Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

EEN VERGETEN APOSTEL

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

EEN VERGETEN APOSTEL

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

(12)

„Naar Zijn wil heeft Hij ons gebaard door het Woord der waarheid, opdat wij zouden zijn als eerstelingen Zijner schepselen". Jacobus 1 : 18.

Eerstelingen Zijner schepselen

God zou het kwade voortbrengen, zo erd onder Jacobus' lezerskring geopperd. Met alle klem heeft Jakobus deze Godonterende gedachte van de hand gewezen. Mensen, dat kan niet. Het wezen van God s pure goedheid. En die goedheid Gods troomt er aan alle kanten uit. Gaven en iften dalen van boven naar beneden. Het wade is van beneden. Maar het goede s van boven. Dat komt van de Vader der ichten. God doet enkel goed. , , Hij brengt u voor ogen het voornaamste bewijs van e Goddelijke goedheid, die hij geprezen eeft, te weten, dat Hij ons tot het eeuige leven wederbaard heeft" (Calvijn).

We moeten vers 18 lezen tegenover de erzen 14 en 15. Tegenover wat onze wil oet, stelt de apostel de daad van Gods il. Onze begeerlijkheid, onze vèrdorven wil, baart de zonde en de zonde baart de dood. Maar God heeft ons naar Zijn wil gebaard tot het eeuwige leven door het Woord der waarheid.

Door onze wil liggen we in de dood. U weet nog hoe Jacobus bedoelt de schuld daarvan volledig op onze schouders te leggen. Onze dood is geen lot. Is geen gevolg van noodlottige omstandigheden helemaal buiten onze schuld. Nee, door onze eigen wil zijn we in de greep van de dood gekomen. Nogmaals, door onze wil midden in de dood. En nu komt daarnaast te staan: , , Naar Zijn wil heeft Hij ons gebaard." God kan in de dood laten. Hij kan in de ellende laten liggen. Maar dat is Zijn wil niet. Hij wil onze dood niet. Hij wil ons leven. God wil zelfs dat alle mensen tot kennis der waarheid komen. Waarom wil God dat? Omdat Zijn wezen onbegrepen en ondoorgrondelijke goedheid is. Calvijn heeft het eens zo ongeveer gezegd: God kan als de Schepper niet haten wat eenmaal uit Zijn hand is voortgekomen, ook al is het nog zo verdorven. Wie kan de grond peilen van die wil Gods waardoor Hij doden levend maakt? Zijn barmhartigheid is gronde-loos? „Naar Zijn wil".

.Als hij zegt, dat God ons willens of vrijwillig gebaard heeft, zo verklaart hij dat God door geen uitwendige oorzaak daartoe is gebracht geworden" (Calvijn),

„Naar Zijn wil", betekent dus allereerst dat God vrijwillig, zonder dwang, zonder aandrang van elders dode zondaren herschept. We staan hier voor het eeuwige welbehagen Gods waar al ons redeneren op vastloopt. Het is de vrije gunst die eeuwig God bewoog. „Naar Zijn wil". Er staat letterlijk alleen maar: willende. En dat betekent in de tweede plaats dat God doelbewust, met opzet, wetende wat Hij doet Zijn Kerk uit de dood tot het leven brengt. Niets dwong Hem daar toe, niemand vroeg Hem daarom, niemand eiste dat van Hem. Niets in ons en niets aan ons komt hier in rekening. God wil de zaligheid van Zijn kerk en daarom wordt ze zalig. Dat kan de duivel niet keren. Dat kan een mens niet keren. Dat kan de dood waarin we liggen niet keren.

Hier valt alle waardigheid, elke verdienste aan onze kant volkomen weg. God wil het kwade van onze dood niet. Hij wil het goede van ons leven. En daarom gebeurt er ook, wat er staat: „naar Zijn wil heeft Hij ons gebaard".

Baart onze begeerlijkheid de zonde en baart de zonde de dood. Zijn wil wederbaart ons tot het eeuwige leven. „Hij heeft gebaard". Dat werkwoord wijst op 't te voorschijn komen van het nieuwe leven. Het in het licht treden van Gods daad door de Heilige Geest. „De naam baring verklaart dat wij nieuwe mensen worden, dat wij de eerste natuur uittrekken als wij krachtig van God geroepen worden" (Calvijn). Daar is het oude voorbijgegaan en daar is het alles nieuw geworden. Gods eeuwige, vrije, almachtige, liefhebbende wil is gekeerd naar dode zondaren en naar een wereld verloren in zonde en schuld. Daarom ging de hemel open en daalde Gods goede gave en volmaakte gift af naar beneden. Naar Zijn wil en welbehagen schonk God Zijn eigen Zoon. Hij is de Zoon in Wie God al Zijn welbehagen heeft. In Wie al Zijn welbehagen is geopenbaard. In de kribbe van Bethlehem heeft God Zijn wil volkomen open gelegd. Ziet hoe dat u God bemint. En sinds die tijd is de Heilige Geest rusteloos bezig dat welbehagen Gods te ontvouwen in het herscheppen van dode zondaren tot nieuwe mensen. En hoe vindt dat plaats? „Door het Woord der waarheid". Dat betekent niet: door het prediken van allerlei waarheden. Maar dat Woord der waarheid is, om het met Paulus te zeggen, het Evangelie uwer zaligheid. God laat dat Woord verkondigen, uitdragen, uitzeggen, uitbazuinen door Zijn herauten. En dat Woord wordt tot een onvergankelijk zaad dat herschept tot een onvergankelijk leven door de kracht van de Heilige Geest. Nee, het gaat er hier niet om, om Gods werk in een schema te vangen. Gods werk past in geen enkel schema. Als Hij in ons leven gaat werken, dan worden alle schema's doorbroken. God handelt immers vrij en souverein naar Zijn wil. De apostel wil ook geen vaste bekeringsweg doorgeven. We mogen niet vergeten: Hij spreekt hier tot geboren kinderen, die hun oorsprong dreigen te vergeten. Die een vlek willen werpen op het goede van Vaders werk. Mensen, zegt hij dan. als jullie nu eens achterom zien en vandaar naar het heden kijken, dan kunnen jullie alleen maar zeggen: ik ben zoals ik ben door de wil van God gebaard. En al het andere komt uit me zelf. Maar Hij heeft me gebaard tot het leven in Hem. En Hij deed dat door het Woord der waarheid. Door dat Woord dat enkel waarheid bevat. Dat de waarheid zegt over mijn bestaan. Dat de waarheid zegt over God. Toen werd ik een leugenaar. Maar toen leerde ik zeggen: Uw Woord is de waarheid. Daar ben ik voor gevallen. Daar ben ik door herboren. Dat is één keer voor het eerst gebeurd. Maar door dat Woord der waarheid moet ik nog elke dag van de leugen afgebracht worden om vaster en vaster geworteld te raken in God zelf. Dat Woord der waarheid is het Evangelie der zaligheid dat vlees is geworden in Jezus Christus.

Als nu God door dat Woord zondaren wederbaart, wat hebben we dan dat Woord hoog te achten. In het Woord komt Gods wil op ons af. Gods wil tot onze zaligheid. En wat heeft de prediking van dat Woord dan ook alleen maar te zijn: ontvouwing van Gods wil en welbehagen in de Zoon van Zijn liefde. De prediking was voor Calvijn nooit een uiteenzetting van een aantal waarheden noch een laten horen van „bekende klanken" of een systematisch uiteenrafelen van een bepaalde heilsweg. De kracht van de prediking was dat God door Zijn Woord gemeenschap wil met de mensen, die Hem horen. Daarom kan de prediking niet afwachtend zijn. Ze is een levende spraak van God waardoor onze Heere Jezus Christus Zijn herdersambt uitvoert. In de prediking dringt Gods wil tot zaligheid bij ons aan. God laat ons niet met rust. Zijn wil is uw leven. Dat moet gehoord en gezegd en gevoeld worden door hen die het Woord horen verkondigen. Onbekeerd voortleven en intussen jaar en dag onder het Woord der waarheid verkeren, kan Gods wil niet zijn. Is Gods wil ook niet. Nee, „Hij heeft ons naar Zijn wil gebaard door het Woord der waarheid". U ook? Wat zegt u: nee, mij niet? Hoe is het mogelijk moet ik dan zeggen. Dat ligt niet aan God, maar aan uzelf. Uw wil verzet zich tegen Gods wil. Wie onder het Woord der waarheid niet leert buigen en sterven aan eigen willen en kunnen, diens wil zal eenmaal gebroken worden.

Zo gij Zijn stem dan heden hoort, verhardt u niet. Hij wil u wederbaren door het Woord der waarheid. Of geldt het ook u: Hij heeft ons, en ook mij, gebaard door het Woord der waarheid? Dan kunt u de verwondering niet op. Zijn wil overwon mijn wil. Ik was niet gewillig. Hij maakte me gewillig. Hij bracht me onder de band en de ban van het Woord. En nu is mijn oude leven stervende geworden, maar het nieuwe leven staat elke dag op. Hoe lief hebt u nu dat Woord. Zo lief als u uw moeder hebt uit wie u geboren werd, zo lief kreeg u die Vader der lichten door wiens wil u gebaard werd. En u hebt het Woord lief omdat het u werd de deur tot het leven.

Wel, God heeft ons gebaard „Opdat wij zouden zijn als eerstelingen Zijner schepselen". „Eerstelingen". Jacobus' lezers waren christenen uit de Joden. En die verstonden dat woord direct. De eerstelingen werden onder Israël aan de Heere gewijd. De eerstelingen van de dieren en van de gewassen van het land werden de Heere aangeboden als een teken dat alles de Heere toebehoorde.

Wel, in Christus, de Eerstgeborene aller creaturen, heeft God Zijn Kerk gewild als eerstelingen en naar Zijn wil heeft Hij ze gebaard door het Woord der waarheid opdat ze eerstelingen zouden zijn van al de schepselen. Zijn kinderen zijn Hem lief boven alles wat Hij schiep. Ze horen Hem in zeer bijzondere zin toe. Maar de eerstelingen waren ook een waarborg en een belofte van de volle oogst. Zo zijn ook Gods kinderen een waarborg en een belofte dat de grote oogst komen zal waarop de schepping Gods van de vloek bevrijd zal worden en delen mag in de vrijheid der heerlijkheid der kinderen Gods. En omdat Zijn kinderen nu de eerstelingen zijn, gaat Gods bijzondere zorg naar hen uit. Ze zijn Hem meer waard dan de engelen, ja, dan de hemel en de aarde. En als bergen zullen wankelen en heuvelen wijken, het verbond met Zijn „eerstelingen" weet van geen wankelen. Wat een troost, te mogen weten midden in de verzoekingen en beproevingen: Zijn oog slaat mij in liefde gade. Te behoren tot Zijn eerstelingen wil dan ook zeggen: bestemd voor de bijzondere dienst aan uw God. De eerstelingen waren onder Israël een offer aan God, een offer van dankbaarheid en belijdenis. Tot die dienst worden al Zijn kinderen geroepen. Hun leven zal dan een offer der dankbaarheid hebben te zijn. Daarom zijn kastijdingen nodig en beproevingen onmisbaar om al het onze meer en meer te verliezen en in een leven van heiligmaking volkomen de Heere toe te behoren. Geroepen tot een heilig leven. Ze behoren immers tot het uitverkoren geslacht en tot het koninklijk priesterdom. Dat zijn ze naar Gods wil. En dat hebben ze in de praktijk ook voor te leven. Ziedaar de hoge adel van de kinderen Gods: eerstelingen van Zijn schepselen. Straks komt de oogst. Daar zal de ganse kerk bijeenvergaderd zijn. Want de zaligheid is wel een persoonlijke zaak. Maar we zijn en blijven niet alleen. Jacobus zegt Hij heeft „ons" gebaard, opdat „wij" zouden zijn. Het brengt ons in de gemeenschap van allen die Gods Naam ootmoedig vrezen. Dan kunnen we ons hier soms voelen „als een eenzame mus op het dak". Maar we zijn het niet. We staan in de kring van allen die de eerstelingen van Zijn schepselen zijn. Als de oogstdag aanbreekt, staat het Lam op de berg Sion met de honderdvierenveertigduizend samen en dan zingen ze een nieuw gezang voor de troon. „Deze zijn het die het Lam vol-

en waar Het ook heengaat, deze zijn geocht uit de mensen tot eerstelingen Gode p w n het lam."

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 16 februari 1974

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's

EEN VERGETEN APOSTEL

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 16 februari 1974

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's