Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Goede werken en aalmoezen

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Goede werken en aalmoezen

13 minuten leestijd Arcering uitzetten

En te Joppe was een zekere discipelin, met name Tabitha, hetwelk overgezet zijnde, is gezegd Dorcas. Deze was vol goede werken en aalmoezen, die zij deed. En het geschiedde in die dagen, dat zy krank werd en stierf, en als zy haar gewassen hadden, legden zy haar in de opperzaal. En alzo Lydda nabij Joppe was, de discipelen, horende dat Petrus aldaar was, zonden twee mannen tot hem, biddende, dat hy niet zou vertoeven tot hen over te komen. En Petrus stond op, en ging met hen, welke zij, als hy daar gekomen was, in de opperzaal leidden. En alle de weduwen stonden bij hem, wenende, en tonende de rokken en de klederen, die Dorcas gemaakt had, als zy bij haar was. Maar Petrus, hebbende hen allen uitgedreven, knielde neder en bad; en zich kerende tot het lichaam, zeide hij: abitha, sta op. En zij deed haar ogen open, en Petrus gezien hebbende, zat zij overeind. En hij gaf haar de hand, en richtte haar op, en de heiligen en de weduwen geroepen hebbende, stelde hij haar levend voor hen. En dit werd bekend door ge-' heel Joppe, en velen geloofden in de Heere. En het geschiedde, dat hij vele dagen te Joppe bleef, bij een zekere Simon, een lederbereider. Handelingen 9 : 36—43.

Tabitha's leven

„En te Joppe was een zekere discipelin, met name Tabitha, hetwelk overgezet zijnde, is gezegd Dorcas. Deze was vol goede werken en aalmoezen, die zij deed." Dat is het eerste stuk, wat wij voor heden hebben te overdenken. Het is goed, als men over de bekering preekt, maar het is niet goed als men dat alleen en als men dat altijd weer predikt. De Schrift stelt meer dingen aan de orde. Vooreerst de apostelen predikten het gelóóf en de bekering. Men zou kunnen zeggen: het geloof — dat is het bekeerd wórden — dat is de rechtvaardigmaking; en de bekering — dat is het zich bekeren — dat is de heiligmaking. Zo stelt men het zuiver en zo komt inderdaad alles aan de orde, zo komt alles op zijn plaats. Ik zeg dit hierom, omdat deze tekst handelt over de goede werken. Nu kan men die doen zonder het geloof en dan is dat werkheiligheid. Men kan ze ook doen vanuit het geloof, vanuit de genade, en dan is het de heiligmaking en dan is het goed. Ik zeg het ook hierom, omdat bij ons vaak zó de bekering in de zin van het bekeerd worden alle plaats of althans meer dan de centrale plaats inneemt, dat wij aan de heiligmaking maar nauwelijks toekomen en dat wij bij het horen van goede werken al dadelijk het voorhoofd fronsen. Vooral als wij dan horen van iemand, die „vol goede werken" was en dan ook nog „vol van aalmoezen was". Dat preken wij niet veel. Dat practiseren wij niet veel ook. U hoort in de kringen van het volk Gods niet veel van mensen, die vol aalmoezen zijn. Wij zullen om onze aalmoezen het Koninkrijk Gods niet beërven, maar wij zullen het er zeker niet om mislopen. In elk geval: de Schrift prijst dit doen in onze tekst.

In Joppe nu, Jaffa, Jafo, waar eens Jona scheep ging, woonde een vrouw, die een discipelin was. Daar hebben wij al vaste grond onder de voeten, 't Was niet slechts een milde dame met grote vrijgevigheid: ze was een discipelin. Dit woord komt maar één keer voor in het Nieuwe Testament: een vrouwelijke leerling van Jezus. Daarom geen predikster naast de apostelen! Of het moest zijn met haar handen. Tabitha is een Aramese naam. Zij zal dus een Joodse Christin geweest zijn uit de stam van Dan. Haar naam in het Grieks was Dorcas. Dat betekent hinde. Dat noemt Calvijn een weinig eerbare naam. De ranke, de slanke, de snelle. Wat een wereldse gezindheid vertoont zo'n naamgeving en dat in het Jodendom, en dat in Israël. Maar het discipelin van Jezus zijn, dat maakt het alles wèl. De genade doet geheel sterven aan alle zinlijkheid en wekt alle zedelijkheid. Dit alles is echter schuil gegaan achter de mededeling, dat zij een discipelin was. Dan wordt daar wat geleerd, wat andere vlugheid, andere rijkdom, andere beminnelijkheid doet verkrijgen dan die de wereld biedt.

Wij vinden haar om te beginnen te midden van allerlei weduwen. Deze vrouw leerde, dat de redelijke godsdienst bestond in weduwen en wezen bezoeken, en christelijke handreiking doen. Zij leerde niet alleen, dat dat de Christelijke leer is, maar zij leerde dat ook doen. Wij lezen niet, dat zij getrouwd was, of zelf weduwe was, wij lezen niets van haar leeftijd. Wij lezen alleen, dat zij vol goede werken was, dus niet alleen goedgeefs, maar nog veel meer. Aan al die weduwen blijkt zij klederen gegeven te hebaalmoezen ben, opperklederen en andere klederen. Voorts gaf zij ook aalmoezen, dat is dus in geld.

Deze dame zal vermogend geweest zijn, dat zij dit doen kon; dat bewijst ook wel weer het bezit van een opperzaal. Maar zij gaf niet slechts aalmoezen, maar zij dééd ze. En denkt u dat nu in. Dat was geen gemaakt goed, dat zij kocht en gaf, maar zij maakte dat zelf en voor elk, die zij gaf. En zo in de kring van weduwen in die stad rond. Daar kunnen er in een havenstad als Joppe ettelijke geweest zijn. Daar kunnen er ook ettelijke in die Christelijke gemeente geweest zijn. Weet wel, dat dit hoofdstuk ook meldt van Paulus' bekering. Blies die niet dreiging en moord tegen de discipelen des Heeren? Welnu, hier hebt u in ditzelfde hoofdstuk weduwen, mogelijk van door Paulus' moordaanleg gevallenen! Daar waren er nogal wat in Israël. v

Wat deed nu deze discipelin? U weet, dat ook de stof niet aan de lap te koop was, maar dat men in huisvlijt zelf de grondstoffen moest maken. Weven. Het slot van dit verhaal doet ons kennis maken met een huisleerlooier. Men moest alles zelf vervaardigen, van de draad af tot aan het kledingstuk toe. Weduwen konden dat voor zichzelf niet kopen, weduwen konden dat voor zichzelf niet maken. Zij hadden er de grondstoffen niet voor. Welnu, daar hebt gij de goede werken van Tabitha. Zij spon, verzon en maakte het zelf en gaf het aan de weduwen, die heiligen waren, die dus tot de gemeente behoorden. Dat nu is Tabitha.

Tabitha's liefde

Tabitha werd krank. Tabitha stierf. Zij wiesen haar en legden haar in de opperzaal. Dat zullen de vrouwen gedaan hebben, die door haar beweldadigd waren. Maar de vrouwen stonden ook bij haar in huis en beweenden haar. Dit zijn dus niet vrouwen, die doorgaans gehuurd werden bij een begrafenis als klaagvrouwen. Die zongen voor veel of weinig geld wel de gebruikelijke klaagzangen, als geijkte litanieën. Die konden ook nog wel meewarig zingen en mogelijk ook nog wel een traan uit de ogen per-

Goede werken en aalmoezen — De toekomst des Heeren (7) — Kleine kroniek — Een gevaarlijke beweging — Kerknieuws — Advertenties.

sen. Nee, dit waren weduwen, die vers 41 in één adem met de heiligen noemt, weduwen, die waarlijk weduwen zijn. Zij nu waren niet zulken, die alle weldadigheid vergeten. Zij gedachten dat, zij vergaten dat niet. Daar is wat grove ondankbaarheid, die weldoeners vergeet. Daar spreekt het Spreukenboek een wee over uit! Maar dat kan en mag in de gemeente der heiligen niet zijn. Deze weduwen — en het zijn er nog al wat — tonen vol dankbaarheid en droefheid de rokken en de klederen — die zij dus droegen — en zij vertonen ze wenend. En zij vertonen die aan Petrus. Deze was inmiddels uit Lydda ontboden door een tweetal discipelen. Lydda lag op 15 kilometer afstand van Joppe. Die twee mannen hadden Petrus gebeden om onverwijld, zonder vertoeven, naar Joppe te komen. De vrouw had niet alleen bij de weduwen, maar ook in de discipelkring, waartoe Tabitha behoord had, zo'n plaats ingenomen als christin, dat de gehele gemeente geroerd was door haar ziekte en heengaan.

Vandaar dat Petrus ontboden werd. Daar was een vooraanstaand christin overleden. Of Petrus maar onverwijld wilde komen! Meestal denkt men aan hoop op levendmaking door Petrus, die ook juist te Lydda een langdurig kranke Eneas genezen had. En die man had al acht jaar gelegen! Dat was alom bekend geworden in Lydda en in Sarona. Temeer waar deze wonderbare genezing de oorzaak werd van de bekering tot God de Heere bij allen, die hem zagen. Het kan zijn, dat de discipelen te Joppe dit hoopten. Ik zie er liever in een schuilen bij en toevlucht nemen tot de apostolische bediening van Petrus, een schuilen en toevlucht nemen in de bediening van Christus. Wat men ook verwachtte of niet verwachtte, bij het verscheiden van zo'n moederlijke christin in de gemeente, — die naar men meent in haar opperzaal ook de gemeente herberg-- de — schuilt men nergens beter dan bij de Heere, dan bij Zijn bediening, dan bij Zijn Woord, dan bij Zijn knecht Petrus, of wie ook.

Zie, dat is de liefde van, de liefde voor Tabitha. Dat zijn mensen, die niet alleen liefde, echte geloofsliefde geven in de gemeente van Christus, onder Gods ware discipelen, maar die ook ware liefde wederontvangen. Dat zijn toch mensen, die elkander nader bestaan dan de band van aardse min. Zowel die vrouwen als die discipelen, alsook Petrus hadden die vrouw, die dame, hartelijk lief. Al had Petrus ze misschien nooit gezien. Hij kan er straks zo echt voor bidden! Als voor een van ouds bekende, als voor een teer beminde. Zulke mensen hebben iemand net zo lief na haar dood als voor haar dood. Deze liefde is sterker dan de dood. Dat is discipelen-liefde, dat is liefde van en om Christus.

Ai ziet! hoe goed, hoe lieflijk is 't, dat zonen Van 't zelfde huis, als broeders, samen wonen, Daar *t liefdevuur niet wordt gedoofd; 't Is als de zalf op 's hogepriesters hoofd, De zalf, waarmee hij is aan God gewijd. Die door haar reuk het hart verblijdt.

Waar liefde woont, gebiedt de Heer' de zegen; Daar woont Hij zelf, daar wordt Zijn heil verkregen En 't leven tot in eeuwigheid.

Tabitha's levendmaking

Die mensen, mannen en vrouwen, ten huize van de overleden Tabitha, worden door Lucas de heiligen genoemd. Dat is dus de huisgemeente in de woning van haar te Joppe. Paulus spreekt later in Corinthe van de gemeene als de geroepene heiligen. Kostelijk is dat, als de gemeente uitmunt door heiligheid, door goedgeefsheid en door onderlinge achting. Dat is dan de gemeente, waar liefde woont. Dat is dan de gemeente waar de Heere Christus de zegen geeft... en het leven tot in eeuwigheid. Dat is beter dan al dat bet-weten, al die eerzucht, al die baatzucht en al dat twisten onderling, dat gemeenten en kerken verwoest. Mijn ziel heeft daarin geen behagen. Neen: de gemeente der heiligen!

Petrus komt, vijftien kilometer ver gelopen met de beide mannen, die de dubbele afstand hebben moeten afleggen. Per pedes apostolorum — op apostelvoeten!

En zij leidden hem in de opperzaal, waar Tabitha opgebaard lag. Het lichaam rein gewassen, naar oude gewoonte der gelovigen, zoals ik las, tot de opstanding en tot de reine ontmoeting eens met haar God en Koning. De huilende vrouwen vertonen Petrus hun klederen en rokken. Dan drijft Petrus allen uit de zaal, knielt neder en bidt. Net als eens Elia, net al eens Elisa, bij de opwekking van overleden kinderen. Petrus heeft juist de acht jaar zieke Eneas genezen, maar nu... Zwaarder taak! De Heere Jezus heeft doden opgewekt. In Zijn dienst is Petrus. Hij deed het, Hij doet het, Hij zal ' het doen. Hij zal er de eer van hebben. Eens zullen alle doden leven op Zijn stem. Hier moet dus nu niemand bij zijn. Nadat Petrus zich in het gebed gekeerd heeft tot zijn God, keert hij zich nu tot het lichaam.

Dan spreekt Petrus slechts: „Tabitha, sta op." Tabitha hoort dat. De dode hoort de stem des Zoons van God in dit Evangeliewoord van Petrus. Dit is een Evangeliewoord, echt een Evangeliewoord: met name geroepen: Tabitha — met duidelijk bevel: sta op! Petrus roept niet, schreeuwt niet, zegt dit slechts. De ogen, die bij de aflegging toegedrukt zijn, gaan open en nadat zij Petrus gezien heeft, gaat zij overeind zitten. Daar is weg de uitputting van de ziekte en van de dood. Wat een doodzwakke, wat een stervende niet meer kan, het hoofd opheffen en het lichaam opheffen, kan zij nu wel. Het levenwekkende Evangeliewoord is een Godswoord. Dat heeft kracht, eeuwig levende kracht, de kracht van de opgestane Christus. Het hééft kracht en daarom gaat er kracht van uit. „Ik leef en gij zult leven." Dat is geestelijk zo, maar dat is evengoed lichamelijk zo.

Petrus geeft haar de hand. als een welkom in het leven, en richt haar op. als tot een nieuwe gang in het leven. Dan roept Petrus de heiligen en de weduwen en stelt haat levend voor hen. Hij geeft haar niet alleen terug aan het leven, maar bijzonder aan de heiligen, aan de gemeente. En de kerk belijdt: „ik geloof de vergeving der zonden, de opstanding des vleses en een eeuwig leven." Petrus maakt geen enkele reclame, geen ophef daarvan. Het geloof is altijd bescheiden, dankbaar, blijde, en stil. Het geloof gaat altijd zo maar stil zijn weg. Het geeft God de eer. Wij lezen van Tabitha geen woord meer, van die heiligen niet, van die weduwen niet. Alleen dit: dat dit bekend werd door heel Joppe.

Dat is het stille gerucht van de daden Gods. Dat is het stille gerucht van de levendmaking. Wordt een ziel levend gemaakt door de Heere, dan gaat daar een stil gerucht van. Dat hoeft een mens niet eens te vertellen: dat blijkt wel uit alles. Wordt een gestorven lichaam levend gemaakt, dan gaat daar een stil gerucht van: ook dat blijkt wel uit alles. Dat wordt wel bekend. En daar gaat dan ook wat van uit: velen geloofden in de Heere. Dat is de rechte vrucht van Gods wonderdaden: geloof, geloof in 's Heeren macht, geloof in de Heere zelf. Dan mogen rustig Tabitha en Petrus verdwijnen achter Hem. Heilige mensen, geen heiligenverering. Heiligen zijn toch ook slechts Godgeheiligden? Dat wil zeggen: Gode gewijd, hun zielen Gode gewijd, hun lichamen Gode gewijd, hun goederen Gode gewijd, hun geld Gode gewijd.

Tabitha zal haar offerend leven wel voortgezet hebben: vol van goede werken en aalmoezen, die zij niet gaf, maar die zij dééd. En Petrus?

Hij bleef vele dagen te Joppe, onder dat volk, dat vele volk, dat in de Heere geloofde. Hij bleef niet in de gegoede woning van Tabitha, maar in een huis aan de zee, bij een lederbereider. Het leerlooien was om het omgaan met de lichamen van gedode dieren bij de Joden maar een onrein, een verachtzaam beroep. Hoewel men van lederwaren maar mooie dingen kan maken en déze Simon, de lederbereider, de andere Simon, namelijk Petrus, en ook de Joden dan maar stevig in de schoenen kon zetten. Zodat Petrus na de grote daden Gods, die hij doen mocht, zich in des lederbereiders huis dan maar voegde tot het nederige. En dat vele dagen.

Gr.-A. W. L. T.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 17 augustus 1974

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

Goede werken en aalmoezen

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 17 augustus 1974

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's