Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Er is een geruis van overvloedige regen

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Er is een geruis van overvloedige regen

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

Daarna zeide Elia tot Achab: Trek op, eet en drink; want er is een geruis van een overvloedige regen. Alzo toog Achab op, om te eten en te drinken; maar Elia ging op naar de hoogte van Karmel, en breidde zich voorwaarts ter aarde; daarna legde hij zijn aangezicht tussen zijn knieën. En hij zeide tot zijn jongen: Ga nu op, en zie uit naar de zee. Toen ging hij op, en zag uit, en zeide: Er is niets. Toen zeide hij: Ga weder heen, zevenmaal.

En het geschiedde op de zevende maal, dat hij zeide: Zie, een kleine wolk, als eens mans hand, gaat op van de zee. En hij zeide: Ga op, zeg tot Achab: Span aan, en kom af, dat u de regen niet ophoude.

En het geschiedde ondertussen, dat de hemel van wolken en wind zwart werd; en er kwam een grote regen; en Achab reed weg, en toog naar Jizreël. En de hand des HEEREN was over Elia, en hij gordde zijn lenden, en liep voor het aangezicht van Achab heen, tot daar men te Jizreël komt. 1 Kon. 18:41—46.

Gedruis van overvloedige regen door Elia gebeden

Na het indrukwekkend Godsoordeel, waarbij vierhonderd en vijftig Baaisprofeten volkomen faalden in hun pogingen om hun god te doen antwoorden door vuur, en waarbij Elia volkomen in het gelijk gesteld werd, is ook als een Godsoordeel aan al deze profeten het doodvonnis voltrokken. Dit deed het volk zelf in opdracht van Elia. Dit geschiedde op bevel Gods, want de HEERE had in Zijn wet geboden, dat afgodendienaars de dood zouden sterven. En dit waren niet slechts afgodendiénaars, maar zij waren afgodspriesters, afgodsprofeten. Zij leid-. den door het hele land heen de afgodendienst. En zij propageerden de afgoderij, zij leerden de afgodsdienst. Dat is dus een zonde in de zoveelste en zoveelste macht. Elke afgodendienaar zondigde op hun gezag en zij stonden schuldig aan de zonden en aan het bloed van velen. Behalve deze schuld rustte op hen de schuld, dat zij het volk en zichzelf van God en Zijn dienst afhielden. Dat maakte ze vooral des doods schuldig. Ten derde hadden zij de systematische uitmoording van de priesters- en profetenstand des HEEREN op hun geweten. Daar lagen wat moorden in Israël weten. Daar lagen was moorden in Israël door deze kerels. En wat er nog over was van Gods priesters en profeten, dat was genoodzaakt ondergedoken te leven. Ten vierde onthielden deze schavuiten aan de oprechte zevenduizend alles, waar die mensen naar hongerden en dorstten. Als ergens de doodstraf op zijn plaats geweest is, dan is het wel hier geweest. Niemand beschuldige God! Niemand beschuldige Elia! Niemand verontschuldige deze vierhonderd en vijftig.

Nu het recht Gods zijn loop gehad had, wordt het lot, dat drie en een half jaar zwaar op het volk gerust heeft, gewend. Er zal regen komen, maar niet dan na Elia's woord. Nu het recht zijn loop gehad heeft, spreekt Elia dan ook. Nu spreekt hij tot Achab. Als een stomme vorst heeft Achab heel de zaak sprakeloos en willoos meegemaakt. „Trek op, eet en drink, want er is een geruis van een overvloedige regen."

Toen toog Achab op om te eten en te drinken. Rampzalige vorst. Hij is zijn priesters, zijn profeten kwijt. Hij is ook zijn volk kwijt. Die hebben Baal afgezworen, openlijk voor zijn oren en de HEERE beleden, ook openlijk voor zijn oren. Niemand van het volk kijkt naar hem om. Alleen Elia bekommert zich om hem. Trek op, eet en drink. Die wondere man, die droogte bracht, die hem het oordeel aanzei, die beroerder Israëls, die bekommert zich om hem en Achab zegt niets. Doet alleen andermaal willig wat Elia gebiedt. Hij verzamelde het volk en de profeten op Elia's bevel. Voor zijn ogen doodde Elia al de profeten. En nu zegt die man: eet en drink. Wat een wonderlijke man! Een man, die zijn zonden bestraft, zoekt zijn leven, niet zijn dood. Achab gehoorzaamt als een kleine jongen. Achab toog op om te eten en te drinken. Elia voorzegt hem nu de komst van de drie en een half jaar verbeide regen: „...Ik hoor het geruis van een overvloedige regen."

Elia doet meer.

Verder het gebergte in gaat hij naar de hoogte van Karmel om te bidden. De regen komt niet zo maar. Ze moet afgebeden worden, zelfs door Elia. Jacobus zegt, dat Elia een gebed bad en het regende niet en dat hij andermaal een gebed bad en het regende. Dit was niet zomaar een gebed: daar ging een offer, een zoenoffer aan vooraf. Daar was schuld verzoend, als door Christus.

Dan ook ging Elia op nagr de hoogte van Karmel. Men kan overal bidden. Maar ook weer niet overal zó bidden. Daarvoor ging de Heere Jezus naar een verre en eenzame plaats, op een berg of in de woestijn. Elia naar de hoogte van Karmel. Voor het echte bidden, voor het bidden in bijzondere omstandigheden, moet men nogal eens ver gaan, daar moet men nogal eens wat voor over hebben. Dat kan men in de drukte niet doen, dat kan men onder de mensen niet Goen. Dan moet men met God alleen zijn, in het eenzaam, in het met God gemeenzaam. Dat kost ook de inspanning van alle krachten. Dan bidt men van top tot teen: heel de ziel, maar ook heel het lichaam. „Hij breidde zich uit voorwaarts ter aarde." Plat op de grond, lang uitgestrekt. Voorwaarts, met zijn aangezicht in het stof. Volledige vernedering voor God. „Daarna legde hij zijn aangezicht tussen zijn knieën." Met zijn hoofd in de schoot, met zijn hoofd gebogen tussen zijn knieën. Opgevouwen als het ware. Die grote man Elia zó klein voor God. Alsof hij al de schuld had, die Achab en het volk had. Bidden... om regen!

Door zijn knecht verbeid

, , En hij zeide tot zijn jongen: Ga nu op, en zie uit naar de zee. Toen ging hij op, en zag uit en zeide: Er is niets."

Er wordt vermoed, dat het kind van de weduwe van Zarfath knecht bij de profeet Elia was. Het zou kunnen. Toen was hij een kind en sedertdien is er al weer een paar jaar verlopen. Maar dat weten wij niet. Hij heeft in elk geval nu een knecht, een jongen, zoals later ook Elisa.

Profeten zijn grote mensen, maar zij voeren geen grote staat. Zij zijn als vorsten Gods. De engelen dienen hen. De raven dienen hen. De weduwen dienen

hen. De kerk Gods dient hen. De koningen gehoorzamen hen. Maar zij zelf zijn aller dienaar. Zij mogen wel een knecht hebben, want u ziet, dat hun geestelijke arbeid geheel hun kracht opgebruikt. Zij kunnen niet aardse zorgen, tijdelijke zor-' gen hebben. Ook in hun geestelijke dienst moeten zij geholpen worden. Gelukkig het knechtje, dat voor hun aangezicht dient. Als hij maar niet een Gehazi-hart heeft. Hij zal niet slechts een huisknecht zijn, maar één die ook bij het geestelijk werk, bij de dienst des HEEREN betrokken is. De verhouding van Elia en Samuël en die van Elia en het kind van Zarfath (stel dat die het knechtje geworden is!) is een zeer innige, die van vader en kind. Van deze jongen wordt ten eerste veel gehoorzaamheid gevraagd, ten tweede ook veel geloof. Hij moet van de hoogste top van de Karmel, waar Elia is gaan bidden, naar een andere meer naar de zee gelegen hoogte om over zee te kunnen zien. De jongen is dus ook bij het bidden van Elia geweest, als enige. Wat een voorrecht voor zo'n jongen om ook in de verborgen omgang van Elia met God toegelaten te worden. Waar voor het land en voor het volk gebeden worden, zal allicht ook wel een gebed voor hem bij zijn. , , Ga eens kijken naar zee." Komt terug: „Niets." De jongen maakt kennis, zelfs bij Elia, met niet verhoorde of althans nog niet verhoorde gebeden. Zelfs bij Elia! Hij maakt straks kennis met vindenstijd, met groteske gebedsverhoring, maar eerst met wachtenstijd. Elia kende dat. Na de eerste maal zegt hij: „Ga weder heen, zevenmaal!" 't Kan dus samen acht maal geweest zijn. Moet die jongen dan zes of zevenmaal voor niets lopen? Heel dat eind, berg af berg op? Neen, niet voor niets. Dat is Gods gewone doen. Hij leert ons bidden, biddend wachten, wachtend bidden. En maar volhouden, en maar wachten, niet afwachten, maar vèrwachten. Het moet wel zeer bepaald vèrwacht worden. Er moet iéts verwacht worden, namelijk het gevraagde, in dit geval regen na driejarige droogte. Er moet iemand verwacht worden, namelijk God, de Alzegenaar, de Gever van alle goed. Elia wist dat wel en hij zei: Ga zevenmaal. En de jongen ging, keer op keer. Zes keer niets. En toch was hij niet voor niets gegaan. Geloofsgangen zijn nooit voor niets. Gehoorzaamheid is in het Koninkrijk een geboden en gezegende zaak. Tenslotte komt hij met de boodschap: „Een wolkje als eens mans hand gaat op van de zee." 't Kwam niet eens van boven, 't Ging op uit de zee. Een kleine mistflard! 't Kan eigenlijk niet minder. En toch Elia doet! En toch de jongen doet. Geen kleine zaken. Twee mensen, een profeet en een profetenknecht, oefenen geloof, hoog in het gebergte ten bate van een land, ten bate van een volk, ten bate van een ongelovige en weerbarstige koning. En dat, waar deze twee mensen, meester en knecht, toch ook onder de druk van de honger en van de dorst door moeten, zij zo goed als de anderen.

Ik blijf de HEER' verwachten; Mijn ziel wacht ongestoord; Ik hoop, in al mijn klachten, Op Zijn onfeilbaar woord. Mijn ziel, vol angst en zorgen. Wacht sterker op de HEER', Dan wachters op de morgen; De morgen, ach, wanneer?

Hoopt op de HEER', gij vromen! Is Israël in nood, Er zal verlossing komen, Zijn goedheid is zeer groot. Hij maakt, op hun gebeden, Gans Israël eens vrij Van ongerechtigheden; Zo doe Hij ook aan mij!

Door Achab ontvangen

, , En hij zeide: Ga op, zeg tot Achab: Span aan, en kom af, dat u de regen niet ophoude."

De jongen wordt mede ingezet in het optreden tegen Achab, die geduchte vijand. Heeft hij eensdeels op Elia's ziel gejaagd, anderdeels voor Elia gevreesd, zal hij ook die jongen ontzien? De jongen gaat, zonder vrezen. Als het niet de jongen uit Zarfath was, dan is er toch iets van het gezag van Elia op hem overgeslagen. Was hij wel de jongen uit Zarfath, dan is hij een kind van genade en gebeden geweest. En hij gaat met de boodschap: „Span aan — kom af, dat u de regen niet ophoude!" De jongen zag een wolkje en hij gaat met de boodschap van een overvloedige regen. De jongen gelooft dat en zegt dat. Wat een zegen: zo'n knaap!

Wandelen door geloof. Handelen door geloof. Spreken door geloof.

De jongen gaat naar die boze, boze koning. Elia bad, Elia maakte zich klein, met zijn hoofd tussen de knieën. Maar Achab niet. Niet de minste verootmoediging, ook onder de zwaarste oordelen. Niet het minste geloof bij de grootste Godswonderen: vuur van de hemel, water van de hemel. Niet het minste gebed. Het volk riep: „De HEERE is God", maar hij geenszins. Hij zag de dood van vierhonderd en vijftig Baaisprofeten, als een oordeel Gods. Straf op hun zonden. Hij verblikte of verbloosde er niet van. Wat is een mens toch hard en ongevoelig onder de slagen Gods, onder de tekenen Gods, hij zal het ook zijn onder de zegeningen Gods! Dat is Achab. Beeld van de mens in zijn ongevoelige verharding. Er staat niet, hoe hij de jongen van Elia ontvangen heeft. Er staat niet, of hij nog iéts geantwoord heeft. Wel staat er dat intussen (tot zus en tot zo — tot hier en tot hier) de hemel van wind en van wolken zwart werd. Die jongen had dus toch maar gelijk. En er kwam een grote regen en Achab rééd weg. Als een kleine jongen gehoorzaamt Achab het knechtje van de profeet. De jongen is koning en de koning is kind. Het is geen kleine zaak knecht van een profeet (één der grootsten van Gods Koninkrijk, een man van Gods wet, een man van Gods goede boodschap) te zijn, een knechtje van Gods Woord, een knecht van God te zijn. Gezegend zij die jongen! Beklagenswaard is deze vorst Achab, zelfs nu hij zonder gebed, zonder dankzegging, wegrijdt in de stromende regen. Ongevoelig voor straf — ongevoelig voor zegen!

Achab reed naar Jizreël. Dat was zijn zomerresidentie, een prachtig oord tussen Manasse en Issaschar. Daar is een schilderachtig landschap, met een schilderachtige kloof, waarin de bron Herod, waar Gideon zijn soldaten het drinken. De koning naar zijn lustverblijf en het volk in nood. Dat is Achab.

Intussen gaat ook van zijn hoogte Elia naar Jizreël. Hij kwam voor Achabs wagen uit, voor Achabs aangezicht uit. Achab zag hem dus gaan voor zijn wagen, die in dat bergland, berg op, berg af, dus niet zo vlot, kon gaan. Achab biedt aan de man Gods Elia geen plaats in zijn wagen. Daar is in voorspoed en in tegenspoed nu eenmaal een onoverbrugbare kloof tussen de dienstknechten Gods en de dienstknechten van Baal, tussen de kerk en de wereld, tussen dien die God dient en die Hem niet dient. Elia behoeft van Achab zulk een dienst niet. „Want de hand des HEEREN was over Elia." Dat betekent zoveel als: de Geest des HEEREN kwam over hem. De HEERE gaf hem extra-ordinaire, buitengewone kracht. Om hem te doen spoeden voor de wagen uit. Dat is de Elia, die straks op engelenwagens van de aarde gedragen wordt. Hij wordt nu niet op engelenhanden, maar op Gods handen gedragen met grote snelheid en zekerheid over de wegen voor Achab uit. Met omgorde lendenen om te gaan. Ook de natuurlijke middelen om te gaan moeten zelfs door een profeet benut worden. Om volwaardig het pad te lopen. Wat Elia te Jizreël moest doen?

Voor Achabs aangezicht gaan als de man Gods, de brenger van regen en zegen. Voor des volks aangezicht gaan als de man Gods. Opdat het volk wete, opdat Achab wete, dat er een God in Israël is.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 15 september 1973

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

Er is een geruis van overvloedige regen

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 15 september 1973

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's