervlakkig herhalen van steeds dezelfde mening, zonder Kohlbrugge zelf voldoende te kennen.

Opdat de geschiedenis recht moge wedervaren, en meer dan dat: omdat de eer, die Gods Naam toekomt, niet door mensen gestolen mag zijn, willen we hier een dergelijk misverstaan van Kohlbrugge aan het licht brengen en weerleggen.

Wanneer Ds. G. H. Kersten in zijn , , De Gereformeerde Dogmatiek" (Utrecht 1966) in deel II over de heiligmaking schrijft, dan behandelt hij als een onderdeel daarvan ook de „actieve heiligmaking". Hij schrijft dan: „Door de actieve of dadelijke heiligmaking verstaan wij de heiligende werkzaamheid des geloofs, als vrucht van de voortgaande heiliging des Heiligen Geestes en in afhankelijkheid van dien Geest" (pag. 212). En dan volgt even verder het gedeelte, waarom het ons te doen is, en dat we letterlijk weergeven: „Tegen de Neo-Kohlbruggianen zowel als tegen de Anti-nomianen dient de dadelijke heiligmaking te worden verdedigd en in haar noodzakelijkheid bepleit. Kohlbrugge, die de leer der vrije genade tegenover de brave Hendrik-theorie van de verkapte Remonstranten te verdedigen had, sloeg reeds te weinig acht er op, dat de wedergeborene door de kracht des Heiligen Geestes zich tot God bekeert en Zijn geboden betracht. Kohlbrugge sprak van zichzelf na zijn bekering: „Ik ben dood en verrot." Maar God noemt Zijn volk „een heilig volk, een verkregen volk, een koninklijk priesterdom, dat de deugden verkondigt Desgenen, Die hen geroepen heeft uit de duisternis tot Zijn wonderbaar licht" (1 Petr. 2:9)" (pag.213/214).

De eerste opmerking, die we hierbij willen maken, is deze: Van Kohlbrugge wordt hier gezegd, dat hij na zijn bekering zou hebben gesproken van zichzelf: ik ben dood en verrot. Inderdaad heeft Kohlbrugge deze uitdrukking gebruikt, maar: in een zeer bepaald verband, dat alleen licht kan werpen op deze uitdrukking, en dat door Ds. Kersten volkomen is weggelaten.

We vinden dat verband in een brief van Kohlbrugge aan een vriend, geschreven in februari 1838, in de tijd, waarin hij, zonder kansel en zonder een plaats in de kerk, de van God bepaalde tijd moest leren verwachten. In die brief lezen we letterlijk onder meer het volgende: „Ik verheug mij zoo, dat de Heere mij heeft laten zien, dat het louter des Duivels gespooksel is, als ik iets anders wil weten, dan, dat de Heere Jezus zich niet schaamt, ons broeders te heeten, en, dat Hij mijne schande, mijne zonden, mijn derven van Gods heerlijkheid op zich genomen heeft door in mijne plaats te worden, wat ik ben: een mensch als ik; onder de wet, om mij er onder uit te halen, en Zijns levens deelachtig te doen zijn. „In den Heere Heere hebben wij gerechtigheden en sterkte." Wij zijn zonde. Hij is onze gerechtigheid. Ik ken mij niet meer, wil van mij niets weten, ik leef niet meer: wat hebben wij ons met onszelven op te houden. De Heere is mijn Heil. Hij is ons deel. Hij is God, en dat moet Hij blijven, en Hem de eer, Hem het koninkrijk. Hem de macht, Hem de heerlijkheid, niet ons. Wij zijn schapen Zijner weide, wij menschen; Hij onze God. onze hope, ons heil. Jezus Christus, gisteren en heden dezelfde en in alle eeuwigheid. Al dat tobben met de wet en met de heiligmaking doet den duivel groot genoegen. — Och wat zijn wij toch groot in onze oogen! nog langer als onze schaduw! en wat houden wij het voor een gewichtig stuk om langs een geregelde praktijk onzes zelfs zaligheid uittewerken, en ferm op de beenen te staan! Ik lig, mijne lieve vrienden, kreupel en lam, dood en verrot, vraag naar zonden noch heiligheid, naar wet noch evangelie, naar Hemel noch Hel, ik kan geen vinger verroeren, geen veer van de mond blazen — het is altemaal over met mij — en daarom loop ik, sta ik, spring en dans ik, zing Psalm 199, ben een almachtig man, en, al, wie zou willen beschuldigen, moet den mond gestopt worden -— want één ding weet ik, en daarvan ben ik verzekerd, dat noch dood, noch levert, noch het tegenwoordige, noch het toekomende ons zal kunnen scheiden van de liefde Gods in Christo Jezu. 'k Zal eeuwig zingen van Gods goedertierenheen." (Zie: Werken van Dr. H. F. Kohlbrugge, Brieven uitgegeven door Dr. Eduard Böhl, Utrecht 1877, pag. 62/6).

Wat leert ons dit verband? Waar Ds. Kersten een punt zet, plaatst Kohlbrugge een komma. De komma van het nochtans des geloofs! Niet: ik ben dood en verrot. Maar: ik ben dood en verrot, en daarom loop ik, sta ik, spring en dans ik, zing Psalm 119! Ik vraag niet naar wet en evangelie, en daarom zing ik Psalm 119: Hoe lief heb ik Uw wet! Ik ben dood en verrot, en daarom kan noch dood noch leven mij scheiden van de liefde Gods in Christus Jezus!

Daarmee is door Kohlbrugge zelf in alle volheid uitgesproken, wat door Ds. Kersten juist als een gevaar in Kohlbrugge's voorstelling gezien wordt, als we verder lezen in de genoemde dogmatiek: „Voor Gods volk ligt in Kohlbrugge's voorstelling een groot gevaar. Het heeft voor sommigen de schijn van ontdekt te zijn, zoo men van zichzelven op dergelijke wijze spreekt, als Kohlbrugge deed. En toch leert de ware ontdekking anders. Daarin is wel een steeds meer kennen dat in ons, dat is in ons vleesch, geen goed woont, doch tevens een gebracht worden in Christus, om in Hem geheiligd te worden en Zich in Hem volmaakt te kennen door het geloof, met de Bruid, zeggende: „Ik ben zwart, doch Liefelijk" (gl. 1 : 5) en uit Hem kracht te ontvangen, opdat wij in deze strijd niet onderliggen, maar sterken wederstand doen, totdat wij eindelijk ten eenenmale de overhand behouden" (pag. 214).

En daarmee is de volgende opmerking van Ds. Kersten, gebaseerd op het verkeerde gebruik van het „ik ben dood en verrot" dan ook werkelijk een slag in de lucht: „Indien iemand geoefend was in zelfkennis en Godskennis, dan was het Paulus. Doch deze zei niet: „Ik ben dood en verrot", maar besloot Rom. 7 met de woorden: „Ik ellendig mensch, wie zal mij verlossen uit het lichaam dezes doods. Ik dank God door Jezus Christus onzen Heere" (pag. 214).

Werkelijk, meer in de geest van Kohlbrugge zelf had Ds. Kersten wel niet kunnen besluiten, als hij doet met de woorden: „In één woord gezegd, de ware heiligmaking ligt in Christus en wordt, als een uit Hem geschonken genade, Zijn uitverkorenen medegedeeld en door het geloof beoefend" (pag. 214).

We mogen hopen, dat hiermee is aangetoond, dat een werkelijk misverstaan van Kohlbrugge's eigen woorden ten grondslag ligt aan deze uitspraken van Ds. Kersten. Aan de goede trouw van deze schrijver is daarmee niet getwijfeld, maar de invloed, die zijn dogmatiek vandaag nog heeft, roept om een zuivere voorstelling van de feiten!

Ontegenzeggelijk, dat moet er onmiddellijk bij gezegd worden, is er binnen de invloedssfeer van Ds. Kersten's dogmatiek veel veranderd in de houding tegenover Kohlbrugge's prediking sinds bovengenoemde woorden in 1947 geschreven zijn. Zo lazen wij bijvoorbeeld in „De Saambinder", kerkelijk weekblad der Gereeformeerde Gemeenten in Nederland en Noord-Amerika van 5 juni 1969 een boekbespreking van werken van Kohlbrugge, waar enerzijds op de genoemde dogmatiek letterlijk wordt teruggegrepen, maar anderzijds aandacht voor Kohlbrugge wordt gevraagd: „Hij was een krachtig prediker van de leer der vrije genade en een vurig bestrijder van de brave Hendrik-theorie van de verkapte remonstranten in zijn dagen. En hoewel hij door zijn strijd hiertegen soms in de heiligmaking wel eens te weinig acht gaf, dat de wedergeborene door de kracht van de Heilige Geest zich tot God bekeert en Zijn geboden betracht, zijn zijn preken waard om gelezen te worden." Zijn preken zijn waard om gelezen te worden, en toch blijft dat eigenaardige voorbehoud ten opzichte van Kohlbrugge's leer der heiligmaking gehandhaafd.

Daarom wil onze laatste opmerking dieper ingaan op de vraag naar de achtergrond van heel deze strijd over de heiligmaking bij Kohlbrugge. Wie Kohlbrugge leert kennen, gaat ontdekken, dat deze prediker in al zijn arbeid in woord en geschrift volstrekte ernst maakt met het uitgangspunt van onze Heidelbergse Catechismus. die over „heiligmaking" spreekt

enkel in het tweede stuk, het stuk der verlossing. Geheel in de geest van Kohlbrügge lezen we in het „Amsterdamsch Zondagsblad Tot Getuigenis der Waarheid" van 31 januari 1897 naar aanleiding van Zondag 8: „Wij letten er vooral op, dat dus hiér het werk der heiligmaking behandeld wordt, d.i. in het tweede deel van onzen Catechismus, hetwelk de vraag behandelt, hoe ik van al mijne zonde en ellende verlost word, terwijl in het derde deel van den Catechismus, van de dankbaarheid, met geen woord van „heiligmaking" gewag gemaakt wordt. Wederom een bewijs dus, dat de Catechismus onder heiligmaking niet verstaat den goeden wandel op zichzelf, maar het afzonderen van de wereld en het inzetten in de nieuwe schepping, de persoonlijke toepassing van het door Christus verworvene op ons, het inlijven in de waarachtige Kerk, in de gemeenschap der heiligen, het deelachtig worden van de vergeving der zonden, de hope der opstanding des vleesches en het eeuwige leven. Wien de Heilige Geest door het geloof al deze dingen deelachtig maakt, die is geheiligd, en de wandel in de geboden Gods is eene vrucht daarvan, niet een volmaking der heiliging op zichzelve."

De wandel in de geboden Gods is een vrucht van de heiliging, niet een volmaking van de heiliging op zichzelf!

Houdt dat nu in, dat Kohlbrügge de werkelijkheid van de zogenaamde „actieve heiligmaking" geheel geloochend heeft?

In „Enige vragen en antwoorden tot onderzoek en oefening van zichzelf of bij het doen van belijdenis des geloofs" schrijft Kohlbrügge in vraag 90: „Wat verstaat de Apostel onder heiligmaking in Hebr. 12:14? Antwoord: „De heiligmaking in het bloed en door de Geest van Christus." En dan volgt daarop onmiddellijk de vraag: „Is er nog een heiligmaking in een andere zin? En het antwoord luidt: „Ja, volgens Rom. 12:1; 1 Thess. 4:3; Rom. 6 : 12 en 19. Deze komt uit de eerste voort in lijdzaamheid, als wij de eerste najagen."

Hiermee erkent Kohlbrügge: Uit de heiligmaking in het bloed en door de Geest van Christus vloeit nog een andere heiligmaking voort, namelijk die heiligmaking, die door Ds. Kersten als de „actieve heiligmaking" genoemd wordt.

En hiermee is reeds aangetoond, dat Kohlbrügge niet bevreesd was te spreken over een andere heiligmaking. Alleen — en hier klopt naar onze diepste overtuiging het hart van Kohlbrugge's prediking — bij de vrije rechtvaardiging Gods in het bloed van Christus wordt de zondaar geen heiliging ingestort! „Volstrekt niet", getuigt Kohlbrügge in antwoord 92 van genoemd werk, „God rechtvaardigt als Rechter de goddeloze, op grond van Christus' genoegdoening, gerechtigheid en heiligheid, alléén uit geloof, zonder werken der wet."

God rechtvaardigt de goddeloze, en hiermee vertolkt Kohlbrügge als profetisch getuige het hart van de Reformatie: dit houdt in, dat er geen ingestorte, geen inklevende heiligheid in de gelovigen kan zijn! Geen inklevende heiligheid in de gelovigen: „God ziet geen andere heiligheid aan dan de heiligheid van Christus, welke aan het geloof, zonder werken der wet, tegelijk met Zijn genoegdoening en gerechtigheid geschonken en toegerekend wordt

Dus: de heiligheid wordt de gelovigen toegerekend. Maar wat leeft er dan in de gelovige zelf, als er geen inklevende heiligheid kan bestaan? „Maar dit", vervolgt Kohlbrügge dan, „is inklevend in de oprechten van gemoed, dat de Heilige Geest in hen blijft. Die hen troost en leert bidden dat God de Heere met hen doe en in hen werke, dat Hij in Zijn genadeverbond, Ezech. 36 : 27, beloofd heeft, waarom ook het zaad der wedergeboorte in hen blijft, 1 Joh. 3 : 9, en hun geloof niet ophoudt; en zo mogen alle ellendigen, die op de Heere hopen, de genade hunner volharding voor zeker houden."

Geen inklevende heiligheid, maar toegerekende heiligheid! Op dit punt scheiden zich de wegen. Echter — opdat nu niemand ooit zal denken, dat dit toerekenen bij Kohlbrügge aan de kant van de mens zou bestaan in een louter verstandelijk aannemen dat voor mij in Christus alles te vinden is, wat ik mis in mijzelf, namelijk gerechtigheid en heiligheid, die in het gericht van God kan bestaan, geven we tenslotte een fragment uit een preek over Rom. 6 : 3, 4 weer, waar Kohlbrügge het volgende verkondigt:

„De Apostel houdt ons hier waarheden voor, die zeer zeker in de toerekening liggen, evenwel niet in zulk een toerekening, welke slechts in de verbeelding zoude bestaan of welke in de lucht zweeft, — maar welke zich in de werkelijkheid zal uiten, welke in handel en wandel en in de gehele gezindheid van de mens zich zal openbaren, indien er maar geloof is. .— Levende waarheden zijn het en geen dode; hetgeen in de toerekening waar is, is niet in die zin waar, dat God niet ook door middel van Zijn door Christus verworven Geest in het leven zou roepen wat Hij een gelovige toerekent. Gelijkerwijs God scheiding gemaakt heeft tussen licht en duisternis, zo heeft Hij ook scheiding gemaakt tussen onze toestand in Adam en onze stand in Christus Jezus. Alleen, dat wij in waarheid hongeren en dorsten naar gerechtigheid, dat het ons om heiligheid te doen zij!"

Dat het ons om heiligheid te doen zij!

Echter — geen inklevende heiligheid: ik ben dood en verrot!

Maar — toegerekende heiligheid: en daarom zing ik Psalm 119!

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 23 september 1972

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's

Een hardnekkig misverstand

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 23 september 1972

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's