Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De Paasboodschap

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De Paasboodschap

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

En wedergekeerd zijnde van het graf, boodschapten zij al deze dingen aan de elven en aan al de anderen.

En deze waren Maria Magdalena en Johanna en Maria, Jacobus' moeder, en de anderen met haar, die dit tot de apostelen zeiden. En haar woorden schenen voor hen als ijdel geklap, en zij geloofden haar niet.

Doch Petrus opstaande, liep tot het graf en nederbukkende zag hij de linnen doeken liggende alleen, en ging weg, zich verwonderende bij zichzelven over hetgeen geschied was. Lukas 24:9—12.

De vrouwen en de Paasboodschap

Hij is hier niet, maar Hij is opgestaan. Dat is kort en goed de Paasboodschap geweest van de engelen aan de vrouwen. Dit zal ook de boodschap zijn aan de discipelen en aan al de anderen. Het feit van Jezus' opstanding staat voor ons vaster dan vast.

Het staat voor ons vast door het geloof. Het staat vast doordat het in Gods raad alzo besloten was.

Het staat vast omdat het in de profetie voorzegd was.

Het staat vast naar Jezus' eigen voorzeggingen.

Het staat vast om de menigvuldige verschijningen van de Opgestane.

Het staat vast om het getuigenis van de vrouwen.

Het staat Vast om het getuigenis, dat wij zelf van de Levensvorst in onze harten hebben.

Het staat tenslotte vast door het ongeloof van de kroongetuigen, de discipelen, dat tot geloof geneigd werd en tenslotte overtuigd werd.

Nu dan onze tekst.

De vrouwen keren weder van het graf. De specerijen en de zalven zullen zij wel meegenomen hebben. Wij lezen daar intussen niets meer van. Ook zij, die dus geen dienst hebben kunnen en behoeven te doen zijn stille getuigen van de opstanding. Intussen geurt daarvan nog na de liefde die deze vrouwen voor de Opgestane hadden, toen deze gestorven was. Daar had een Maria Hem zinvol gezalfd tot Zijn begrafenis. Deze Maria heeft zinloos zalven gebracht, nadat Hij reeds was verrezen uit het graf.

Zij keerden weder, gelovig nu, indachtig aan Zijn woorden. Zij verlaten het graf. Zijn daar ook niet meer weergekeerd, om een weer opgekomen twijfel te onderdrukken. Neen, zij geloofden om het engelenwoord. Zij geloofden ook om Jezus' eigen woorden, die Hij in Galilea gesproken had. Daarom kónden zij het graf verlaten en daarom konden zij het aangezicht richten tot het leven, konden zij het aangezicht wenden naar de gemeente.

Zij gingen ook te zamen. Daar bleef er geen enkele aarzelend achter. Waar ik ergens de verschijning van de Heere Jezus aan Maria Magdalena alleen moet plaatsen, weet ik niet.

De vrouwen dan gaan al deze dingen boodschappen aan de elven en aan al de anderen. Zij kennen elkander zo goed. Daar zijn in de jaren, dat Jezus met hen was, zulke banden gegroeid. Zij weten zeer goed, dat één uit de twaalven gemist wordt en gemist zal worden. Judas is niet meer. Dewelke was één van de twaalven. Dewelke met hen gerekend was. Dewelke ging naar zijn eigen plaats. Alzo, zij gingen tot de elven. Maar die zullen verstrooid zijn geraakt na al het gebeurde. De vrouwen zoeken ze op, want de Paasboodschap is wel zo groot, dat ze het allen moeten weten. De doodstijding van één, die ons zeer lief is, zullen wij onverwijld doorgeven, hoeveel te meer dan deze ongehoorde levenstijding. De tijding aangaande Hem, de Heere, die de discipelen vèr meer lief is dan elke vleselijke betrekking, vèr meer dan vader of moeder, zoon of dochter, die moeten zij gaan vertellen en dat wel aan allemaal. Niet alleen aan Petrus en Johannes, maar ook aan Nathanaël, ook aan Thomas. Waar zij ook zitten of waar zij ook zijn, zij moeten het weten, haastiglijk. En gaat haastiglijk heen, boodschapt Zijn discipelen. De liefde maakt mededeelzaam. Maar vooral daar waar de hoop was vergaan, moet die gewekt worden. De Borg heeft toch gezegd: Met Mij verging hun hoop, o Isrels God.

Zij vertellen het niet alleen aan de elven, maar ook aan al de anderen. Wie die anderen zijn, weten wij niet. Er waren nogal wat discipelen in het hoge noorden, welke nu gekomen waren naar de stad om het Paasfeest te vieren. En er waren ook in Jeruzalem al heel wat discipelen. Denkt u maar aan de man van de opperzaal, de man van de ezel, de man van de hof Gethsémané, de man Jozef van Arimathea en Nicodemus, die net uit hun schuilhoeken te voorschijn gekomen waren. Dié moeten, die mogen het allen weten, allen, die Zijn naam ootmoedig vrezen. Jezus leeft! Uw Jezus leeft! Mijn Jezus leeft!

De vrouwen zullen herwaarts en der-' waars getrokken-zijn door de stad naar de verstrooide broederen. Van Jezus was toch voorzegd: , , Ik zal de Herder slaan en de schapen zullen verstrooid worden." Hier zijn dan de schapen verstrooid. Wat een zorg heeft de Heere hier nu, om de discipelen hoofd voor hoofd te doen bezoeken.

Het waren vrouwen, die de Paasboodschap mochten brengen. Calvijn trekt hier uit een stevige vermaning aan de mannen, die verstek hadden laten gaan. Haalt hieruit maar niet een instelling tot ambtsbediening voor de vrouwen. Zij worden hier waarlijk geen apostelen. De boodschapsters waren een aantal van drie plus zoveel betrouwbare getuigen. En God heeft ook gezorgd voor een aantal, dat groot genoeg was, om de in de stad verspreide discipelen de blijde boodschap te laten brengen. De boodschap heeft haast, omdat de Koning haast heeft.

De Heere is waarlijk opgestaan!

De discipelen en de Paasboodschap

„En haar woorden schenen voor hen als ijdel geklap en zij geloofden haar niet."

Welke woorden waren dat? Woorden van twijfelmoedigheid? Neen. Waren het woorden van hun eerste bevreesdheid? Neen. Waren het ook woorden van verwarring, zodat de één dit zei, de ander weer wat anders? Neen. Het getuigenis van de vrouwen was wel goed. Zij vertelden al deze dingen, zo zegt de tekst. Zij vertelden, dat zij de steen afgewenteld vonden, dat zij het lichaam van Jezus in het graf niet vonden, dat zij een gezicht van engelen gezien hadden, die hun zeiden, dat Christus was opgestaan en dat zij

hen herinnerden aan de woorden, die de Heere in Galilea had gesproken aangaande Zijn overlevering in de handen van de zondige mensen, aangaande Zijn kruisiging, maar ook aangaande Zijn opstanding ten derden dage. En zij vertelden, hoe zij toen eerst daaraan indachtig werden. Dus hoe zij zelf tot het geloof in de opstanding kwamen.

Nu waren zij met al de aandrang hunner ziel tot de anderen gekomen om hen deelgenoot te maken in deze blijde Paasboodschap, en nu geloofden zij hen niet. Waar hadden zij toch eerder geloof moeten en kunnen vinden dan bij de discipelen. Die konden toch weten, dat de Heere dat metterdaad in Galilea gezegd had. Daar waren zij toch zelf bij geweest, net als de vrouwen zelf. Als nu de vrouwen van hun dwaling teruggebracht waren, dan moest dat voor de discipelen toch een spoorslag zijn, om dan tegelijk zelf ook van hun dwaling terug te keren. Dan ook nog bovendien een engelenverschijning, twee engelen, die beiden zo geheel in de lijn van Jezus' woord spraken, beiden: „Hij is hier niet, Hij is opgestaan. Wat zoekt gij de Levende bij de doden."

Is dat dan geen reden voor de discipelen om het woord van de vrouwen te geloven? Zij kunnen toch niet allemaal ménen wat gezien te hebben en wat gehoord te hebben, terwijl het verbeelding was? En dat ledige graf dan? En die steen dan?

En zij geloofden hen niet. Hun woorden, zo ernstig en overtuigend gesproken, schenen voor hen zelfs als ijdel geklap. Nietswaardige praat. Wat komt dat toch vaak voor, dat in de godsdienst de persoonlijke getuigenissen niet aangenomen worden, dat iemands geloofsbezit, iemands geloofservaring niet geloofd, niet overgenomen wordt. Wat komt ook dit vaak voor, dat de prediking zelfs van de Allerhoogste Profeet, de Heere Jezus niet gehoord, niet geloofd, niet bewaard wordt. Wat komt dat toch veel voor, ook onder Gods kinderen, dat zelfs de grote heilsfeiten buiten het gezicht blijven. Men gelooft hen niet. Men gelooft het Woord niet. Men gelooft de prediking niet. Men gelooft het niet, waar het alles om draait: Jezus' opgewekt worden tot onze rechtvaardigmaking.

Want Hij is onze God, en wij Zijn 't volk van Zijne heerschappij, De schapen, dié Zijn hand wil weiden; Zo gij Zijn stem dan heden hoort, Gelooft Zijn heil- en troostrijk woord, Verhardt u niet, maar laat u leiden.

Komt, laat ons samen Israëls HEER', De rotssteen van ons heil met eer, Met godgewijde zang ontmoeten; Laat ons Zijn gunstrijk aangezicht, Met een verheven lofgedicht En blijde psalmen, juichend groeten.

Petrus en de Paasboodschap

„Doch Petrus opstaande, liep tot het graf, en nederbukkende zag hij de linnen doeken, liggende alleen, en ging weg, zich verwonderende bij zichzelven over hetgeen geschied was."

Naar het Johannesevangelie is Petrus mét Johannes daarheen gegaan. Maar Johannes schrijft, dat Johannes sneller liep dan Petrus en dat hij eerst aan het graf kwam, maar hij ging er niet in. Simon Petrus wel. Petrus dan stond na het woord van de vrouwen op. De impulsieve apostel is altijd terstond bereid tot de daad. Altijd direct handelen. Wat is dat in hem? Heeft hij óók het woord van de vrouwen ijdelheid genoemd? Als dat zo is, dan hoeft hij toch naar het graf niet meer te zien? Of ontwaakt daar toch iets in hem van dat geloof, wat de Heere toch in hem geplant had? En wat doet Petrus langzamer lopen dan Johannes? Is dat omdat Johannes zoveel jonger was? Maar Petrus was altijd zo vlug en terstond gereed tot handelen.

En maar weer: wat doet Petrus terstond ingaan in het graf, terwijl Johannes buiten blijft? Is dat de oude moed van Petrus? Is dan toch dat geloof worstelend in Petrus' ziel? Als Petrus traag volgt, is dat schuldgevoel bij hem aan de dood van Jezus? Als hij nu weer eerst ingaat: is dat angst, dat het lichaam van Jezus zelfs na Zijn dood nog niet veilig was? Of is dat hoop, dat dan toch het woord van de vrouwen waar kon zijn?

Petrus beschouwt het graf zorgvuldig. Hij bukte neder en zag de doeken zonder het lichaam. Hij zag de doeken in goede orde liggen. Dat kon niet zijn, dat hier van lijkroof of grafroof sprake was. Had men

Jezus' lichaam weggenomen, dan moest dat natuurlijk met doeken en al geschied zijn! En dan wat en wie heeft deze doeken zo zorgvuldig, rustig en met orde apart weggelegd? Hier is zelfs in het graf netheid en orde, zoals hij dat van de Heere gewend was.

Petrus ging weg. Het graf, dat hem vele vragen opwierp, gaf hem geen antwoord, gaf hem ook niets. Hem schoot niets anders over dan maar heen te gaan. Waarheen? Maar weg. Hij verwonderde zich echter niet met een geloofsverwondering. Nu hadden de vrouwen zo'n geloofsgetuigenis afgelegd, herinnerd aan Jezus' eigen woorden, gezegd dat Hij leefde, gezien twee engelen die dat tegen hen gezegd hadden. En komt Petrus er nu nog niet uit? Is dit nu de verwondering van het geloof of de verwondering van het ongeloof.

Er staat dat Petrus zich verwonderde „bij zichzelven". Ja, daar hebt ge het. Als een mens het met zichzelf moet doen, in zichzelf blijft worstelen, dan komt hij er niet uit.

Het is Pasen — de blijde dag, maar voor Petrus gloort er nog maar iets. Hoe nodig, dat de Heere er Zelf aan te pas komt. Hoe nodig, dat de Heere Zelf verschijnt. Dan zal het eerst Pasen zijn. En toch, der engelen boodschap is genoeg. Jezns' eigen getuigenis is genoeg. Op het woord alleen zullen wij het moeten doen en kunnen doen. De Heere is waarlijk opgestaan! Gr.-A.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 28 april 1973

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

De Paasboodschap

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 28 april 1973

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's