Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

HET BEVEL GAAT VOOROP

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

HET BEVEL GAAT VOOROP

14 minuten leestijd Arcering uitzetten

(1)

Als Elia nu aan de poort der stad kwam, zie, zo was daar een weduwvrouw, hout lezende; en hij riep tot haar en zeide: haal mij toch een weinig water in dit vat, dat ik drinke. Toen zij nu heenging om te halen, zo riep hij tot haar en zeide: haal mij toch een bete broods in uw hand. Maar zij zeide: zo waarachtig als de HEERE uw God leeft, indien ik een koek heb dan alleen een hand vol meels in de kruik en een weinig olie in de fles! en zie, ik heb een paar houten gelezen, en ik ga heen en zal het voor mij en mijn zoon bereiden, dat wij het eten en sterven. En Elia zeide tot haar: Vrees niet, ga henen, doe naar uw woord; maar maak mij vooreerst een kleine koek daarvan, en breng mij die hier uit, doch voor u en uw zoon zult gij daarna wat maken. Want zó zegt de HEERE de God Israëls: Het meel van de kruik zal niet verteerd worden, en de olie der fles zal niet ontbreken, tot op de dag dat de HEERE regen op de aardbodem geven zal.. 1 Kon. 17 : 10b—14.

De vorige keer zagen wij, dat Elia moest verhuizen. Hij werd ingewikkeld in de oordelen Gods, want de beek Krith droogde uit. Hij moest gaan naar een weduwe te Zarfath.

In dit bevel beluisteren wij de vrijmacht Gods ten aanzien van Elia, die met het Woord Gods buiten de grenzen van Israël werd verschoven. Verder ten aanzien van de plaats, omdat God hem bracht in het hol van de leeuw (Eth-Baal, de vader van Izebel). Tenslotte ten aanzien van Israël, dat God alle weduwen van die tijd in Israël passeerde en ging tot de heidenen. Dat alles pasten wij toe op onszelf, op onze gemeenten, op ons volk.

Elia ging in geloofsgehoorzaamheid en trekt dwars door Israël naar Zarfath. Daar had God een weduwe geboden. Hoe God aan deze weduwe het bevel overbrengt weten wij niet.

Gods vrijmacht en almacht gaan steeds hand in hand. Van Hem uit gezien liggen de harten van alle mensen voor Hem open. Hij neigt het hart der mensen tot alles wat Hij wil. Wat is dat groot, dat de Heere alle harten van alle mensen in Zijn hand heeft en houdt. Daardoor kan ons ook nooit iets toekomen dan uit Zijn vaderlijke hand. Wat kan dat een troost zijn, wanneer wij op wegen worden geleid waarop allerlei mensen ons ontmoeten, die het kwade of het goede voor ons zoeken. Niemand kan in vijandschap uitbarsten, tenzij God het toelaat en niemand kan ons te hulp snellen, tenzij God het in zijn hart geeft.

Hoe de Heere het bij deze vrouw gedaan heeft, ontgaat ons. Wel weten wij, dat zij straks het bevelend Woord Gods zal gaan horen. De profeet zal straks het geladen Woord Gods tot haar gaan spreken en dat wekt bij haar gehoor en gehoorzaamheid. Dat is toch de weg van het Woord des Heeren? Hoewel honderd en één middelen de Heere tot beschikking staan, behaagt het God via het oor het geloof als een uitheemse plant in de baaierd van ons leven in te dragen. Wij hebben altijd de neiging om mensen, die door het Woord van God op een bijzondere wijze bearbeid worden, wat aannemelijk te maken, wat te gaan opsieren, alsof de Heere ooit één mens gevonden heeft zonder verzet, blindheid en vijandschap! God kiest Zijn instrumenten naar Zijn vrijmachtig welbehagen.

Waar komt ge vandaan? Tot wie komt het Woord des Heeren ook vandaag? Tot mensen die vol zitten van hun eigen gerechtigheid en tot over de oren steken in hun ongerechtigheid. Tot mensen die dood zijn door de zonden en misdaden. Die doet Hij horen, die maakt Hij levend, die ontdekt Hij aan hun verlorenheid. Het wordt uit genade gegeven niet alleen in Zijn Naam te geloven, maar ook voor Hem te lijden. Juist omdat het pure genade is buigt de Heere Zich zo diep tot ons neer en komt er niets van ons in aanmerking. Het is en het blijft: Niet ons o HEERE, niet ons, maar Uw Naam alleen zij de eer tot in eeuwigheid. De Heere verklaart Zelf: Ik heb u liefgehad met een eeuwige liefde, daarom heb Ik u getrokken met koorden der goedertierenheid.

Misschien spreekt ge deze waarheid niet tegen. Hoevelen zijn er echter niet die zeggen, dat zij graag tot Christus zouden komen, wanneer ze maar anders en beter waren? Weet en geloof, dat zonder wedergeboorte er niemand op de aarde voor God deugt. Wij zijn allen afgeweken! Er is niemand, die God zoekt ook zelfs niet één.

God wil u hebben niet uit uw verdiensten of uit uw algeheel gebrek aan verdiensten, maar uit Zijn eigen Wil. Gelooft ge het, dat hoe bezoedelt gij ook zij en hoezeer ge bevlekt zijt door uw ongerechtigheden, Hij voor u staat? Kunt ge het geloven, dat Hij in de totale verlorenheid van uw bestaan een volkomen en almachtige en bereidwillige Zaligmaker gezonden heeft? Dat Hij bereid en in staat is uw zonde weg te wassen in het kostbaar bloed van Christus en Zijn liefde in uw hart uit te storten? Weet, dat alle dingen mogelijk zijn degene die gelooft.

Verder is bekend, dat deze vrouw weduwe was. Haar man was van haar weggenomen. Het verhes van man of vrouw is in een huwelijk de meest ingrijpende en de meest aangrijpende operatie, die een mens kan ondergaan. Want dan worden wij gehalveerd. Trefzeker zegt de Heilige Schrift van een man en een vrouw: en die twee zullen tot een vlees zijn. Wanneer deze twee uit elkander getrokken worden, is de smart het diepste en het grootst. Daarover weet ook menigeen van de lezers mee te spreken. Het voornaamste is niet dat wij er met mensen over spreken — hoe nodig dat ook kan zijn — maar dat de Heere ervan weet en wij onze aanspraak hebben leren verleggen tot God. Hij alleen doet grote dingen. Mensen begrijpen ons niet, maar de Heere wel.

Deze vrouw heeft haar man gemist in alle verhoudingen van het leven, maar bijzonder in deze hongersnood. Want ook het rijk van Eth-Baal wordt voor deze hongersnood niet gespaard. God bezoekt met Zijn oordelen ook deze exporteur in afgoden: Baal en Astarte. Ook in het rijk van deze vorst groeide niets meer. Deze vrouw had geen geld om levensmiddelen in de zwarte handel te kopen. Dit voorrecht, dat de rijken van alle tijden hebben benut, had deze vrouw niet. Zij is er allerellendigst aan toe. Alles is op en verbruikt. Nog maar een klein beetje meel en olie. Nog één maaltijd, dan zal zij bij haar kind gaan liggen en de hongerdood afwachten.

Zo vindt Elia, of beter het Woord des

Heeren haar. Is dit niet een treffend beeld van de toestand waarin God ons vindt? Waar vindt God ons? In de uiterste ellende. Zolang wij ons èn natuurlijk èn geestelijk nog kunnen behelpen smaakt de genade Gods ons niet. Zolang wij nog iets achter de hand hebben, komt de vrije genade Gods niet tot ons. Want de genade is geen aanvulling von ons tekort, maar iets totaal nieuws. Genade ligt nooit op het verlengde van onze weg, maar kruist deze. Genade is geen verstelstuk voor ons gescheurd kleed, maar een totaal nieuw kleed. Genade is geen bedenksel van de mens, maar van God. Genade komt alleen van boven.

De overtuigingen van de Heilige Geest zijn bitter en smartelijk voor ons. Maar de zoetheid van de genade Gods wordt nergens gesmaakt dan in de bitterheid van de smart over onze zonde. Israël at het lam in bittere saus. Dat is een beeld, dat wij het Lam Gods alleen eten en drinken in de bittere saus van de overtuigingen van de Heilige Geest. Deze onderwijzing is een moedgeving voor mensen, die er zeer ellendig aan toe zijn. Zij zien geen weg meer. En dat is te verstaan. Maar... de Heere komt op u aan. Zou Hij geen weg voor u weten? Hoe peilloos diep uw ellende is, God weet het en gij weet er ook van, maar dieper dan onze val in onze peilloze verlorenheid is de diepte van de ontferming Gods.

Het is een blijft een getrouw woord en aller aanneming waardig, dat Jezus Christus in deze wereld gekomen is om zondaren zalig te maken.

Het Lam wordt gegeten in de bittere saus van onze ellende. Het is nooit anders geweest en 't zal ook nooit anders worden.

Elia komt aan de stadspoort. Hoe zal hij de door God bedoelde vrouw herkennen? Toen in Elia's hart het vermoeden oprees, dat deze houtsprokkelende vrouw de door God bedoelde kon zijn, stelde hij haar een vraag. Hij wil wat water. De vrouw neemt de kruik van Elia over en gaat naar de put, waarin blijkbaar nog water is. Maar voordat zij aan de put is rolt een tweede vraag op haar aan: haal voor mij toch ook een stuk brood.

Is dit niet in strijd met alle normen van fatsoen? Wie gaat er nu in een tijd van hongersnood aan een arme weduwvrouw een boterham vragen? Al deze overleggingen vallen hier weg, wanneer wij bedenken, dat God in een door Zijn dienstknecht spreekt. Hij heeft haar geboden! Daarom mag ook Elia gebieden.

De Heere vraagt van Zijn volk alles. Hij heeft recht op geheel Israël en op alle inkomsten. Daarom mocht en moest Israël de tienden van alles aan de Heere afstaan. In dit tiende deel klinkt door het recht van eigendom van de Heere op geheel Israël en op alle opbrengsten van het land. Israël liet verstek gaan. Israël was de Heere vergeten. En zie, nu verlegt de Heere Zijn eis vanuit Israël naar deze heidense vrouw. Voordat God alles gaat geven moet zij eerst alles afstaan en het recht des Heeren zelfs op het allerlaatste van haar bezit erkennen.

Wat werkt de Heere wonderlijk, toen en nu. Hij werkt altijd volgens het schema: alles of niets. Om dit te bewerkstelligen begint de Heere ons Zijn recht op alles en allen te openbaren. Zijn eis en bevel gaan altijd voorop. De prediking van de eisen en rechten des Heeren is ons zo nodig. Wij gaan het liefst uit van onze mogelijkheden en onmogelijkheden. Daaraan moet de Heere Zich maar aanpassen: Maar God keert alles om. Niet Hij heeft Zich bij de mens aan te passen, maar de mens aan God! Dat geeft botsing en verwarring, omdat ons verstand zo diep verduisterd is door de zonde. In allerlei vormen en gestalten klinkt deze eis ons uit de mond van de Heere Jezus tegemoet: alles verlaten, alles verkopen, God boven alles lief te hebben.

Maar hoe bevindt de mens zichzelf onder deze eis? Hier alles willen hebben, hier niets willen loslaten, van nature geneigd God en de naaste te haten. Hoe treedt de Heere Jezus ons tegen? Met de krachtvolle prediking: bekeert u en gelooft het Evangelie, want het Koninkrijk der hemelen is tot u gekomen! Vraagt God dan van ons wat wij niet kunnen? Jawel! En terecht! Nooit doet God afstand van Zijn recht, hoe wondend dit recht ook is voor ons vlees.

Daarbij moet ge een ding niet vergeten. God vraagt nooit iets van een mens zonder dit bevel te omgeven met de belofte van Zijn genade. In het bevel — of wij dat direct onderkennen is een andere vraag — steekt Hij altijd Zijn belofte en de kracht daarvan. Alles hangt af van het krachtdadig spreken en handelen van de levende God en de tegenwoordigheid van de Heilige Geest. Waar God met Zijn Woord en Geest tegenwoordig is, gaat het bevel er messcherp in en veroorzaakt boetvaardigheid en geloof.

Dit alles kan zo wondersnel in zijn werk gaan, dat de mens hoort en gaat. Zie het aan deze vrouw! Zij gaat ondanks alle tegenspraak. Wat is het geloof toch een heel groot wonder! In de meest onmogelijke situaties van het leven zegt de Heere: geloof alleen!

Denk aan de man met een verdorde hand. De Heere Jezus ontmoet hem en zegt niet: kom hier dan zal Ik uw zenuwen en spieren electrificeren. Neen, Hij zegt als een bevel: strek uw hand uit! Dat is voor ons onbegrijpelijk. Maar het geloof heeft een hogere rekenkunde. Hebt ge die al geleerd in de oefeningen? O, dat we het verstaan, dat de Heere door de eis plaats maakt voor Zijn almachtswerk. Het is God, die in ons werkt het willen en het werken naar Zijn welbehagen. Let er op, dat elk bevel van de Heere gedompeld is in de almachtige kracht van de Geest.

Verder valt ons op, dat in deze vraag voor deze vrouw een beproeving ligt. Zij moet het laatste geven van wat zij heeft. Hoe verscheiden de beproevingen ook zijn. zodra wij tot het geloof worden gebracht, begint de Heere ons te beproeven en Hij gaat daarmee door tot het laatste uur van ons leven. Hoe gedragen wij ons daaronder? Op een schandelijke en beschamende wijze. Elk woord van God moet ons genoeg zijn, want de HEERE heeft het gesproken. Maar... wij zijn niet zo spoedig uitgepraat en uitgeteld.

Hoor wat deze vrouw zegt: Zo waarachtig als de HEERE uw God leeft indien ik een koek heb dan een handvol meel in de kruik en een weinig olie in de fles.

Zij zweert bij de HEERE, de God van Elia. Is dit uit het heidendom te verklaren? Het heidendom van alle eeuwen heeft altijd de nodige souplesse getoond voor de goden van andere volken. Waar er twee of drie zijn, daar kan er nog wel een bij. Maar de HEERE, de God van Israël, laat Zich niet indelen onder de vele goden der volken. Hij is de Enige! Hij heeft de hemel en de aarde gemaakt. Israël heeft er weet van, dat God is in de hemel en dat Hij alles doet wat Hem behaagt. Daartegenover staat, dat de afgoden van de heidenen zilver en goud zijn, het werk van mensenhanden. En daarom hebben zij wel een mond, maar spreken niet, zij hebben ogen maar zien niet, zij hebben oren maar horen niet, zij hebben een neus maar ruiken niet. Handen hebben zij, maar tasten niet, voeten maar zij gaan niet. Zij geven geen geluid door hun keel. Maar lees dan eens de lofprijzing op de God van Israël in Ps. 115 : 9—18.

Met deze belijdenis staat de Kerk ook vandaag temidden van het vergroofde en verfijnde heidendom. Welke machtsconcentraties er mogen zitten achter de benoemingen van oude en nieuwe goden, God alleen is God! En dan niet de god der filosofen, niet de god van de hersenspinsels van hen, die er zomaar van uitgaan, dat wanneer de naam van god wordt genoemd, daarmee bedoeld wordt de levende God, die Zich in Zijn Woord geopenbaard heeft. Er is helaas een verregaande versectarisering onder de belijders van de enige Naam en er is een verregaande verdraagzaamheid onder hen, die er van uitgaan, dat alle kerken over de gehele wereld dezelfde God belijden. Onder het mom van de deelwaarheden in allerlei kerken wordt de vraag ten onder gehouden of het is de Christus der Schriften. En als men spreekt van genade is het dan de vrije genade, die eeuwig God bewoog?

Sommigen willen nog verder gaan. Zij beweren, dat in elke wereldgodsdienst iets van het licht, dat in de Heere Jezus is opgegaan, steekt. Hij is ook in de wereldgodsdiensten verborgen aanwezig. Daarom moeten wij dit licht in de tweespraak, in de confrontatie opvangen om zo de gehele waarheid op te helderen. Deze gedachtengangen zijn te verwerpen. God alleen is God.

Belangrijker voor onszelf is de vraag: kennen wij deze God, de God van Abraham, Izaak en Jacob, de God en Vader van de Heere Jezus Christus? Hij is te zijner tijd voor de goddelozen gestorven en heeft voor

de overtreders gebeden. Hij is de Weg, de Waarheid en het Leven. Niemand komt tot de Vader dan door Hem.

(Wordt vervolgd.)

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 4 november 1972

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

HET BEVEL GAAT VOOROP

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 4 november 1972

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's