Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

ELIA'S VLUCHT

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

ELIA'S VLUCHT

13 minuten leestijd Arcering uitzetten

En Achab zeide Izébel aan al wat Elia gedaan had, en allen, die hij gedood had, te weten al de profeten, met het zwaard. Toen zond Izebel een bode tot Elia, om te zeggen: Zo doen mij de goden en doen zo daartoe, voorzeker, ik zal morgen omtrent deze tijd uw ziel stellen als de ziel van een hunner.

Toen hij dat zag, maakte hij zich op, en ging heen, om zijns levens wil, en kwam te Berseba, dat in Juda is; en liet zijn jongen aldaar. Maar hijzelf ging heen in de woestijn een dagreis, en kwam, en zat onder een jeneverboom, en bad dat zijn ziel stierve, en zeide: Het is genoeg, neem nu HEERE! mijn ziel, want ik ben niet beter dan mijn vaderen.

En hij legde zich neder en sliep onder een jeneverboom; en ziet, toen roerde hem een engel aan, en zeide tot hem: Sta op en eet! En hij zag om en ziet: aan zijn hoofdeinde was een koek op de kolen gebakken, en een fles met water; alzo at hij en dronk en legde zich wederom neder. En de engel des HEEREN kwam ten anderen male weder, en roerde hem aan, en zeide: Sta op, eet! want de weg zou voor u te veel zijn. Zo stond hij op, en at, en dronk, en hij ging, door de kracht derzelver spijze, veertig dagen en veertig nachten, tot aan de berg Gods, Horeb. 1 Kon. 19: 1-8.

Elia bedreigd

Het is niet zo'n verheven stof, die onze aandacht vraagt, als Elia op de Karmel, maar het is ook Gods Woord en het is evenzeer tot onze lering beschreven. Het is wat Jacobus ons leert: „Elia was een mens, van gelijke beweging als wij!"

„Achab dan zeide Izebel aan al wat Elia gedaan had, en allen, die hij gedood had, te weten al de profeten, met het zwaard." Daar is Achab in zijn ware gedaante, de serviele vorst, die ondergeschikt is aan de eigenlijke regente, zijn vrouw Izebel. Hier ziet u de vloek van het gemengde huwelijk. Hier ziet u de man, die een Israëliet was, gehuwd met een vrouw, die een Syrische was, een heidin. Deze man heeft de godsdienst van zijn vrouw overgenomen en bovendien deze godsdienst opgelegd aan het hele volk. En het volk volgde wel. Bijna geheel. Achab heeft niet geroepen, toen het volk tot een betere keuze kwam: „De HEERE is God!" Willoos heeft hij de voltrekking van het oordeel over de Baaisprofeten aangezien. Maar hij heeft niet meegedaan. Het heeft hem niéts gedaan toen dat ontzagglijke vuur van de HEERE nederdaalde, dat zo heet was, dat zelfs de altaarstenen verteerd werden. Achabs ogen hebben gezien, wat eenmaal geschieden zal, als het gebergte zal smelten als was voor 't aangezicht des HEEREN. Het heeft Achab ook niets gedaan toen na drie en een'half-jarige droogte van de hemel overvloedige regen daalde. De botte, onverschillige vorst reed wel naar huis. toen Elia door de hand des HEEREN vóór zijn wagen ging. Nu volgt zijn verslag voor de bazin.

Er staat dat hij Izebel aanzeide alles wat Elia gedaan had, daarna staat met name genoemd de dood van de profeten. Het offer van de baaispriesters en dat van Elia, het antwoord van vuur en van regen wordt in de tekst met name niet genoemd. Misschien is dat te verstaan in dat „alles wat Elia gedaan had". Het maakt dan wel de indruk op ons, dat Achab door al de daden Gods geenszins getroffen werd, maar alleszins en alleen maar door het oordeel, dat over de priester kwam. Zo is dat! De wereld kant zich alleen tegen de straffen Gods, maar merkt niet op de daden Gods, niet op de wonderen Gods en niet op de genade Gods. Hij rept ook niet over al het bloed van Gods profeten, dat door hun handen gevloeid had en dat nu gewroken werd.

Izebel zendt terstond een bode tot Elia, met de boodschap: „Zo doen mij de goden en doen zo daartoe, voorzeker ik zal morgen omtrent deze tijd uw ziel stellen als de ziel van één hunner." Ik weet niet goed, wat ik van Izebel denken moet. Waarom laat ze een boodschap sturen? Sommigen denken, dat zij Elia de gelegenheid wil geven om te ontsnappen. Ik geloof dat niet. Zij hebben al een prijs op Elia's hoofd gezet. Hij was allang vogelvrij verklaard. En hem dan nu laten ontsnappen na de dood der profeten van Baal? Dat laat zich niet gemakkelijk denken, 't Kan natuurlijk vrees geweest zijn voor Elia. Woede en vrees tegelijk. Het valt op, dat zij op Achabs verhaal geen woord antwoordt, dan alleen het bevel om dit Elia aan te gaan zeggen: „Morgen gaat gij als .. tt zij.

Ik denk voor het naast, dat deze boze vorstin losbreekt in woede. Zij begint te vloeken. Zo doen (mij) de goden en zo doen zij daartoe. Dat is een zeer groot bewijs van machteloosheid als iemand gaat vloeken, als iemand zichzelf vervloekt. Nu had 'zij van een vloek bij haar goden weinig hulp te wachten, weinig kwaad te vrezen. Wel zweert zij: Elia tegen de morgen dood. In haar drift is zij zichzelf niet meester en zegt zij woorden, die onzinnig zijn en die Elia gelegenheid geven te ontkomen. Lage vorstin. Dwaze vrouw. Boze vrouw.

Elia ontmoedigd

„Toen hij dat zag, maakte hij zich op en ging heen, om zijns levens wil, en kwam te Berseba, dat in Juda is." De grote, grote Elia, toch ook een mens. Zo vlak na zijn grote daden, toen hij alleen stond tegenover de koning, tegenover al die Baaisprofeten, tegenover het hele volk, vreesde hij niets en niemand. Toen de hand Gods over hem was in de gang naar Jizreël vreesde hij niets, zelfs niet in het gaan naar de plaats, waar Izebel was. Immers de hand Gods was toch over hem? Wat zou dan een nietig mens hem doen? Wordt nu die grote man bevreesd voor een vrouw? Nu was die Izebel een vreselijke vrouw. Zij had wat kwaad op haar geweten. Al het kwaad dat Achab deed, kwam eigenlijk bij haar vandaan. Er staat: „Als Elia dat zag", niet „Als Elia dat hoorde". Elia zag het als het ware al voor zijn ogen. Hij ging heen om zijns levens wil. De ere Gods was het enige wat hem bewogen had. Het wezenlijk belang van dit volk was zijn oprechte bedoelen. Bovendien had Elia alleen maar gehandeld in opdracht van zijn God in alle dingen, die geschied waren. In het uiterste was hij gespannen geweest, toen dat hele leger der Baaispriesters bad en vergeefs bad. Daarna was hij tot het uiterst gespannen toen hij offerde en bad, toen hij de pro-

feten doodde en vooral toen hij om regen bad, waarbij heel zijn lichaam en zijn ziel in actie geweest was. Toen weer, toen hij voor Achabs wagen draafde, al was het door de hand des Heeren, maar dan toch met omgorde lendenen.

En nu in eens, op de onheilsboodschap dezer boze vrouw, sloeg Elia's gemoed neer. U leest hier niet, dat hij opdracht kreeg van de Heere, alleen maar dat hij ging, om zijns levens wil, tot Berseba, dat in Juda is. Berseba is de uiterste zuidpunt van het land. Dat strekt zich uit van Dan tot Berseba toe. Dit was Juda, dat onder Josafat stond. Hier was hij dus buiten bereik van Achab in diens gebied. Maar de zoon van Josafat trouwde met de dochter van Achab en Izebel. Dus voelt Elia zich ook hier niet veilig. En dit was nog wel de historische plaats: de „put van de eed", waar Abraham offerde, waar Izaak offerde, waar Jacob offerde. Hierheen trok Elia's hart. En toch ook hier niet veilig. Wat is toch een hart, dat door de vrees wordt gejaagd? Verder moest Elia, verder de barre woestijn in. Door de vrees gejaagd. Door de dood gejaagd, die hem op de hielen zat. Dan maar sterven in deze huilende wildernis, waar ieder sterven moest, die van geen proviand en van geen waterzakken voorzien was. Elia wilde dan wel sterven, maar dan door de hand zijns Gods. 't Was dan wel niet het Godzalig verlangen van Paulus, om ontbonden te worden om met Christus te zijn, maar toch wel een weggenomen worden door de HEERE Zelf.

Elia liet de jongen aldaar. Wij lezen van dit knechtje niet meer. Hier op de historische plaats, waar de vaderen hun tenten neersloegen, waar zij offerden, waar zij baden, daar liet hij de jongen achter. Wij kenden de jongen aan zijn geloofsdaden. Gezegende ogenblikken zijn het voor de jongen geweest, om getuige te zijn van de geloofsdaden van deze grote in Israël, om zelfs mede ingewikkeld te zijn in die grote daden, om mede door het geloof te handelen en te wandelen. Het zal de jongen bespaard worden, om zijn grote meester in diepe moedeloosheid te zien nederzinken. Maar met dit geloofsbezit uit zijn kindse dagen kon de jongen verder, kon hij het leven in. Voor Elia was het:

'k Wou vluchten, maar kon nergens heen, Zodat mijn dood voorhanden scheen, En alle hoop mij gans ontviel, Daar niemand zorgde voor mijn ziel.

Ik riep tot U, ik zeid': o HEER', Gij zijt mijn toevlucht, sterkt' en eer; Gij zijt, zo lang ik leef, mijn deel, Mijn God, wien ik mij aanbeveel.

Hoor mijn geschrei; 'k ben uitgeteerd, Door mijn vervolgers overheerd. Ai! help en red mij uit de nood, Want hunne macht is mij te groot.

Elia bemoedigd

Nog een dagreis gaat Elia verder in de woestijn en als hij nederzit onder een je-neverboom dan bidt hij om te mogen sterven. Ik weet niet of dat wel eens meer voorkomt in de bijbel, dat een bijbelheilige om zijn dood bidt. Wel lezen wij, dat bij— belheiligen bij hun sterven hun ziel Gode bevelen. Hier bidt Elia: „Het is genoeg, neem nu, HEERE, mijn ziel, want ik ben niet beter dan mijn vaderen." Dan gaat Elia inderdaad liggen om maar te sterven. En hij sliep. Zou dit worden de slaap des doods? Zou de HEERE het deze rechtvaardige geven in deze slaap: de wens zijner ziel? Hij is niet beter dan zijn vaderen. Welke van Gods profeten is niet kwalijk behandeld, euvel geduid wat zij deden en spraken, welke van Gods profeten is niet vervolgd, kwalijk behandeld en gedood? Neem mijn ziel, HEERE, genoeg heb ik geleefd, genoeg gearbeid, genoeg geleden, genoeg gedragen de last van de kerk, de last van land en volk. Elia legt alles neer: zijn leven en zijn levenswerk! En hij sliep in.

En ziet, een engel roerde hem aan. De dienstknecht des ^HEEREN. De dienstknecht van Gods volk. Zachtkens en vriendelijk. Wie Elia mocht tegen zijn, niet Gods engel, niet de HEERE Zelf. Wie Elia mocht laten alleen staan, van wie Elia zich mocht ontdaan hebben (het knechtje!), de engel des Heeren laat hem niet alleen. Die legert zich rondom hen, die Hem vrezen. Hij roerde hem aan. Wat handelt God toch beter met een mens dan de mens met zichzelf en wat handelt de Heere toch mild en zachtmoedig met Zijn vluchtende en dwalende volk. Zocht Elia in deze huilende wildernis de dood zonder eten en zonder drinken, de engel Gods, en ook de God van de engel nam op zich om Elia te helpen en te voeden. Elia vroeg de dood, hij kreeg het leven. Geen enkele berisping, geen hard woord, geen verwijt. Men slaat gewonde mensen niet. Wat toont de Heere toch rijk in armhartigheden te zijn, eindeloos goed. Hij, Die Zijn volk veertig jaren voedde n deze woestijn met manna, zal ook Zijn ienaar wel veertig dagen kunnen en wilen onderhouden.

Elia zag om en ziet aan zijn hoofdeinde een koek op de kolen gebakken en een fles met water. Hoe komen die daar? Die stonden daar toch niet toen Elia daar ging zitten? Die stonden daar toch niet toen Elia na zijn gebed ging liggen? Hier zijn toch geen mensen geweest, die dit hebben achtergelaten? Hier zijn toch geen mensen geweest, die dit hebben gebracht? Vers brood. Vers water. Dit is brood uit de hemel. Dit is water uit de hemel. Evenals eertijds het manna. Evenals eertijds het water uit de rotssteen. Men mag vrijelijk zeggen: van Christus. Men mag vrijelijk zeggen: uit genade.

Elia at en dronk. Elia is er nog niet bovenuit, niet door de engelenverschijning, niet door het en" gelenwoord, niet door de engelenspijze. Hij legt zich weer neder. Wat is moedeloosheid toch een diepe kwaal. Wat is moedeloosheid toch een diepe kuil.

Moedeloosheid — hoorde ik eens een godvruchtig prediker zeggen — is zonde tegen het geloof, tegen de hoop, tegen de liefde. En de HEERE zwijgt in Zijn liefde. En de engel zwijgt in zijn liefde. Daar is kwaad, wat men het best zwijgend kan gebeteren. Zo doet ook de Heere Jezus. Wat zwijgt Hij toch veel in Zijn liefde voor Zijn volk, voor Zijn moedeloos volk, voor Zijn dwalend volk.

De engel, en nu staat er „des HEE- REN" bij, dat stond er de eerste keer niet bij. De engel van de God van genade, van de God der ontferming, lees vrijelijk: van de Vader van onze Heere Jezus Christus, lees vrijelijk: de engel van de Heere Jezus Zelf. Sommigen menen: Christus Zelf. O volheid van goedheid: Christus bij Elia in de woestijn! En dan dat tere woord: „Sta op, eet, want de weg zou voor u te veel zijn."

Net had hij gegeten. Moest hij nu weer eten? Misschien had hij zomaar wat gegeten. Er staat althans niet van nieuw brood, van meer brood. Wat kan een moedeloos mens, die de dood begeert, ook eten en drinken nalaten: het werk, maar ook de nodige verzorging. Wie in het werk Gods staat, die kan zeker zijn van de verzorging Gods. Maar daar ligt ook een roeping voor hem zelf. Hij moet minstens eten, wat God geeft. Hij moet minstens drinken, wat God geeft.

De weg zou voor u te veel zijn. God had een weg voor Elia. Naar Horeb — naar Elisa — naar Hazaël — naar Jehu. — En dan naar huis, dan naar de hemel. Voorshands moet Elia naar Horeb. Door de kracht van die spijze. Dit bevreemde u niet: het was hemelspijze. Meer nog dan die van de raven. Meer nog dan die van de weduwe. Dit had de engel des HEE- REN, dit is de HEERE Zelf, hem gegeven. Daarom lag daar die kracht in. Als in de boom des levens, waarvan etende iemand het eeuwige leven hebben zal.

Veertig dagen reizen achten bijbelverklaarders niet nodig om tot Horeb te komen. Heeft Elia omgezworven? Ik denk het niet. God meet Zijn maten vol. Het getal veertig speelde een grote rol bij Mozes. Elia trekt op Mozes aan. Naar de plaats, waar Mozes zijn God ontmoette, op Horeb. Mozes is de evenknie van Elia. Een knecht van God als hij. Een knecht van Jezus, als hij. Samen zullen zij eens met Jezus staan op de berg der verheerlijking. Samen zullen zij nu eeuwen na elkaar op dezelfde berg God ontmoeten, de God van de Wet, de God van het Evan- " gelie, de God van alle barmhartigheid.

Het is die barmhartigheid, dat Elia niet vernield is, dat Zijn trouw aan Elia alle morgen nieuw was. Elia's naam betekent: „Mijn God is de HEERE."

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 22 september 1973

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

ELIA'S VLUCHT

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 22 september 1973

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's