Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

ELIA'S HERVATTE ARBEID

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

ELIA'S HERVATTE ARBEID

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

En de HEERE zeide tot hem: Ga, keer weder op uw weg, naar de woestijn van Damascus; en ga daarin en zalf Hazaël ten koning van Syrië; daartoe zult gij Jehu, de zoon van Nimsi, zalven ten koning over Israël; en Elisa, de zoon van Safat, van Abel- Mehola, zult gij tot profeet zalven in uw plaats. En het zal geschieden, dat Jehu hem, die van het zwaard van Hazaël ontkomt, doden zal; en die van het zwaard van Jehu ontkomt, dien zal Elisa doden. Ook heb Ik in Israël doen overblijven zevenduizend, alle knieën, die zich niet gebogen hebben voor Baal, en alle mond, die hem niet gekust heeft. Zo ging hij van daar, en vond Elisa, de zoon van Safat; dezelve ploegde met twaalf juk runderen voor zich heen, en hij was bij het twaalfde; en Elia ging over tot hem, en wierp zijn mantel op hem. En hij verliet de runderen en li®p Elia na en zeide: Dat ik toch mijn vader en mijn moeder kusse, daarna zal ik u navolgen. En hij zeide tot hem: Ga, keer weder, want wat heb ik u gedaan? Zo keerde hij weder van achter hem af, en nam een juk runderen en slachtte het en met het gereedschap der runderen zood hij hun vlees, hetwelk hij aan het volk gaf, en zij aten. Daarna stond hij op en volgde Elia na en diende hem. 1 Kon. 19: 15—21.

Elia en de Godsoordelen

De HEERE was in de wind niet, de HEERE was in de aardbeving niet, de HEERE was ook in het vuur niet. En na het vuur het suizen van een zachte stilte. Zo lezen wij. Van het suizen van de zachte stilte lezen wij niet, dat de HEERE daarin was. Wel lezen wij dat tóén Elia zijn aangezicht bewond en dat hij toen uitging en stond aan de ingang van de spelonk. Ook lezen wij dat toen de stem tot hem kwam: „Wat maakt gij hier, Elia? "

Wij zouden dus hieruit afleiden, dat de HEERE Elia slechts wilde leren, dat Hij geen God des gerichts was, maar alleen een God van ontferming. En nu moet toch Elia terug langs heel de lange weg van Horeb naar Berseba, langs Juda, langs en door het land van Achab en Izebel, zelfs naar de woestijn van Damascus. Alweer naar zo'n woestijn. Wat handelt God toch veel af in woest en eenzaam land! En wat moeten Gods dienaren toch veel dienst verrichten in woest en eenzaam land! God zet Zijn knechten waarlijk niet in een paradijs. Hoe dat nu zit met wind, aardbeving. vuur en die stilte, dat kunnen wij niet zeggen. Alleen dit kunnen wij ervan zeggen, dat Gods gedachten hoger zijn dan onze gedachten en wij begrijpen Hem niet. Niet in de wind, niet in de aardbeving, niet in het vuur en nu komt de HEERE toch met ontzettende oordelen.

Hazaël moet koning worden over Syrië, nota bene over dat Syrië, dat de bakermat was van de Baalsdienst. Dat was het land van Izebel. Dat was het land, waarmede Israël zich door Achabs huwelijk verzwagerd had. Alles wat Syrië deed, godsdienstig, cultureel, dat deed Israël op heel serviele wijze na. Slaafs. Welnu, zij zullen met hun eigen stokken geslagen worden. Hazaël zal onder koning Joram bloedig wraak doen aan Israël. Dat is altijd zo: Wie u leert God te verlaten, die zal daarna u verlaten. Wie u leert God dood te verklaren, die zal daarna u dood maken. Een volk dat God verlaat, heeft smart op smart te vrezen. Dat kan vrezen voor het zwaard, voor de honger, voor de pestilentie.

Dan ook Jehu moet koning worden over Israël, in de plaats van Achabs huis. U ziet de zonde van Achab bezocht worden aan zijn kinderen. Jehu heeft bijzonder de nog overgebleven Baaisprofeten, de profeten van het bos, gedood en ook heel Achabs huis. Dat is nog de oude bedreiging Gods uit het Noachitisch verbond: „Die bloed vergiet, zijn bloed zal vergoten worden." Achab en Izebel hadden zoveel profetenbloed vergoten, nu komt het aan henzelf. En dat zonder enig pardon. Ont-> houdt het maar voor altijd: „de revolutie verslindt haar eigen kinderen". Het onrecht mag lang schijnen te zegevieren, maar het recht zal zijn loop hebben.

Dan ook moet Elisa gezalfd worden in Elia's plaats. En wat overgebleven is van het zwaard van Hazaël en van het zwaard van Jehu, dat zal door het zwaard van Elisa verteerd worden. Wij denken hier aan de kinderen van Bethel, die door beren uit het bos werden overvallen en gedood nadat zij Elisa hadden nagegescholden. Schelden is een ding van laag gehalte, schelden van gezanten van Koning Jezus is zedelijk wel zeer laag. De HEERE zegt zo: „Tast Mijn gezalfden, Mijn profeten niet aan!" Wie dat doet, tast Gods oogappel aan. Nu waren deze kinderen juist uit Bethel — de eerste stad van de kalverendienst. Die hadden de haat tegen de godsdienst en tegen Gods knechten met de paplepel ingekregen van hun ouders. Het is wat, als uitgerekend de kinderen van deze stad door zo'n kennelijk Godsoordeel getroffen worden! Men merke daar maar op.

Elia en de zevenduizend

„Ook heb Ik in Israël doen overblijven zevenduizend." Men kan ook vertalen: „Ook zal Ik in Israël doen overblijven zevenduizend." Maar laat ons het houden bij de bekende lezing, al geeft de kanttekening ook de andere weer.

Wat een les voor Elia, die dacht en die ook zeide éénmaal en andermaal, dat hij maar alleen was overgebleven! Ik hoor dat heel vaak zeggen, dat er toch maar zo weinig zijn, die zalig worden, die God vrezen, die God dienen. Zo heel, heel weinig. Ik weet zeer wel, dat er teksten in de bijbel zijn, die in de richting van het kleine getal wijzen. Maar als ik dan sommigen hoor klagen, dat er zo heel, heel weinigen zijn, dan moet het toch die mensen wel droef te moede zijn. Of wil men door de maat zo heel, heel klein te maken soms de indruk wekken, dat men zelf het zo heel, heel nauw neemt? 'k Ben daar wel eens bang voor: hoe zwaarder, hoe naarder. Sommigen vragen zich bezorgd af, of er in hun woonplaats wel één is, sommigen zelfs, of er in het ganse land wel één is. Dat is vaak meer speculatie dan godsvrucht, dat is vaak meer filosofie dan theologie. Evenwel, als er bijna geen kinderen Gods zijn, bijna geen volk Gods is, dan rekenen zij kennelijk zichzelf daar toch wél bij. Twee vragen zouden wij dan willen stellen. Ten eerste: denkt men dan zo karig van het genadebetoon van die God, Die toch mild is in het schuld vergeven? Ten tweede: is men dan nooit bang, dat men het werk van de Heilige Geest in mensen zou • loochenen? Weest u daar

maar voorzichtig mee, dat gij de Heilige Geest niet liegt. Als predikers zulke dingen zeggen, dan spreken zij daarmee een vernietigend oordeel uit over hun eigen bediening. En men mag ook wel bedenken, dat men weder-gemeten zal worden met de maat waarmee men zelf anderen meet, en wel zeker het werk Gods. Laat ons toch van Zijn hemelse goedheid niet aards gedenken. Men kan wel merken, dat naar de mate men er zelf geestelijk goed voorstaat, naar die mate is men ook milder voor een ander en voor anderen. En naarmate men zelf er donkerder voorstaat, naar die mate ontdekt men ook minder genade bij, een ander. Bedenkt maar, dat de liefde geen kwaad denkt: ze hoopt alle dingen, ze gelooft alle dingen!

Zevenduizend, zegt de HEERE. Dat is, zeggen de kanttekenaren: zeer velen. Leest Leviticus 26 : 8!

Deze hadden toch de knieën niet voor Baal gebogen. Misschien zal iemand zeggen: Ja maar de knie voor Baal niet gebogen, wil daarom nog niet zeggen: de knieën voor de HEERE wèl gebogen. Dat was al groot, als iemand voor de algemene godsdienst van die dagen bedankte, dat hij daaraan niet meedeed. Evenwel: wat de HEERE prijst, laat ons dat maar niet misprijzen.

Zevenduizend: alle mond, die Baal niet gekust heeft. Dat was de gewoonte daar: het beeld kussen. Dat was dus niet slechts geloven in die god, maar dat was ook liefde betuigen aan die god. Welnu, de zevenduizend hadden geen enkele liefde betoond aan die goden. Omdat ze wel liefde hadden voor die andere God.

Bewaar mij toch, o alvermogend God! 'k Betrouw op U; schenk hulp, verhoor mijn smeken. O mijne ziel, gij hebt vrijmoedig tot Uw God en HEER', uw Bondsgod, durven spreken: Gij zijt de HEER'; ik zal U nooit verzaken. Ofschoon tot U mijn goedheid niet kan raken.

Maar 't heilig volk, dat op deez' aarde leeft. Dat heerlijk volk, mijn lust, ontvangt al 't voordeel. De snode schaar, die rijke giften geeft Aan and're goön, verzwaart de smart in 't oordeel; 'k Zal op 't altaar hun offerbloed niet plengen, Noch ooit hun naam op mijne lippen brengen.

Elia en zijn opvolger

Elia ging en vond Elisa, de zoon van Safat. De laatste opdracht volbrengt Elia het eerst. God had nadrukkelijk aangewezen: Elisa, de zoon van Safat, van Abel- Mehola. Abel-Mehola is in Issaschar gelegen, aan de zuidgrens tegen Manasse aan, niet ver van Dothan. Elia vónd Elisa, juist toen hij met de knechten aan het ploegen was met twaalf span ossen en twaalf ploegen. Dat moet dus wel een gezeten boer geweest zijn. Hij is een man, die zelf mee wist aan te pakken, die met zijn volk stevig aan de arbeid was. Hij hield wel het toezicht op het elftal, dat anderen menden, want zij ploegden voor hem henen. Hij zal een van de zevenduizend geweest zijn, want zodra Elia hem gevonden heeft, ging Elia tot hem over, tot hem m over, over het land heen. De Geest Gods zal hem hebben aangewezen en hem, Elia, ingegeven hebben: „Deze is het, zalf hem." Voorshands lezen wij van de zalving niets. Sommige commentaren spreken dan ook slechts van aanwijzen. Het omwerpen van zijn eigen mantel was evenals de zalving een zinnebeeldig teken van het bekleden met de waardigheid van een ambt. Later bij Elia's hemelvaart zal metterdaad de mantel van Elia's schouder afglijden en dan zal Elisa de mantel opnemen en dragen. De Oosterling is rijk in zinnebeeldig handelen.

Elisa verlaat terstond de runderen, bereid tot de dienst. In onze tijd laat men altijd geroepen leraren hevig tegenstribbelen, als om de echtheid van hun roeping te laten zien. Maar o wee, als iemand anders aan hun bekwaamheid of ambtsvervulling twijfelt. Daar is toch zoveel geveinsdheid in de godsdienst. Elisa is terstond bereid. En dat toen de uitoefening van het profetenambt levensgevaarlijk was. Om Elia op te volgen, op wiens hoofd een prijs stond, dat was toen nogal wat. Wat een moed had deze jonge boer. Daar was nog iets. Hij had er nogal wat voor over: namelijk heel dat grote bedrijf. Hij slacht zijn juk ossen, verbrandde de ploeg en het tuig en gaf van die twee ossen een afscheidsmaal. Aan het volk. Dat kan zijn aan zijn knechten, 't kan zijn aan het volk van Abel-Mehola. Dat is nogal wat om publiekelijk voor al het volk de dienst des Heeren te aanvaarden. Dit was een afscheid van zijn dorp, een afscheid van zijn werk, een afscheid van zijn bezit, een afscheid van zijn volk. Net als later de discipelen van Jezus, die de visnetten verlaten.

Hij vraagt afscheid te mogen nemen van zijn vader en moeder. Het is toch wel echt, hè, als iemand vader en moeder verlaat om des Evangelies wil, en dat in deze perikele dagen. Waarlijk één van de zevenduizend. En ik denk zo, die knechten en dat volk met hem. Anders zouden zij deze feestelijke maaltijd ter ere van een ambtsaanvaarding in de dienst des Heeren wel niet mee hebben willen maken. Neen, men is hier wel denkelijk in een hele kring van mensen, die in het afgelegen Abel-Mehola tot de zevenduizend (de kanttekenaren zeiden dus „zeer velen") gerekend kunnen worden.

Als Elia Elisa toestond om afscheid te gaan nemen, dan zegt hij: „Want wat heb ik u gedaan? " Dat is niet een spijt betuigen, als zou hij, de moedeloze profeet, die er zelf niet meer doorzag, denken: , , 'k Heb ook eigenlijk te veel van deze jonge man gevraagd!" Veel meer lees ik er in: „Ga terug naar uw ouders, maar bedenk wat ik u gevraagd heb." Het geheim ligt in die omgeworpen profetenmantel. Daar is als bij de zalving de Heilige Geest meegedeeld aan Elisa. Die zal hij metterdaad ontvangen, als hij de mantel bij Elia's hemelvaart definitief zal ontvangen. Dat is het geheim van de bereidwilligheid, van de moed, van de bekwaamheid van Elisa.

Hij stond op, volgde Elia en diende hem. Droeg hem zijn mantel en zijn schoenzolen na en goot water op zijn handen. Zo staat er. Men moet eerst leren dienen en volgen, wil men eens kunnen profeet zijn. Later zal hij vragen om twee delen van Elia's geest. Dat is een eerste kinds-erfdeel. Dat is een bescheiden deel van de grote gaven en genade van Elia. Nederigheid gaat voor de ere. En nederigheid zal het blijvend deel van Elisa zijn. Dè voorwaarde om dienaar Gods en dienaar der kerk te zijn.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 13 oktober 1973

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's

ELIA'S HERVATTE ARBEID

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 13 oktober 1973

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's