Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

EEN VERGETEN APOSTEL

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

EEN VERGETEN APOSTEL

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

(7)

, , Maar dat hij ze begere in geloof, niet twijfelende, want die twijfelt, is een baar der zee gelijk, die van de wind gedreven en op- en neergeworpen wordt", Jac. 1 : 6.

Het ging de vorige keer om het gebed om wijsheid. Wijsheid hoe te handelen temidden van druk en beproeving. Die mag van God begeerd worden. Want God geeft mild, zonder te verwijten. Waar ze zo begeerd wordt, daar zal God geven. Onvoorwaardelijk en absoluut zeker.

Maar, zo vervolgt Jacobus nu, dat begeren, dat gebed zal in geloof moeten plaatsvinden. Hoe moeten we dat opvat-' ten? Stelt de Heere dan toch eerst een voorwaarde: eerst geloven en dan bidden? En kan ik dan uit mezelf aan die voorwaarde voldoen? Kan ik dat geloof mezelf geven? U begrijpt, dat kan zo niet bedoeld zijn. Het geloof is immers een gave Gods? Gewerkt in mijn hart door de Heilige Geest door het middel van het Woord. Hoe moeten we het dan verstaan? Kohlbrugge merkt in zijn al eerder genoemde Uitleggingen op: „Als men eerst kortelings op de weg des levens is overgezet, denkt men bij het woord geloof: ik moet geloven, dat God mij ook geven zal, wat ik van Hem begeer, anders krijg ik het niet." In deze gedachtengang, wil Kohlbrugge zeggen, wordt de mens op zichzelf geworpen, in zijn nood, in zijn schuld, in zijn aanvechting. Hij komt al dieper in de mist. Want wie kan zichzelf dat geloof geven, wie kan zich in zo'n conditie brengen dat God hem verhoren zou. Jacobus bedoelt met geloof geen geloof zonder vertwijfeling. Hij wil juist het wankelmoedige, het kleinmoedige geloof aanwakkeren. „Begeren in geloof dat is het bidden om in Gods waarheid meer en meer bevestigd te worden. Daar zoekt men niet zijn eigen stenen hart te verbrijzelen of vast te maken in het geloof, maar daar klaagt men het Hem dat men geen geloof heeft..." „Want de overtuiging dat men zelf ook niet één zucht kan bijbrengen tot zijn zaligheid, doet de arme zondaar niet koel en onverschillig in deze onmogelijkheid berusten, zodat hij bij alle schatten des evangelies met een onverschillig: ik kan toch niets, zich van alles afmaakt en zijn wereldse gang gaat: neen, juist zijn ellende, zijn totale onmacht, zijn zonde, zijn dood drijven er hem toe in en bij Christus te zoeken wat hem ontbreekt. Zie, dat is bidden in geloof, en gelukzalig, driewerf gelukzalig, die dat kent: de Heere zal hem gewis niet begeven, noch verlaten, maar hem koninklijk uithelpen, en hoe zwarter de nacht was, des te heerlijker zal de morgenstond zijn, als ook zijn of haar blindgeschreide ogen de Koning zullen zien in Zijn schoonheid."

We kunnen in dit verband ook denken aan het Schriftwoord: Wie tot God komt, moet geloven dat Hij is en een Beloner is van degenen die Hem zoeken (Hebr. 11 : 6). Bidden is naderen tot God. in het besef: bij mij is niets, maar bij de Heere is alles. Begeren in geloof is: God leeft en Hij beloont een ieder die Hem zoekt. Zulk bidden, wil Jacobus zeggen, is nooit tevergeefs. Hij geeft de wens aan allen die Hem vrezen. Het geloof is wel eens vergeleken bij de lege hand van een bedelaar. Op die lege hand kan de bedelaar zich nooit verheffen. Uit die lege hand spreekt zijn schreeuwende armoede. Hij kan zich zelf niet helpen. Hij zoekt het bij een ander. Hij belt aan bij een huis omdat hij weet, hier woont iemand. En hij houdt zijn hand op omdat hij weet: deze man kan mij helpen. Daarmee is de daad van het door Gods Geest gewerkte geloof te vergelijken. Vanuit eigen armoede wordt men gedreven tot de hemelpoort en er wordt geklopt: Heere, U bent er toch, dat weet ik vast. En moet een bedelaar het maar afwachten of hem iets toegeworpen wordt, de geestelijke bedelaar weet het: op de Heere doe ik nooit tevergeefs een beroep. Hij is geen grillig en willekeurig God, maar een gevend God die niet verwijt. Ik dacht dat dat nu begeren is in geloof.

Wel, zegt Jacobus, doe dat, begeer uw wijsheid in geloof. Maar Jacobus, die het eigen hart kent, weet ook wat in het hart van een ander is. Hij zegt: „niet twijfelende..." Dat woord „twijfel" betekent vanuit de oorspronkelijke taal letterlijk: debatteren met jezelf, de kansen afwegen, redeneren. Misschien kan God het, misschien ook niet. Misschien doet God het, misschien ook niet. Wij zijn mensen van „ja" en „neen" en we denken dat God ook zo is. Kijk, wie twijfelt, zegt de apostel, is net als een baar, een golf van de zee. De wind blaast met kracht over het wateroppervlak en daar gaan de golven: op en neer. Daar vaart een schip op die kokende zee. Nu eens zie je dat schip torenhoog boven op de golven, dan weer verdwijnt het in de diepte.

Op en neer. Is het niet vaak zo in het leven van hen die God vrezen: de ene keer op de top, de andere keer laag aan de grond. Het is me al vaak opgevallen dat velen deze stand van het geestelijk leven tot de meest normale hebben gemaakt. „Het is nu eenmaal op en neer", zegt men dan en in de praktijk blijkt dan dat het meestal „neer" is en een enkele keer „op". Men heeft wel eens een enkele keer houvast aan een belofte, maar dan is men alras weer alles kwijt. Ik wil niet ontkennen dat dit zo vaak de praktijk is van het geestelijk leven. Maar het is nog wat anders om dat zo maar als het normale te gaan zien. We moeten er goed op letten dat de Schrift bij monde van Jacobus deze stand afwijst en brengt onder de noemer: twijfel. En twijfel verdenkt God, miskent de kracht van het werk en het Woord Gods. Twijfel is een vrucht van eigen akker en geen zaad van Gods Geest. Twijfel klaagt ons aan, stelt ons schuldig. Twijfel is ten diepste God tot leugenaar maken. Immers Zijn Woord is een grote bundeling van beloften (Calvijn), maar wij zetten er een vraagteken achter. De berichten in de krant geven we meer geloof, en eerder geloof, dan het onwrikbare Woord van Hem die niet liegen kan en die het nooit berouwt wat Hij eenmaal heeft gesproken. Zou het waar zijn dat God Zijn volk zo wil laten leven: op en neer, het meest in de grootste vertwijfeling? Wie zich aan het Woord Gods houdt (en dat wilt u toch? ), die leest daar niet van een kronkelende lijn, maar van een rechte lijn. Ik meen dat het de jonge Schotse prediker Andrew Gray was die de Kerk Gods eens heeft vergeleken bij wat in Hooglied 8 : 5 staat: „Wie is zij die daar opklimt uit de woestijn en liefelijk leunt op haar Liefste? " Dat is de Kerk, ze leunt en steunt op haar Liefste, haar Borg en Zaligmaker, die haar kocht met de dure prijs van Zijn bloed. Niet om haar misschien zalig te maken, maar om haar voor eeuwig te kopen en te brengen in het land der rust.

Ik las in een preek over deze tekst het verhaal van de marskramer van Spurgeon. De levensbelijdenis van deze man was: „Ik ben een zondaar en niet met al, maar Jezus is mijn Heiland, mijn Een en Al." En toen maakte iemand de opmerking: „Daar sta je toch niet altijd. Het is toch op en neer? " Waarop hij zei: „Het gaat nooit op, want ik ben en ik blijf in mijzelf een ellendig zondaar en het gaat nooit neer, want Jezus is getrouw." Dat is Schriftuurlijke taal, dacht ik. Misschien vraagt u me: bent u dan niet bang dat een mens zich bedriegt en zichzelf wat inbeeldt? Ik zou zeggen: ik ben nergens meer bevreesd voor dan voor dat, want ik heb een bedriegelijk hart. U ook. Het gebed om de doorlichting van ons hart zal dagelijks gebeden moeten worden. Maar dat wil niet zeggen dat we voedsel moeten geven aan de gedachte dat God ook zo zou zijn. God bedriegt nooit, o vreselijke gedachte. Hoe heeft de vader der gelovigen, Abraham, geleefd? Hij heeft aan de beloften Gods niet getwijfeld door ongeloof, maar is gesterkt geweest in het geloof, gevende God de eer en ten volle verzekerd zijnde dat hetgeen beloofd was, Hij ook machtig was te doen (Rom. 8 : 20 en 21).

Jacobus wil dus zeggen: we hebben met een gevende God te doen. De vraag rijst: hoe komt het dan dat toch zovelen niets ontvangen? Je hoort dat vaak: ik heb al zo vaak gebeden, maar ik ontvang niets. Sommigen zijn daarom met bidden opgehouden. Soms krijg je het idee dat God beschuldigd wordt van hun dorheid en doodsheid. Zij willen wel, maar God wil niet. Jacobus geeft dit antwoord: „Want die mens mene niet dat hij iets ontvangen zal van de Heere. Een dubbelhartig man is ongestadig in al zijn wegen (vs 7 en 8). Die mens, dat is dus de mens die de Heere wantrouwt. De mens die wel vor-

melijk en plichtmatig zijn handen vouwt, maar bij wie geen innerlijke overgave gevonden wordt aan de Hoorder der gebeden. Ongeloof en twijfel zijn zaken waar de Heere geen gemeenschap mee kan onderhouden. Ongeloof, de wortelzonde die in ons bloed zit, als gevolg van de beet van de slang. Als we van één ding bekeerd moeten worden, dan wel van het ongeloof. Wat zit er dat diep in bij een natuurlijk mens, maar ook nog na ontvangen genade. De meesten uit het volk Israël konden niet ingaan vanwege hun ongeloof. Jezus kon geen krachten doen vanwege het ongeloof. Dat is geen lot, maar dat is de zonde in haar ware gedaante en daarom is het schuld. Het tekent de diepte van onze val. We geloven elk mens, maar de Heere wordt gewantrouwd en van leugens beschuldigd. Dat het ons toch zal aanklagen. Wij die de leugen zijn toegevallen en menen dat ook God een leugenaar is. Om tot de waarheid Gods bekeerd te worden. Om te leren zeggen: O God, alle mensen zijn leugenaars en ik ben de grootste, maar Gij zijt de Waarheid.

Dubbelhartig zijn we, zegt Jacob*us. In de oorspronkelijke taal staat letterlijk: mensen met een dubbele ziel. Gespleten van ziel, twee kanten uitkijkend. God wat en de wereld wat. Twee heren dienen. De Schrift snijdt zulk leven ongenadig af. Die mens mene niet dat hij iets zal ontvangen. De Heere vraagt het hele hart, geen ge-deeld hart. Het is alles of niets. Een dubbelhartig man is ongestadig in al zijn wegen. Niet alleen in de weg van het gebed. Maar in al de uitgangen van het leven. Ongestadig, onbestendig, ongedurig. Daar zit geen lijn in. Alles staat op losse schroeven. Het is de vloek van ons bestaan. Nodig is een radicale bekering, een radicale toewending tot de God der waarheid. De Heere belooft: Ik zal hun enerlei hart geven en zal een nieuwe geest in het binnenste van u geven; en Ik zal het stenen hart uit hun vlees wegnemen en zal hun een vlezen hart geven (Ez. 11 : 19). Enerlei hart, ja, want daar worden we verlost van alle dubbelhartigheid en tegelijk van alle onbestendigheid. Daar komt de vaste gang, leunend op de God wiens beloften in Jezus Christus Ja en Amen zijn, Gode

tot heerlijkheid.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 september 1973

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

EEN VERGETEN APOSTEL

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 september 1973

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's