Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Smytegelt en het pastoraat aan zieken

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Smytegelt en het pastoraat aan zieken

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

(2)

De vele zieken

„God heeft deze zomer wonderlijk met het land gehandeld. Het aardrijk is als uitgedroogd, de pest is onder het vee, de zieken onder de mensen zijn vele en nog is het einde niet". Zó sprak Bernardus Smytegelt in zijn eerste preek over de vele zieken in de herfst van het jaar 1719. De droge zomer en de veepest hadden hem al eerder aanleiding gegeven tot gelegenheidspreken. Toen daarna ook veel mensen ziek werden, zag hij opnieuw een kans om de gemeente op te roepen tot bekering.

Het moet ook wel heel erg zijn geweest, in verschillende streken van het land en met namen in de Zeeuwse hoofdstad. „God heeft nu drie maanden lang vele en zware ziekten in onze provinciën gezonden, hele provinciën door. Gij hebt heel uw stad gezien als één groot ziekenhuis en het houdt nóg niet op. Gij kunt niet door een straat gaan of er is een zieke in, ja wel tien. Gij kunt niet voorbij een huis gaan of er is een zieke, en zo niet, dan is het iets zeldzaams. Er zijn huizen, waar ze allen ziek zijn, ja zwaar ziek. Klimt met uw gedachten eens op: hebt ge het weieens gezien, in zó korte tijd zóveel doden? "

Blijkbaar duwden vele mensen de vrees maar wat weg en maakten ze zichzelf en anderen wijs dat het nog wel mee zou vallen. Smytegelt was daar niet zo gerust op! „Wij moeten het hier niet verbergen", zegt hij, „wij weten dat het zowel in uw hart is als in het onze. De tekenen zijn groot. Zo gij het niet weet, is het door grote onopmerkzaamheid, en omdat ge er niet aan durft te denken. Weet dit, die zo schuw zijt om eraan te denken, dat ge wel moogt bedenken wat de Zaligmaker zeide: Weest ijverig en waakt, want in welke ure gij het niet meent zal de Zoon des mensen komen".

Is er ook een oorzaak, vraagt Smytegelt, waaróm God zoveel zware ziekten onder de mensen zendt? En hij antwoordt: Jawel, God zendt ze omdat de mensen onder de andere, mindere plagen zo verhard zijn. In Egypte was pest onder het vee, maar toen de Egyptenaars zich verhardden, kwam de pest onder de mensen. En dan al de zonden, die ten hemel schreien! Er zijn atheïsten, die zeggen: „De Heere doet geen goed en Hij doet geen kwaad". Gods Naam wordt gelasterd, Gods dag wordt ontheiligd, de sacramenten worden misbruikt.

In tijden van nood hebben de mensen ineens de Heere nodig. Dat is in ónze dagen zo, dat was óók zo in de tijd van Smytegelt. Dan begeren ze de voorbede van de predikanten en van Gods kinderen. Smytegelt wil wel bidden, maar dan moet er een breken zijn met de zonde. „Wij wensen dat wij God mochten aanlopen met gebeden en dat wij verbetering mochten zien, en dan zouden wij óók zien wat God geven zal. Maar als het kwaad daar is, en dan hals-over-kop gaan bidden, dat is ons niet aangenaam. Maar wilt ge voor de Heere invallen, dan, als het daar zal zijn, willen wij u wel te hulp komen".

Goddeloze zieken

In het voorafgaande hoorden we Smyte-

gelt nog slechts wat algemene opmerkingen maken over de ziekten. Dat hij echter ook de individuele zieken trouw bezocht en eerlijk behandelde blijkt uit een volgende preek.

Maar- zo klaagt hij - er zijn veel goddeloze zieken. In hun leven wisten ze niet van treuren, maar als ze ziek worden, dan is hun hele huis in rep en roer.

Hoe is een zieke, die vreemdeling is van Gods genade? Ach, zegt Smytegelt, die houdt van vleien, die wil een rad voor de de ogen gedraaid worden. Als je bijvoorbeeld tegen zo iemand zegt: „Och, alle zieken sterven niet, en u bent nog zo jong, u kunt nog wel beter worden", dan ben je de gevierde man. Maar als er iemand komt, die eens een onderzoek gaat instellen, dan is de zieke juist zo moe, dan moet hij nog wat slapen, of dan vraagt men toch vooral niet teveel op het gemoed van de zieke te werken...

Eigenaardig, zegt Smytegelt, zulke zieken hebben zoveel méér aandacht voor hun lichaam dan voor hun ziel. „Zij zouden wel al hun goed aan de medicijnmeesters ten koste willen leggen, en alles innemen wat men hen gaf, al was het nog zo lelijk, nog zo bitter en nog zo wagelijk. Het is goed, zeggen ze, ik zal het gebruiken. En ze letten beter op hun uren van innemen dan ze ooit op hun uren van gebed hebben gelet..."

Hoe gaat het, als de ziekte doorzet en de dood begint in zicht te komen? Dan worden sommige zieken die de Heere niet vrezen wanhopig. Dan gaan ze alles opbiechten. Dan zeggen ze: „Ik heb God nooit gediend. Ik heb me niet willen bekeren. Ik heb hen die God vreesden niet mogen lijden. Ik heb anderen verhinderd. Ik ben geen lidmaat geweest, ik heb geen belijdenis gedaan. Ik heb de vromen kwaad gedaan. Ik heb mijn kinderen niet voor de Heere opgevoed, ik heb ze geen goede indrukken gegeven. Ik heb nooit met mijn man, mijn vrouw, mijn kinderen, mijn personeel gebeden..."

Er zijn óók mensen, die klein worden en handelbaar. Men zou denken — zegt Smytegelt — als die opstaat van zijn ziekbed, dan zul je nogeens wat zien... Maar als het inderdaad gebeurt, dan wordt zo iémand soms nog erger dan voorheen... En daarom moet er wel een wonder geschieden als iemand op zijn ziekbed in het hart gegrepen wordt. „Men kan zo gemakkelijk zeggen: hij of zij was zo welgemoed, de bitterheid van de dood was geweken — maar vergist u niet. Wat is de grond? Is er een wonder van God geschiedt? Op de honderd zieken gebeurt het nauwelijks één keer. Laat het er niet op aankomen!"

Wat moet ik dan doen? vraagt iemand. Wel, zegt Smytegelt, de Heere zoeken in uw gezonde dagen. Wat ge uw leven lang niet gedaan hebt, doe dat nü. Werkt uw zaligheid met vreze en beven. En als iemand zegt: „Dat kan ik niet", val dan op uw knieën en ween erover, dat ge het niet kunt. Hoort het Woord, leest het Woord, bidt, zoekt goed gezelschap, mijdt de goddelozen, en ziet dan wat God doen zal! „Ge hebt nu al veertig of vijftig jaar zo gewerkt voor uw lichaam, wordt het nog geen tijd om voor uw ziel te zorgen? Op uw ziekbed eraan gaan denken, dat is geen speld waard! Neem een beetje van uw slaap, een beetje van uw beroep af voor uw ziel. Ga eens in uw binnenkamer en val eens op uw knieën voor God en zeg: Heere, bekeer mij toch. ik zit zo vast aan de zonde, trek me daarvan af tot u. Heere. Ik zeg niet dat ge daarmee de genade verdienen zult. maar God heeft er Zijn zegen op beloofd".

Genezen zieken

We zijn allen weieens ziek geweest, zegt Smytegelt in een andere preek, de een erger dan de ander, maar we zijn weer beter geworden. Hoe wés het tijdens die ziekte? Hebben we onze zonden voor God beleden? Baden we alleen maar om beter te worden, of riepen we ook om tot God bekeerd te worden? En denken we nog weieens aan de beloften die we op ons ziekbed hebben afgelegd?

„Waar was uw eerste gang naar toe, na uw ziekte? Was het naar een koffiehuis of herberg, of naar een zondig gezelschap? Of naar iemand die u bezocht had? Ging u daér het eerst naar toe? En was het niet naar de kerk? Lieve Heere, wat leven we in een verdorven tijd! Men spot met de dag des Heeren, men spot met ter kerke gaan na ziekte, dat wordt een lolletje, men zegt spottend: Je moet eerst nog naar de kerk! Lieve Heere, waar zouden we anders naar toe gaan dan naar de kerk, om U, God de Heere te danken? "

„Waar zijn uw geloften gebleven, die ge in de benauwdheid gedaan hebt? Zijn ze ziek te bed blijven liggen en gij zijt gezond opgestaan? Zijn ze dood te bed blijven liggen en gij zijt levend opgestaan? Ach, wanneer men u op uw ziekbed ontmoette, men zou gezegd hebben: Van al dat getuigen zal wat goeds komen, en wat was het? Uw laatste is erger geworden dan uw eerste, ge zijt nog een stapje goddelozer geworden dan tevoren".

En dan roept Smytegelt de genezen zieken ernstig en hartelijk op tot bekering. Komt van het pad der zonde af en komt op de goede weg. Wie is daar vóór? God de Vader. God de Zoon. en God de Heilige Geest zijn ervóór. De goede engelen zijn ervóór, uw geweten, de bijbel, Gods kinderen, die zijn er allemaal vóór. En wie is ertegen? De duivel, uw verdorven vlees en uw zondig gezelschap, dat zult ge in de steek moeten laten.

• Er zijn ook kinderen Gods, zegt Smytegelt, die ziek geweest zijn en weer beter geworden. Maar het zijn er niet zoveel... „Misschien zijn het er geen vijf-en-twintig van al de zieken, misschien ook wel. Wij hebben geen lust om iemand te benadelen, wij hadden liever dat wij het van allen konden zeggen..."

Hebt u op uw ziekbed niet ondervonden dat de Heere goed is? Welnu, zegt het, dat God voor u vriendelijk is geweest. Vertelt het tegen anderen: Komt, hoort toe, gij allendie God vreest, wat Hij aan mijn ziel gedaan heeft. Herstelde zieken, hebt ge in uw ziekte onrecht in God gevonden? Het is toch niet tevergeefs God te dienen? Nee, Hij verzadigt u immers met het goede van Zijn huis, met het heilige van uw paleis. Hij drenkt u immers uit de beek van Zijn wellusten? Heeft Hij u in zes en zeven benauwdheden gered, Hij zal wel zorgen dat u in de achtste, in de negende en in de tiende ook geholpen wordt. En zoals ge alle dagen ziet in de stad, die is dood, en die is er niet meer, zo zal uW sterfuur ook eens komen. Maar de Heere zal u een verberging zijn tegen die ure, zodat ge zult zeggen: „Ik heb er niets tegen, ik wil wel sterven."

Ridderkerk.

W. van Gorsel.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 20 juli 1974

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

Smytegelt en het pastoraat aan zieken

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 20 juli 1974

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's