Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Schapen en het Lam

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Schapen en het Lam

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

Wij dwaalden allen als schapen, wij keerden ons een iegelijk naar zijnen weg, doch de HEERE heeft onzer aller ongerechtigheden op Hem doen aanlopen. Als dezelve geëist werd, toen werd Hij verdrukt; doch Hij deed Zijnen mond niet open: als een lam werd Hy ter slachting geleid, en als een schaap, dat stom is voor het aangezicht zijner scheerders, alszo deed Hij Zijnen mond niet open.

Jesaja 53 : 6 en 7

Als dwalende schapen

Het gaat in deze tekst over de woorden die Jesaja 53 zo wereldbekend hebben gemaakt, namelijk „het beeld" van het zwijgend Godslam. Men zou kunnen zeggen: het is de kerntekst van Jesaja 53. Dit is juist het woord, waarop de Moorse kamerling in zijn lezen van de profetieën vastliep. „Ik bid u: van Wie zegt de profeet dit: van zichzelven of van iemand anders." Hierop verkondigde Philippus hem Jezus.

Merkwaardig ook dat de Heere Jezus hier voorgesteld wordt als een Lam ter slachting en als een Schaap, dat zwijgt voor het aangezicht der scheerders, maar juist temidden van en handelend, voor dwalende schapen. Hier is het niet de goede Herder met Zijn schapen als in Johannes 10, maar een lam tussen de schapen en als een schaap tussen de schapen. Hier is duidelijk aan de orde dat de Heere Jezus mens werd tussen de mensen en ook mens werd vóór de mensen. En bij mijn weten is dit de enige plaats, met de aangehaalde plaats dan in Handelingen 8, waar deze vergelijking: een lam onder de schapen, een schaap onder de schapen, voorkomt. Zoals een Lam staande als geslacht, zal de Christus de geschiedenis ingaan, zo zal Hij tot in het rijk der heerlijkheid onder Zijn volk bekend staan en bemind zijn.

Het zijn Jesaja en de kamerling plus de Johannes van Padmos, die de Heere deze erenaam mochten geven. Nu dan.

„Wij dwaalden allen als schapen, wij keerden ons een iegelijk naar zijn weg." Het is wel verootmoedigend, dat de leden van Christus' kerk hier door één der voorname leden der kerk, Jesaja, met schapen worden vergeleken. De grote profeet is dan dus een ootmoedig man. Jezus noemt later Zijn discipelen óók schapen.

Dat kan een liefelijk beeld zijn voor de gemeente van Christus. Schapen hebben niet zoveel waarde, de waarde ligt alleen in dat wat zij de herder waard zijn. Men moet al vele duizenden schapen hebben en dan nog runderen en ezelinnen, wil men een herdersvorst zijn als Job en de patriarchen: Abraham, Isaac en Jacob. Wat is dat groot dat wij kleine, nietige mensjes waarde hebben voor de Heere Jezus, zo zelfs dat Hij Zijn hart daarop zet. Voor Hem zijn de schapen liefelijk, Hem zijn zij lief.

Schapen zijn kuddedieren. Dat is ook de gemeente van Christus. Laten er schapen zijn van een andere stal, die de Heere Christus ook toe moet brengen, daar is toch die ene stal van Zijn kerk en daar is ook die ene kudde. Schapen drommen altijd te samen, ook als zij ergens heengaan: zij vliegen altijd op één hoop. Dat heeft wat moois.

Schapen kunnen ook lelijk van de kudde afdwalen. Als zij eenmaal aan het grazen zijn, dan verliezen zij heel hun saamhorigheid uit het oog. Waar zij maar wat gras of waar zij maar wat groens zien, ook al is dat in een hoger of lager gelegen vlak, daar gaan zij op aan. Zo raken zij vaak door de begeerte hunner ogen heel het verband van de kudde en de herder uit het oog. Zo kan het in zo'n berg en heuvelland geschieden, dat heel de kudde verwaaid en uit elkaar geraakt aan het dwalen ging. Elk schaap in zijn eigen weg.

Dat beeld geeft nu de profeet van de kudde Gods: één groot aantal uit elkaar gedwaalde schapen. Elk in zijn weg. Elk naar zijn begeerte: de herder kwijt en de kudde kwijt. Zo nu is naar Jesaja's woord ons aller beeld. Verdwaalde schapen, zonder enige speurzin om terug te keren en de weg terug te vinden. Een dwalend schaap gaat al maar verder. Elk onzer ongerechtigheden is een zondepad. In dat pad dwalen wij: elke zonde is dwaling. Elke zonde voert van God af. Elke zonde voert van de kudde Gods, van de kerk af. En wij hebben het vermogen niet om ons van onze zonde af te keren en tot God weder te keren. Hoewel de Heere ons daartoe oproept: „Keert weder, keert weder, gij afkerige kinderen!"

Dwaling doet dwalen. Wie ver van God de weelde zoekt, vergaat eerlang en wordt vervloekt. God roeit hen uit, die afhoereren en Hem de trotse nek toekeren."

„Wij allen", zegt de profeet. Is dat zo met ons ook? Of geldt dat slechts een enkel losbandig verbondskind? Neen, dat geldt van ons allen. Als dat zelfs van Jesaja geldt, waar zullen wij dan blijven? Wij dwaalden allen.

Als een lam ter slachting

„Doch de HEERE heeft onzer aller ongerechtigheden op Hem doen aanlopen. Als dezelve geëist werd, toen werd Hij verdrukt; doch Hij deed Zijn mond niet open; als een lam werd Hij ter slachting geleid."

Drie dingen liggen ons hier ter verklaring, namelijk: ten eerste die op Hem aanlopende ongerechtigheden; ten tweede dat de afdoening van de schuld van Hem geëist werd; ten derde dat Hij ter slachting geleid werd, als een lam. Dat zwijgen laten wij nog even rusten tot het derde stuk van de preek.

De HEERE heeft onzer aller ongerechtigheid op Hem doen aanlopen. Dat is wat, dat dat dwalen van die hele kudde, dat de ongerechtigheden van die hele kudde, de zonden, waarin al die schapen verdwaald waren, aan dat ene schaap — een lam nog maar — gewroken werd. Die ongerechtigheden van de hele kudde ging Jezus niet doen, want Hij was zonder zonden, maar die werden Hem toegerekend. Die moest Hij boeten. Dat heeft God zo gewild. Dat heeft ook de Heere Jezus zo gewild. God heeft het op Hem doen aanlopen. Jezus heeft het op Zich laten aanlopen, heeft het op Zich genomen. Al die ongerechtigheden van Zijn volk, al die dwalende zonden zijn op Hem aangekomen.

Dan staat er ook: Als dezelve (dat is de schuld van dat dwalen, dat is de schuld van die zonden, dat is de schuld van die ongerechtigheden) geëist werd, toen werd Hij verdrukt. God laat ook in Zijn volk, zo min als van enig zondaar, geen zonde, die afdwaling van Hem is — en dat is de zonde altijd, dat is elke zonde! — ongemoeid begaan.

Gods gerechtigheid, die de mens niet dwalend geschapen had, die de mens niet in enige zonde geschapen had, eist die zondeloosheid terug. Gods gerechtigheid eist Zijn schapen terug, want zij waren Zijne. Maar Hij eist ze weer zonder zonde terug. Vlekkeloos rein. Zijn schapen. Schuldloze schapen. Dus eist Zijn gerechtigheid betaling en afdoening van de schuld der zonden.

Heeft nu dat ene schaap, Christus, Zich borg gesteld voor al de schapen, dan eist God de HEERE ook bepaald van dat schaap betaling. Is dat schaap nog slechts een Lam, dan van dat Lam betaling. Moet dan die schuld dat Lam drukken, zodat Hij verdrukt wordt, dan verdrukking. En zo staat hier dan: „Als dezelve geëist werd, toen werd Hij verdrukt."

En Hij zou verdrukt worden, ten dode toe. „Als een lam werd Hij ter slachting geleid." Jezus werd als een Lam door de dienaren van de priesters — dat zullen wel tempelwachters, dat zullen wel Levieten geweest zijn — gevangen en gebonden. En Hij liet Zich vangen, en Hij liet Zich binden. Een lam verzet zich niet, een lam heeft geen verweer. „Indien gij dan Mij zoekt, laat dezen henengaan!" Het Godslam, dat zich in de plaats stelt voor de schapen. God liet Zijn Zoon leiden ter slachting en dat was priesterwerk, en daartoe werd Hij ter slachting geleid. Christus, het Lam Gods, dat Zich ten offer wilde geven, liet Zich grijpen, vangen, binden, wegleiden ter slachting voor de schapen. Dat heeft ook de Zoon zo gewild. Het lam Gods, dat de zonde der wereld wegdraagt.

Ja maar ter slachting.

Op de dwaalzucht van God af stond de dood. Buiten God is geen leven, maar eeuwige dood. Buiten God kan geen andere straf ons wachten dan de dood. Wil dan Christus verlossen, dan zal Hij de dood met al haar verschrikkelijkheid smaken. Wil Hij voor al die schapen ten offer gaan, dan zal Hij ook bepaaldelijk geslacht worden.

En daar gaat Hij dan, als een Lam ter slachting, het dierbaar Godslam. Wat is Hij toch geslacht. Wat is het offermes er diep en aan alle kanten ingegaan, door en door, in het kostelijk en onschuldig vlees van een onstraffelijk lam.

Mijn God, Gij hebt Uw wond'ren groot gemaakt;

Wie is 't, die 't onbepaald getal Van Uw gedachten melden zal? Wat geest zo vlug, wat tong zo wel bespraakt?

Geen slachtvee, geen altaren, Vol spijs ten offer waren Het voorwerp van Uw lust; Gij hebt mij, naar Uw woord, Mijn oren doorgeboord En 't lichaam toegerust.

Brandofferen, noch offer voor de schuld, Voldeden aan Uw eis, noch eer. Toen zeid' Ik: Zie, Ik kom, o HEER'!

De rol des boeks is met Mijn naam vervuld. Mijn ziel, U opgedragen, Wü U alleen behagen: Mijn liefd' en ijver brandt; Ik draag Uw heil'ge wet,

Die Gij den sterv'ling zet, In 't binnenst ingewand.

Als een schaap dat stom is

„Als een schaap, dat stom is voor het aangezicht zijner scheerders, alzo deed Hij Zijn mond niet open."

Nog één eenvoudige gedachte rest ons in de tekst, namelijk die van het zwijgen van het Godslam tijdens Zijn lijden. Duidelijk is in alles gebleken dat Christus enerzijds niet als een kwaaddoener geleden heeft, anderzijds dat Hij wel voor anderer zonden geleden heeft. Als het over Zijn onschuld ging heeft Hij die onschuld duidelijk uitgesproken, bijzonder voor Pilatus. Dit moest toch van het lijdend Godslam duidelijk vaststaan, dat Hij onschuldig was. Immers had Hij ook maar enige schuld Zelf gehad, dan had Hij voor anderen niet kunnen betalen. Maar voorts om voor anderen te betalen zweeg Hij ten aanzien van de straf, omdat Hij die voor anderen dan ook rechtens leed. En daarom zweeg Hij veelal, voor de Hogepriester, voor Herodes, voor Pilatus hier en daar. Hij aanvaardde zwijgend het lijden. Hij zag er het priesterlijke offermes in, Hij zag er de Goddelijke gerechtigheid in. Hij boog in de vonnissen en in de uitvoering daarvan door de Hogepriesterlijke garde en voor de Romeinse soldaten voor Gods recht en Hij boog daarin voor de straf op de zonde der schapen, der dwalende schapen, om die op Zich te nemen voor hen.

Vandaar dit kostelijk zwijgen. Het spreekt van de gewilligheid van de Zaligmaker om voor hen te sterven, opdat zij leven zouden, de schapen Zijns Vaders. Het spreekt van Zijn gewilligheid om zonden, al hun zonden te boeten, opdat zij vergeving van zonden ontvangen zouden. Van al hun zonden! Hij had toch kunnen spreken. Een bede en legioenen van engelen hadden Pilatus' zaal, Herodes' zaal, des Hogepriesters zaal, Gabbatha, Golgotha gevuld en het was daar als onder Benhadads legers toegegaan. Hij had kunnen protesteren tegen het onrecht, dat mensen Hem aandeden. Hij had kunnen wederschelden, Hij had kunnen vloeken èn Kajafas èn Annas, èn Herodes, èn Pilatus, èn de kruisigende soldaten, maar Hij heeft als Hij gescholden werd niet wedergescholden en Hij heeft als Hij leed niet gedreigd. Ook niet met de eeuwige straf voor hen allen, Pilatus en zo meer. Hij deed dit niet. Hij zweeg en gaf het over dien, Die rechtvaardig oordeelt. Zelf bad Hij, niet voor hen allen, niet in de rechtszalen, niet voor die soldaten, wel voor Zijn kruisigers. Zijn zwijgen was op tijd en plaats veel zeggend. Het was voor de schapen Zijner weide een genadig zwijgen. Ik voor u, daar gij anders de eeuwige dood had moeten sterven.

Tenslotte. Zweeg Hij ook voor u? Kreegt gij een sprekend geweten als Jesaja: „Wij dwaalden allen"? Zijt gij daarbij inbegrepen? Voelt gij het dodelijke van de dwaling uwer zonden? Is dat een recht Gods, dat ook u betrof, dat Hij uw vonnis, uw straf, uw dood aanvaardde? Of zijn dat voor u onbekende, vreemde, of te ernstige zaken? Rekent gij de zonde zo zwaar niet? Maar zo gij instemt met Jesaja: „Wij dwaalden allen, wij keerden ons een iegelijk naar zijn weg", heb dan goede moed. Terwijl gij nog dwaaldet is Hij reeds voor voorziening gaan zorgen. Hij bracht het offer, Hij betaalde de schuld, voor de allen die met Jesaja instemmen. En dan ook voor hen allen, en dan ook volkomen, en dan ook zo gewillig, zo zwijgend accepterend. Wat een gewilligheid. Durft gij dan nog aan Zijn gewilligheid wanhopen? Of acht gij de hoeveelheid van uw schuld, uw bloedschuld te groot om door dit offer verzoend te worden? Hoopt toch volkomenlijk op de genade van de Heere Jezus Christus. En acht het bloed des Nieuwen Testaments niet onrein.

Gr.-A.

W. L. T.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 13 april 1974

Gereformeerd Weekblad | 16 Pagina's

Schapen en het Lam

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 13 april 1974

Gereformeerd Weekblad | 16 Pagina's